Rb. Noord-Holland, 11-11-2013, nr. AWB 13/1370
ECLI:NL:RBNHO:2013:10437
- Instantie
Rechtbank Noord-Holland
- Datum
11-11-2013
- Zaaknummer
AWB 13/1370
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Fiscaal bestuursrecht (V)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNHO:2013:10437, Uitspraak, Rechtbank Noord-Holland, 11‑11‑2013; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHAMS:2014:4775, Bekrachtiging/bevestiging
- Wetingang
Algemene wet bestuursrecht
- Vindplaatsen
Uitspraak 11‑11‑2013
Inhoudsindicatie
Bij behandeling van een relatief groot aantal bezwaarschriften tegen de vastgestelde WOZ waarde op één hoorzitting, waarbij de individuele zaken telkens (uiterst) kort zijn besproken, en de voorbereidende werkzaamheden per zaak gemiddeld niet meer dan 20 minuten in beslag hebben genomen, is sprake van bijzondere omstandigheden die een afwijking van de kostenvergoeding op basis van artikel 2, eerste lid, onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht rechtvaardigen. De kostenvergoeding kan dan in redelijkheid worden vastgesteld op een bedrag van € 30.
Partij(en)
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 13/1370
Uitspraakdatum: 11 november 2013
Uitspraak van de enkelvoudige kamer in het geding tussen
[X] , wonende te [Z], eiseres,
gemachtigde: mr. M.B.A.C. Hasselman-van Gils (WOZ-specialisten),
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Beverwijk, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
Verweerder heeft bij beschikking krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) met dagtekening 29 februari 2012 de waarde van de onroerende zaak [adres] voor het kalenderjaar 2012 vastgesteld op € 221.000. In hetzelfde geschrift is ook de aanslag onroerendezaakbelastingen 2012 bekendgemaakt.
1.2.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 31 januari 2013 de bij beschikking vastgestelde waarde verlaagd tot € 203.000 en de aanslag dienovereenkomstig verminderd. Voorts is een kostenvergoeding voor rechtsbijstand toegekend van € 240,42 (€ 235 voor het bezwaarschrift + € 5,42 voor het bijwonen van de hoorzitting).
1.3. Eiseres heeft tegen de toegekende kostenvergoeding voor het bijwonen van de hoorzitting beroep ingesteld. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.4.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 september 2013. Namens eiseres is verschenen gemachtigde voornoemd. Namens verweerder is verschenen mr. A.G. Hendriks.
Het beroep in deze zaak is gelijktijdig behandeld met het beroep in de zaken met zaaknummers 13/1372, 13/1374, 13/1375, 13/1377, 13/1379, 13/1380, 13/1388, 13/1389, 13/1400, 13/1404, 13/1407, 13/1412, 13/1414, 13/1416, 13/1418, 13/1422, 13/1423, 13/1431, 13/1434, 13/1436, 13/1437, 13/1438, 13/1446, 13/1447, 13/1448, 13/1449, 13/1454, 13/1456, 13/1465, 13/1466, 13/1467, 13/1470, 13/1472, 13/1473, 13/1490, 13/1500, 13/1501, 13/1502, 13/1505, 13/1507, 13/1510, 13/1514, 13/1517, 13/1519, 13/1521, 13/1540, 13/1541, 13/1542 en 13/1489.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1.
Tijdens een hoorzitting op 17 januari 2013 zijn 164 zaken van cliënten van de gemachtigde afzonderlijk behandeld. De hoorzitting is door twee juristen van WOZ-specialisten bijgewoond en heeft in totaal ongeveer drie uur in beslag genomen. De juristen zijn per zaak ongeveer een kwartier à twintig minuten kwijt geweest aan het voorbereiden van de hoorzitting.
2.2.
In 62 zaken, waaronder die van eiseres, is de WOZ-waarde bij uitspraak op bezwaar verminderd. Door verweerder is bij berekening van de kostenvergoeding van € 5,42 voor het bijwonen van de hoorzitting uitgegaan van 1 punt met een waarde van € 235, vermenigvuldigd met wegingsfactor 1,5 in verband met meer dan 4 samenhangende zaken, gedeeld door 65. Verweerder heeft het bedrag gedeeld door 65 omdat hij er per abuis van uitging dat in 65 zaken de WOZ-waarde was verlaagd. Door 50 belanghebbenden, waaronder eiseres, is beroep ingesteld tegen de hoogte van de toegekende kostenvergoeding.
3. Geschil
3.1.
In beroep is slechts de vergoeding van de kosten voor het bijwonen van de hoorzitting in bezwaar in geschil.
3.2.
Voor de standpunten van partijen en de gronden verwijst de rechtbank naar de gedingstukken alsmede het verhandelde ter zitting.
4. Beoordeling van het geschil
Ontvankelijkheid
4.1.
Verweerder heeft zich primair op het standpunt gesteld dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat een procesbelang aan de zijde van eiseres ontbreekt. In beroep is immers enkel de hoogte van de in bezwaar toegekende proceskostenvergoeding in geschil. Nu eiseres de toegekende proceskostenvergoeding aan de gemachtigde dient af te dragen, is de uitkomst van de procedure voor eiseres van geen belang, aldus verweerder.
4.2.
De rechtbank acht het beroep ontvankelijk, nu de enkele omstandigheid dat eiseres met de gemachtigde een overeenkomst heeft gesloten op grond waarvan de kosten die zij aan de gemachtigde moet betalen worden gesteld op het bedrag dat wordt toegekend als proceskostenvergoeding, niet meebrengt dat eiseres geen belang kan hebben bij de onderhavige procedure (vgl. HR 13 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0904).
Kostenvergoeding in bezwaar
4.3.
Ingevolge artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de bestuursrechter bij uitsluiting bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de bestuursrechter, en van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken.
Artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) bepaalt onder meer dat een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb betrekking kan hebben op kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, onder a, van het Bpb – voor zover hier van belang – wordt het bedrag van de kosten bij uitspraak als volgt vastgesteld: ten aanzien van de kosten, bedoeld in artikel 1, onderdeel a: overeenkomstig het in de bijlage opgenomen tarief.
Het derde lid van artikel 2 bepaalt dat in bijzondere omstandigheden van het eerste lid kan worden afgeweken.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van het Bpb worden samenhangende zaken voor de toepassing van artikel 2, eerste lid, onder a, beschouwd als één zaak. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat samenhangende zaken zijn: gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig door een of meer belanghebbenden tegen nagenoeg identieke besluiten op vergelijkbare gronden gemaakte bezwaren of ingestelde beroepen waarin rechtsbijstand als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, is verleend door een of meer personen die deel uitmaken van hetzelfde samenwerkingsverband en van wie de werkzaamheden in elk van de zaken nagenoeg identiek zijn.
4.4.
Verweerder heeft bij de berekening van de kostenvergoeding voor het bijwonen van de hoorzitting in bezwaar als uitgangspunt gehanteerd dat sprake is geweest van samenhangende zaken. Hetgeen verweerder daartoe heeft aangevoerd, te weten dat het in de zaak van eiseres evenals in de andere tijdens de hoorzitting behandelde zaken steeds gaat om een waardevaststelling op grond van de Wet WOZ, kan niet zonder meer tot de conclusie leiden dat sprake is van samenhangende zaken. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat uit hetgeen partijen hebben aangevoerd naar voren komt dat sprake was van verschillende eisers die in bezwaar kwamen tegen de waardering van verschillende doorgaans niet vergelijkbare onroerende zaken die op enkele uitzonderingen na zijn gelegen in verschillende straten, wijken of zelfs gemeenten. De onroerende zaken zijn ook aan de hand van verschillende vergelijkingsobjecten en met inachtneming van voor de betreffende onroerende zaak geldende waardebepalende factoren gewaardeerd. De rechtbank is daarom van oordeel dat geen sprake is van samenhang tussen de zaak van eiseres en de andere op de hoorzitting behandelde zaken. Het enkele feit dat telkens op dezelfde soort gronden (ligging, objectkenmerken en/of staat van onderhoud) bezwaar is gemaakt, is niet voldoende om anders te oordelen.
4.5.
Nu geen sprake is van samenhangende zaken, is vervolgens aan de orde of een proceskostenvergoeding naar het forfait van € 235 op basis van artikel 2, eerste lid, van het Bpb gerechtvaardigd is zoals door eiseres bepleit, dan wel sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor van voornoemd forfait dient te worden afgeweken, zoals bepleit door verweerder.
4.6.
Uit de Nota van Toelichting bij het Bpb volgt dat de uitzondering wegens bijzondere omstandigheden is opgenomen omdat in uitzonderlijke gevallen strikte toepassing van de forfaitaire regeling onrechtvaardig kan uitpakken. De rechter kan in die gevallen de volgens het Bpb berekende vergoeding verlagen of verhogen, maar mag daarbij geen afbreuk doen aan het karakter van een tegemoetkoming in de werkelijke kosten, aldus de toelichting. Gelet op deze toelichting dient de uitzondering wegens bijzondere omstandigheden door de rechter terughoudend te worden toegepast (vgl. HR 8 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ0415).
4.7.
Verweerder heeft in zijn uitspraak op bezwaar voor het bezwaarschrift een wegingsfactor 1 gehanteerd. Nu voor de verscheidene proceshandelingen in de bezwaarfase dezelfde wegingsfactor dient te worden gehanteerd, zal ook voor het bijwonen van de hoorzitting van die wegingsfactor moeten worden uitgegaan (vgl. Hof Amsterdam 22 augustus 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:2715). Dit brengt mee dat in beginsel voor de hoorzitting een kostenvergoeding van € 235 dient te worden toegekend. Indien echter in alle 50 zaken waarin beroep is ingesteld een forfaitaire kostenvergoeding voor het bijwonen van de hoorzitting op basis van wegingsfactor 1 zou worden toegekend, zou de totale kostenvergoeding voor het bijwonen van de hoorzitting uitkomen op 50 x € 235 = € 11.750. Aangezien tijdens de ongeveer drie uur durende hoorzitting in totaal 164 zaken zijn behandeld, zodat de zaken telkens (uiterst) kort zijn besproken, en de voorbereidende werkzaamheden per zaak gemiddeld niet meer dan 20 minuten in beslag hebben genomen, acht de rechtbank een kostenvergoeding van ruim € 11.000 disproportioneel, en ziet zij daarom aanleiding om de kostenvergoeding voor het bijwonen van de hoorzitting op grond van bijzondere omstandigheden te matigen. De rechtbank acht de vergoeding van € 5,42 die door verweerder is toegekend echter te laag omdat die, zoals ook door verweerder ter zitting is erkend, geen recht doet aan de omvang van de werkzaamheden die door de juristen van WOZ-specialisten in het kader van de hoorzitting zijn verricht. Mede in aanmerking genomen het karakter van een tegemoetkoming in de werkelijke kosten, acht de rechtbank een vergoeding van € 30 (per zaak) voor het bijwonen van de hoorzitting redelijk.
4.8.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen dient het beroep gegrond te worden verklaard en de kostenvergoeding voor het bijwonen van de hoorzitting te worden vastgesteld op € 30.
5. Proceskosten
De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Partijen hebben ter zitting verklaard dat indien de rechtbank tot het oordeel komt dat het beroep gegrond is, de kostenvergoeding voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in beroep dient te worden vastgesteld op € 14,16. De rechtbank ziet geen aanleiding om hierover anders te beslissen.
6. Beslissing
De rechtbank:
- -
verklaart het beroep gegrond;
- -
vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover het de beslissing omtrent de proceskostenvergoeding voor het bijwonen van de hoorzitting betreft;
- -
stelt de door verweerder aan eiseres te vergoeden proceskosten voor het bijwonen van de hoorzitting vast op € 30 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde deel van de uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres in beroep ten bedrage van € 14,16;
- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 44 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H.L.C. Bijvoet, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. S.A. Carter, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 november 2013.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.