Zie in dit verband HR 24 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3367 en HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654.
HR, 31-05-2016, nr. 15/03509
ECLI:NL:HR:2016:1022
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
31-05-2016
- Zaaknummer
15/03509
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:1022, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 31‑05‑2016; (Cassatie, Beschikking)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:437, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2016:437, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 05‑04‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:1022, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 26‑08‑2015
- Vindplaatsen
NJ 2016/403 met annotatie van Prof. mr. B.F. Keulen
SR-Updates.nl 2016-0246
Uitspraak 31‑05‑2016
Inhoudsindicatie
Beklag, beslag ex. art. 94a Sv. Gegronde klacht. De ongegrondverklaring van het beklag berust onder meer op het oordeel van de Rb dat de klager door het hof "is veroordeeld wegens overtreding van artikel 3 onder B juncto artikel 11, vijfde lid, van de Opiumwet, zijnde een feit waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd". Daartoe heeft de Rb overwogen dat zij de omstandigheden dat "het gerechtshof in de bewezenverklaring 'een grote hoeveelheid' heeft uitgestreept (...) en in de kwalificatie niet de zinsnede 'terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel' heeft opgenomen (...)" beschouwt "als een kennelijke misslag, nu uit de gebezigde bewijsmiddelen en de strafmotivering expliciet blijkt dat het gerechtshof klager heeft veroordeeld wegens het meermalen vervoeren van hoeveelheden van meer dan 500 gram hennep". Het oordeel dat die misslag in dit geval evident is, is, gelet op de door de Rb in de bestreden beschikking weergegeven (gedeelten van de) bewezenverklaring en de daarop betrekking hebbende kwalificatie, niet begrijpelijk ook niet als daarbij de door de Rb in aanmerking genomen bewijsmiddelen en strafmotivering worden betrokken. Volgt vernietiging en terugwijzing.
Partij(en)
31 mei 2016
Strafkamer
nr. S 15/03509 B
KD/IV
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Den Haag van 22 juli 2015, nummer RK 15/1335, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[klager] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft J.L.F. Groenhuijsen, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot zodanige beslissing met betrekking tot verwijzen of terugwijzen als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel klaagt over de ongegrondverklaring van het klaagschrift van de klager en in het bijzonder over het oordeel van de Rechtbank dat de klager door het Hof is veroordeeld wegens een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd.
2.2.
De bestreden beschikking houdt, voor zover van belang, het volgende in:
"Bij inbeslagneming met toepassing van artikel 94a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering gaat het om een conservatoir beslag, waarmee in geval van verdenking van of veroordeling wegens een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd, beoogd wordt een verhaalsmogelijkheid zeker te stellen in verband met een later eventueel op te leggen ontnemingsmaatregel.
Bij de beoordeling van een klaagschrift van de beslagene gericht tegen een beslag als bedoeld in artikel 94a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering dient de rechter te onderzoeken
a) of er ten tijde van zijn beslissing sprake was van verdenking van of veroordeling wegens een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd en
b) of zich niet het geval voordoet dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, aan de verdachte de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen.
De rechtbank dient allereerst vast te stellen of
a) klager is veroordeeld wegens een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Klager is bij arrest van 2 juli 2014 door het gerechtshof Den Haag veroordeeld. Voor zover in deze procedure relevant bevat dit arrest onder meer de volgende overwegingen en conclusies:
1. Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in of omstreeks de periode van 5 oktober 2010 tot en met 24 oktober 2011 te Noordwijkerhout en/of Lisse en/of Den Haag en/of Lisserbroek (gemeente Haarlemmermeer) althans (elders) in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of (in elk geval) (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een (grote) hoeveelheid hennep en/of een (groot) aantal hennepplanten en/of delen daarvan, te weten (onder meer)
- in uit een pand aan de [a-straat 1] te Noordwijkerhout in totaal (ongeveer) 7200 gram hennep, althans (ongeveer) 6500 gram hennep (zaaksdossier 5) en/of
- in een pand aan.de [b-straat 1] te Den Haag in totaal (ongeveer) 188 hennepplanten (zaaksdossier 7) en/of
- in een pand aan de [c-straat 1] te Lisse in totaal (ongeveer) 48 hennepplanten (zaaksdossier 13),
althans (telkens) meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet en/of een middel als bedoeld in artikel 1 lid 1 sub d van de Opiumwet vermeld op de bij die wet behorende lijst II.
2. Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op: 'opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd'.
3. Bewijsmiddelen
(het proces-verbaal verhoor verdachte inbewaringstelling, verklaring van de verdachte)
Ten aanzien van de verklaring van [betrokkene] merk ik op dat hij mij heeft gevraagd of ik wat voor hem wilde wegbrengen. Ik heb daarvoor € 700,- of € 800,- van hem gekregen. Ik heb als bemiddelaar gehandeld. Ik heb van [betrokkene] € 100,- per kilo gekregen.
(het proces-verbaal van verhoor verdachte, verklaring van [betrokkene]):
Ik heb al ruim een jaar een kwekerij of meerdere kwekerijen gehad in mijn pand aan de [a-straat 1] te Noordwijkerhout. [klager] heeft hennep bij mij afgenomen. Hij heeft vijf oogsten van me gekocht. (...) [klager] heeft in totaal afgenomen: één keer vier kilo uit de kleine ruimte, (...), de derde oogst in het sporthok was een kilo en de vierde kweek was goed, tweeënhalve kilo uit dat sporthok. Daarnaast heeft hij nog tweeënhalve kilo uit de caravan meegenomen en de hennep die jullie in beslag hebben genomen was aan hem verkocht. Ik gaf [klager] 100,- per kilo voor het wegbrengen.
4. Strafmotivering
De verdachte heeft als tussenpersoon bij de handel in hennep enkele malen tegen betaling meerdere kilo's hennep bij een kweker opgehaald en vervoerd.
De rechtbank overweegt dat het gerechtshof bewijsmiddelen heeft gebezigd inhoudende het vervoeren van enkele kilo's hennep (zie onder 3), en daarnaast in de strafmotivering heeft overwogen dat klager meerdere kilo's hennep heeft vervoerd (zie onder 4). Naar het oordeel van de rechtbank kan dit niet anders worden gelezen dan dat het gerechtshof klager heeft veroordeeld wegens het meermalen vervoeren van grote hoeveelheden hennep in de zin van artikel 11, vijfde lid, van de Opiumwet. Immers, ingevolge artikel 1, tweede lid, van het Opiumwetbesluit is een grote hoeveelheid hennep als bedoeld in artikel 11, vijfde lid, van de Opiumwet - voor zover hier van belang - een hoeveelheid van 500 gram (of meer).
Dat het gerechtshof in de bewezenverklaring 'een grote hoeveelheid' heeft uitgestreept (zie onder 1) en in de kwalificatie niet de zinsnede 'terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel' heeft opgenomen (zie onder 2), maakt dit naar het oordeel van de rechtbank niet anders. De rechtbank beschouwt dit als een kennelijke misslag, nu uit de gebezigde bewijsmiddelen en de strafmotivering expliciet blijkt dat het gerechtshof klager heeft veroordeeld wegens het meermalen vervoeren van hoeveelheden van meer dan 500 gram hennep.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat klager is veroordeeld wegens overtreding van artikel 3 onder B juncto artikel 11, vijfde lid, van de Opiumwet, zijnde een feit waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd. Dat betekent dat het conservatoir beslag in zoverre (nog steeds) rechtmatig is.
De rechtbank dient voorts vast te stellen of b) zich niet het geval voordoet dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, aan klager de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen. Naar het oordeel van de rechtbank doet dit geval zich niet voor. De rechtbank verwijst daarbij naar hetgeen zij hiervoor heeft overwogen.
(...)
Op grond van het voorgaande zal de rechtbank het beklag ongegrond verklaren."
2.3.
De ongegrondverklaring van het beklag berust onder meer op het oordeel van de Rechtbank dat de klager door het Hof "is veroordeeld wegens overtreding van artikel 3 onder B juncto artikel 11, vijfde lid, van de Opiumwet, zijnde een feit waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd". Daartoe heeft de Rechtbank overwogen dat zij de omstandigheden dat "het gerechtshof in de bewezenverklaring 'een grote hoeveelheid' heeft uitgestreept (...) en in de kwalificatie niet de zinsnede 'terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel' heeft opgenomen (...)" beschouwt "als een kennelijke misslag, nu uit de gebezigde bewijsmiddelen en de strafmotivering expliciet blijkt dat het gerechtshof klager heeft veroordeeld wegens het meermalen vervoeren van hoeveelheden van meer dan 500 gram hennep". Het oordeel dat die misslag in dit geval evident is, is, gelet op de door de Rechtbank in de bestreden beschikking weergegeven (gedeelten van de) bewezenverklaring en de daarop betrekking hebbende kwalificatie, niet begrijpelijk, ook niet als daarbij de door de Rechtbank in aanmerking genomen bewijsmiddelen en strafmotivering worden betrokken. De beslissing tot ongegrondverklaring van het beklag is in zoverre dan ook ontoereikend gemotiveerd. Voor zover het middel daarover klaagt is het terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven, het tweede middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking;
wijst de zaak terug naar de Rechtbank Den Haag, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier L. Nuy, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 mei 2016.
Conclusie 05‑04‑2016
Inhoudsindicatie
Beklag, beslag ex. art. 94a Sv. Gegronde klacht. De ongegrondverklaring van het beklag berust onder meer op het oordeel van de Rb dat de klager door het hof "is veroordeeld wegens overtreding van artikel 3 onder B juncto artikel 11, vijfde lid, van de Opiumwet, zijnde een feit waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd". Daartoe heeft de Rb overwogen dat zij de omstandigheden dat "het gerechtshof in de bewezenverklaring 'een grote hoeveelheid' heeft uitgestreept (...) en in de kwalificatie niet de zinsnede 'terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel' heeft opgenomen (...)" beschouwt "als een kennelijke misslag, nu uit de gebezigde bewijsmiddelen en de strafmotivering expliciet blijkt dat het gerechtshof klager heeft veroordeeld wegens het meermalen vervoeren van hoeveelheden van meer dan 500 gram hennep". Het oordeel dat die misslag in dit geval evident is, is, gelet op de door de Rb in de bestreden beschikking weergegeven (gedeelten van de) bewezenverklaring en de daarop betrekking hebbende kwalificatie, niet begrijpelijk ook niet als daarbij de door de Rb in aanmerking genomen bewijsmiddelen en strafmotivering worden betrokken. Volgt vernietiging en terugwijzing.
Nr. 15/03509 B Zitting: 5 april 2016 | Mr. A.E. Harteveld Conclusie inzake: [klager] |
De Rechtbank Den Haag heeft bij beschikking van 22 juli 2015 het klaagschrift van de klager, strekkende tot opheffing van het conservatoir beslag gelegd onder hem en te zijner laste onder derden op goederen, geld en vorderingen, en tot teruggave van deze voorwerpen, ongegrond verklaard.
Namens de klager heeft mr. J.L.F. Groenhuijsen, advocaat te Amsterdam, twee middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste middel klaagt dat de Rechtbank ten onrechte, althans onbegrijpelijk gemotiveerd heeft geoordeeld dat de klager onherroepelijk is veroordeeld voor een strafbaar feit bedreigd met een geldboete van de vijfde categorie, zodat het conservatoir beslag gehandhaafd kan blijven.
3.1. De bestreden beschikking houdt, voor zover van belang, het volgende in:
“Beoordeling van het klaagschrift
Op vordering van de officier van justitie heeft de rechter-commissaris machtiging verleend tot het instellen van een strafrechtelijk financieel onderzoek. In dat kader is op 24 oktober 2011 op grond van artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering ten laste van klager conservatoir beslag gelegd op een aantal goederen ter waarde van € 634.522,19, tot bewaring van het recht van verhaal voor een op te leggen verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Een overzicht van het conservatoir beslag is als bijlage A bij deze beschikking gevoegd.
De officier van justitie heeft bij brief van 3 oktober 2014 te kennen gegeven dat het uitgangspunt voor de ontnemingsvordering het in het rapport strafrechtelijk financieel onderzoek van 9 september 2014 vermelde bedrag van € 437.106,47 is.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat (voortduring van) de beslaglegging onrechtmatig is. Klager is bij inmiddels onherroepelijk geworden arrest van 2 juli 2014 door het gerechtshof Den Haag veroordeeld wegens overtreding van artikel 3 onder B juncto artikel 11, tweede lid, van de Opiumwet en vrijgesproken van het vervoeren van een ‘grote hoeveelheid’ in de zin van artikel 11, vijfde lid, van de Opiumwet. Dit volgt zowel uit de bewezenverklaring in samenhang met de tenlastelegging als uit de kwalificatie. De veroordeling betreft derhalve geen feit dat wordt bedreigd met een geldboete van de vijfde categorie. Dit maakt dat de beslaglegging sinds het onherroepelijk worden van de veroordeling onrechtmatig is, nu conservatoir beslag enkel kan worden gelegd in geval van veroordeling wegens een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd.
Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat het voortduren van het beslag - voor zover dit uitstijgt boven de hoogte van de vordering in de ontnemingsprocedure - disproportioneel is. De waarde van het conservatoir beslag staat niet in verhouding tot de betalingsverplichting die mogelijk wordt opgelegd. De verdediging heeft primair verzocht het beslag op te heffen met last tot teruggave van de voorwerpen aan klager, en subsidiair teruggave te gelasten van een gedeelte van het beslag ter waarde van € 197.415,72.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het gerechtshof niet heeft beoogd klager vrij te spreken van een ‘grote hoeveelheid’ in de zin van artikel 11, vijfde lid, van de Opiumwet. Dat het zinsdeel ‘een grote hoeveelheid’ in de bewezenverklaring is doorgehaald kan niet anders dan een kennelijke verschrijving althans abusievelijke doorhaling zijn. Wanneer het dictum in het licht van de bewijsmiddelen en de strafmotivering wordt gelezen, kan de conclusie niet anders zijn dan dat klager is veroordeeld wegens een feit dat bedreigd wordt met een geldboete van de vijfde categorie. Voorts is het volgens de officier van justitie, gezien de door wettige bewijsmiddelen onderbouwde kasopstelling, niet hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter aan klager een ontnemingsmaatregel zal opleggen. De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de subsidiaire klacht op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van disproportionaliteit. Omdat het mogelijk is dat ook andere partijen beslag leggen op dezelfde vorderingen (cumulatieve beslagen), houdt het openbaar ministerie belang bij een beslag op alle vorderingen zolang geen zekerheidsstelling in de vorm van bijvoorbeeld een bankgarantie is gesteld. Een beperking tot het in het klaagschrift genoemde bedrag zou het openbaar ministerie onredelijk beperken in zijn recht van verhaal. De officier van justitie heeft derhalve geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beklag.
Het oordeel van de rechtbank
Bij inbeslagneming met toepassing van artikel 94a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering gaat het om een conservatoir beslag, waarmee in geval van verdenking van of veroordeling wegens een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd, beoogd wordt een verhaalsmogelijkheid zeker te stellen in verband met een later eventueel op te leggen ontnemingsmaatregel. Bij de beoordeling van een klaagschrift van de beslagene gericht tegen een beslag als bedoeld in artikel 94a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering dient de rechter te onderzoeken
a) of er ten tijde van zijn beslissing sprake was van verdenking van of veroordeling wegens een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd en
b) of zich niet het geval voordoet dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, aan de verdachte de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen.
De rechtbank dient allereerst vast te stellen of a) klager is veroordeeld wegens een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. Klager is bij arrest van 2 juli 2014 door het gerechtshof Den Haag veroordeeld. Voor zover in deze procedure relevant bevat dit arrest onder meer de volgende overwegingen en conclusies:
1. Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in of omstreeks de periode van 5 oktober 2010 tot en met 24 oktober 2011 te Noordwijkerhout en/of Lisse en/of Den Haag en/of Lisserbroek (gemeente Haarlemmermeer) althans (elders) in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of (in elk geval) (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een (grote) hoeveelheid hennep en/of een (groot) aantal hennepplanten en/of delen daarvan, te weten (onder meer)
- in uit een pand aan de [a-straat 1] te Noordwijkerhout in totaal (ongeveer) 7200 gram hennep, althans (ongeveer) 6500 gram hennep (zaaksdossier 5) en/of
- in een pand aan [b-straat 1] te Den Haag in totaal (ongeveer) 188 hennepplanten (zaaksdossier 7) en/of
- in een pand aan de [c-straat 1] te Lisse in totaal (ongeveer) 48 hennepplanten (zaaksdossier 13),
althans (telkens) meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet en/of een middel als bedoeld in artikel 1 lid 1 sub d van de Opiumwet vermeld op de bij die wet behorende lijst II.
2. Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op: ‘opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd’.
3. Bewijsmiddelen
(het proces-verbaal verhoor verdachte inbewaringstelling, verklaring van de verdachte)
Ten aanzien van de verklaring van [betrokkene] merk ik op dat hij mij heeft gevraagd of ik wat voor hem wilde wegbrengen. Ik heb daarvoor € 700,- of € 800,- van hem gekregen. Ik heb als bemiddelaar gehandeld. Ik heb van [betrokkene] € 100,- per kilo gekregen.
(het proces-verbaal van verhoor verdachte, verklaring van [betrokkene] ):
Ik heb al ruim een jaar een kwekerij of meerdere kwekerijen gehad in mijn pand aan de [a-straat 1] te Noordwijkerhout. [klager] heeft hennep bij mij afgenomen. Hij heeft vijf oogsten van me gekocht. (...) [klager] heeft in totaal afgenomen: één keer vier kilo uit de kleine ruimte, (...), de derde oogst in het sporthok was een kilo en de vierde kweek was goed, tweeënhalve kilo uit dat sporthok. Daarnaast heeft hij nog tweeënhalve kilo uit de caravan meegenomen en de hennep die jullie in beslag hebben genomen was aan hem verkocht. Ik gaf [klager] € 100,- per kilo voor het wegbrengen.
4. Strafmotivering
De verdachte heeft als tussenpersoon bij de handel in hennep enkele malen tegen betaling meerdere kilo’s hennep bij een kweker opgehaald en vervoerd.
De rechtbank overweegt dat het gerechtshof bewijsmiddelen heeft gebezigd inhoudende het vervoeren van enkele kilo’s hennep (zie onder 3), en daarnaast in de strafmotivering heeft overwogen dat klager meerdere kilo’s hennep heeft vervoerd (zie onder 4). Naar het oordeel van de rechtbank kan dit niet anders worden gelezen dan dat het gerechtshof klager heeft veroordeeld wegens het meermalen vervoeren van grote hoeveelheden hennep in de zin van artikel 11, vijfde lid, van de Opiumwet. Immers, ingevolge artikel 1, tweede lid, van het Opiumwetbesluit is een grote hoeveelheid hennep als bedoeld in artikel 11, vijfde lid, van de Opiumwet - voor zover hier van belang - een hoeveelheid van 500 gram (of meer).
Dat het gerechtshof in de bewezenverklaring ‘een grote hoeveelheid’ heeft uitgestreept (zie onder 1) en in de kwalificatie niet de zinsnede ‘terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel’ heeft opgenomen (zie onder 2), maakt dit naar het oordeel van de rechtbank niet anders. De rechtbank beschouwt dit als een kennelijke misslag, nu uit de gebezigde bewijsmiddelen en de strafmotivering expliciet blijkt dat het gerechtshof klager heeft veroordeeld wegens het meermalen vervoeren van hoeveelheden van meer dan 500 gram hennep.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat klager is veroordeeld wegens overtreding van artikel 3 onder B juncto artikel 11, vijfde lid, van de Opiumwet, zijnde een feit waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd. Dat betekent dat het conservatoir beslag in zoverre (nog steeds) rechtmatig is.
De rechtbank dient voorts vast te stellen of b) zich niet het geval voordoet dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, aan klager de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen. Naar het oordeel van de rechtbank doet dit geval zich niet voor. De rechtbank verwijst daarbij naar hetgeen zij hiervoor heeft overwogen. Evenmin acht de rechtbank het conservatoir beslag disproportioneel, gelet op hetgeen door de officier van justitie ter terechtzitting is aangevoerd ten aanzien van de risico’s voor het toekomstige verhaalsrecht van het openbaar ministerie. Op grond van het voorgaande zal de rechtbank het beklag ongegrond verklaren.”
3.2. Dat de Rechtbank bij de beoordeling van het klaagschrift de juiste maatstaf heeft aangelegd1., staat niet ter discussie. Het gaat de steller van het middel erom of de Rechtbank de bewezenverklaring, zoals die is opgenomen in het onherroepelijke arrest van het Hof, verbeterd had mogen lezen.
Anders dan de steller van het middel zie ik geen reden waarom de beklagrechter die - ter de beantwoording van de vraag of een op de voet van art. 94a Sv gelegd beslag moet voortduren - dient te onderzoeken of er ten tijde van zijn beslissing sprake was van een veroordeling wegens een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd, nimmer een in het veroordelend vonnis of arrest voorkomende kennelijke misslag in de bewezenverklaring zou mogen verbeteren. Zo’n verbetering van de bewezenverklaring houdt immers slechts in een vaststelling van de juiste inhoud van de bewezenverklaring en niet een ander oordeel omtrent hetgeen bewezen is.2.Mijns inziens kan in zo’n geval niet worden gezegd dat het door de Rechtbank verbeteren van een kennelijke misslag in de bewezenverklaring ertoe leidt dat de inbeslagneming wordt voorgezet, terwijl de klager onherroepelijk is vrijgesproken voor het daarvoor vereiste strafbaar feit. De verwijzing in het middel naar het Geerings-arrest en de onschuldpresumptie acht ik, als er werkelijk sprake is van verbetering van een kennelijke misslag, dan ook niet op haar plaats.
3.3. Dit gezegd hebbende, is het nu wel de vraag of de Rechtbank begrijpelijk heeft geoordeeld dat het Hof bij wijze van kennelijke misslag het tenlastegelegde onderdeel “een grote hoeveelheid” uit de bewezenverklaring heeft weggestreept. Ik heb hier – zacht gezegd – mijn twijfels over en neem daarbij in aanmerking dat waar het gaat om het verbeterd lezen van rechterlijke oordelen op zichzelf terughoudendheid is aangewezen. Ik knoop, om daarvoor een uitgangspunt te kiezen, graag aan bij de formulering die de Hoge Raad heeft ontwikkeld voor het wijzen van een zogenoemd herstelarrest – hetgeen een door de betreffende rechter of rechterlijk college zelf geautoriseerde ‘verbeterde lezing’ betreft. De Hoge Raad acht dat te zijn toegelaten indien het “een onmiddellijk kenbare fout, verschrijving of verrekening” betreft.3.Dat betekent dat een andere lezing – uiteraard voor een met de normale rede begiftigde lezer – uitgesloten is. Welnu, ik meen dat een andere lezing van de onderliggende rechterlijke uitspraak van het gerechtshof ook mogelijk is en zelfs grotere aannemelijkheid verdient dan de ‘verbeterde lezing’ van de Rechtbank. Ik betrek daarbij ook de volgende, door de Rechtbank buiten beschouwing gelaten, onderdelen uit het veroordelend arrest van het Hof:
“Vrijspraken
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1, derde gedachtestreepje (pand aan de [c-straat 1] te Lisse (zaaksdossier 13)), 2 en 3 is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan - overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal - behoort te worden vrijgesproken.
Voorts kan naar het oordeel van het hof, anders dan de advocaat-generaal vordert, het ten laste gelegde onder 1 niet bewezen verklaard worden voor zover dit betrekking heeft op het bij het tweede gedachtestreepje vermelde pand aan de [b-straat 2] te Den Haag (zaaksdossier 7). Hieromtrent overweegt het hof dat het op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep vaststaat, dat de verdachte als tussenpersoon bij de handel in hennep fungeerde en daartoe hennep van de kweker naar de afnemer vervoerde. Op 5 oktober 2010 is de kwekerij in het pand aan [b-straat 1] te Den Haag opgerold, zodat de verdachte nadien geen hennep uit die kwekerij meer vervoerd kan hebben. Deze datum valt samen met het begin van de ten laste gelegde periode, wat ertoe leidt dat de verdachte ook op dit onderdeel dient te worden vrijgesproken.
(…)
Bewijsmiddelen
1. De verklaring van de verdachte. Ter terechtzitting in hoger beroep van 9 mei 2014 heeft de verdachte verklaard - zakelijk weergegeven - :
Ik heb een aantal keren handel opgehaald bij de hennepkwekerij in het pand aan de [a-straat 1] te Noordwijkerhout en weggebracht naar een afnemer. Ik deed dat puur voor mezelf, om een biercentje bij te verdienen. De kweker betaalde mij daarvoor. Ik bemiddelde voor de handel. Dat ging zo: ik bracht de handel weg naar de afnemer, dan kreeg ik diezelfde dag of de volgende dag het geld en dan ging ik terug naar de kweker en betaalde ik.
2. Het proces-verbaal verhoor verdachte inbewaringstelling van de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank ’s-Gravenhage d.d. 18 november 2011. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - als de verklaring van de verdachte:
Ten aanzien van de verklaring van [betrokkene] merk ik op dat hij mij heeft gevraagd of ik wat voor hem wilde wegbrengen. Ik heb daarvoor € 700,- of € 800,- van hem gekregen. Ik heb als bemiddelaar gehandeld. Ik heb van [betrokkene] € 100,- per kilo, gekregen.
3. Het proces-verbaal van verhoor verdachte van de politie Hollands Midden d.d. 28 oktober 2011, nr. 1110281100. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - als de verklaring van [betrokkene] :
Ik heb al ruim een jaar een kwekerij of meerdere kwekerijen gehad in mijn pand aan de [a-straat 1] te Noordwijkerhout. [klager] heeft hennep bij mij afgenomen. Hij heeft vijf oogsten van me gekocht. Ik had meerdere hokken. Ik heb in de door mij gebouwde hokken op de tweede verdieping meerdere kwekerijtjes gehad. Ook heb ik meerdere hennepkwekerijen gehad in de caravans die bij mij op de tweede verdieping staan. [klager] heeft in totaal afgenomen: één keer vier kilo uit de kleine ruimte, de tweede oogst was toen te heet geworden, de derde oogst in het sporthok was een kilo en de vierde kweek was goed, tweeënhalve kilo uit dat sporthok. Daarnaast heeft hij nog tweeënhalve kilo uit de caravan meegenomen en de hennep die jullie in beslag hebben genomen was aan hem verkocht. Ik gaf [klager] € 100,- per kilo voor het wegbrengen.
4. Het proces-verbaal van bevindingen van de politie Hollands Midden d.d. 27 oktober 2011, nr. AMB201110271317. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - als het relaas van de verbalisanten:
Uit onderzoek is gebleken dat in het pand aan de [a-straat 1] te Noordwijkerhout een hennepkwekerij aanwezig zou kunnen zijn. Op 24 oktober 2011 heb ik het pand op genoemd adres betreden. De toegangsdeur van het pand werd geopend door [betrokkene] . Ik heb [betrokkene] gevraagd of hij mij naar de hennepplantage in zijn pand kon brengen. [betrokkene] vroeg mij hem te volgen. Op de tweede verdieping van het pand zag ik twee caravans staan. In één van de caravans zag ik een aantal assimilatielampen branden. Ik zag op de vloer potten staan gevuld met aarde. Ik zag dat de resten van planten in de aarde stonden. Ik zag dat deze caravan een temperatuur aangaf van 28 graden Celsius. Deze caravan is ingericht geweest als hennepkwekerij. Op deze verdieping zijn nog twee ruimtes aangetroffen die meer dan vermoedelijk in gebruik zijn geweest als hennepkwekerij. In een ruimte naast het trappenhuis werd nog een hoeveelheid henneptoppen aangetroffen. Deze henneptoppen lagen te drogen.
(…)
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft als tussenpersoon bij de handel in hennep enkele malen tegen betaling meerdere kilo’s hennep bij een kweker opgehaald en vervoerd en aldus een afzetmarkt voor een illegale kwekerij verzorgd, waardoor deze kon blijven bestaan. De verdachte heeft zich daarbij laten leiden door eigen geldelijk gewin en is eraan voorbij gegaan dat oncontroleerbare kwekerijen een gevaar voor de gezondheid en leefomgeving vormen. Dit zijn ernstige feiten, waarvoor gevangenisstraf van enige duur passend is. Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof in het bijzonder acht geslagen op het voor de behandeling in hoger beroep uitgebrachte reclasseringsadvies d.d. 28 maart 2014 van de Reclassering Nederland. Gelet hierop en voorts gelet op aanwijzingen dat de verdachte de hennep alleen in coffeeshops en dus niet op straat of in het buitenland heeft afgezet, acht het hof het thans niet passend de verdachte terug te sturen naar de gevangenis.
(…)
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.”
3.4. Volgens het Hof staat vast dat de klager als tussenpersoon fungeerde bij de handel in hennep en daartoe hennep van de kweker naar de afnemer vervoerde. Uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen volgt dat de klager meerdere malen een aantal kilo’s bij de kweker [betrokkene] heeft afgenomen en dat hij hetgeen hij afnam naar de afnemer(s) bracht, maar volgt niet ondubbelzinnig dat de klager de kilo’s die hij bij [betrokkene] afnam telkens in die grote hoeveelheden heeft vervoerd naar de afnemer(s). Dat het Hof die juridische waardering heeft willen geven aan zijn (uit de bewijsmiddelen volgende) vaststellingen is hier moeilijk te zeggen, nu dit niet volgt uit de wijze waarop het de bewezenverklaring heeft gekwalificeerd en ook niet uit de wetsartikelen die het heeft toegepast. Dat zulks wel uit de strafmotivering is af te leiden durf ik anders dan de Rechtbank ook niet met zekerheid te zeggen. In die strafmotivering lees ik immers niet dat het Hof aan zijn vaststelling dat de klager “enkele malen meerdere kilo’s hennep bij een kweker [heeft] opgehaald en vervoerd” ook de strafverzwarende omstandigheid heeft verbonden dat het door hem meermalen gepleegde feit telkens betrekking had op een grote hoeveelheid.
Daar komt nog het volgende bij. Wanneer de bewezenverklaring met verbetering van het daaruit weggestreepte onderdeel “een grote hoeveelheid” wordt gelezen, zou deze als volgt komen luiden:
dat “hij (…) meermalen telkens opzettelijk heeft vervoerd een grote hoeveelheid uit een pand aan de [a-straat 1] te Noordwijkerhout meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.”
3.5. Mijns inziens is een verbeterde lezing van de bewezenverklaring met daarin het onderdeel “een grote hoeveelheid” moeilijk te rijmen met het na dat onderdeel bewezenverklaarde onderdeel “meer dan 30 gram”. Had het Hof bewezen willen verklaren dat door de klager, uit een pand aan de [a-straat 1] te Noordwijkerhout, meermalen telkens opzettelijk is vervoerd “een grote hoeveelheid” (en dus meer 500 gram) van een materiaal bevattende hennep, doch niet de exacte hoeveelheden die zijn tenlastegelegd, dan had het voor de hand gelegen dat het Hof het bewezenverklaarde onderdeel “meer dan 30 gram” (de ondergrens voor strafwaardig vervoeren van een materiaal bevattende hennep) had weggestreept. Het lijkt er dus eerder op dat het Hof bewezen heeft verklaard en heeft willen verklaren dat de klager meermalen telkens opzettelijk meer dan 30 gram van - en dus strafwaardig - een materiaal bevattende hennep heeft vervoerd, doch niet dat dit vervoeren telkens een grote hoeveelheid (dus meer dan 500 gram) betrof.
3.6. Al het hierover overwogene in aanmerking genomen, acht ik het oordeel van de Rechtbank dat in casu kan worden gesproken van een kennelijke misslag in de bewezenverklaring die zich voor verbeterde lezing leent, niet begrijpelijk. Mijns inziens kan niet zonder meer worden gezegd dat het alsnog in de bewezenverklaring lezen van het daaruit weggestreepte onderdeel “een grote hoeveelheid” slechts een vaststelling van de juiste inhoud van het door het Hof bewezenverklaarde betreft en niet een ander oordeel is omtrent hetgeen door het Hof is bewezen.
3.7. Het middel slaagt. Hoewel de bespreking van het tweede middel hiermee in beginsel achterwege kan blijven, zal ik voor de volledigheid ook dit middel bespreken.
4. Het tweede middel klaagt dat de Rechtbank ontoereikend, dan wel onbegrijpelijk gemotiveerd heeft geoordeeld dat (een gehele) voorzetting het beslag niet disproportioneel is.
4.1. Voorop moet worden gesteld dat de door de beklagrechter toe te passen maatstaf bij de beoordeling van een klaagschrift dat is gericht tegen een beslag als bedoeld in art. 94a, tweede lid, Sv, niet een (ambtshalve) onderzoek vergt met betrekking tot de vraag of voortzetting (onder voorwaarden) van het beslag in overeenstemming is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. De omstandigheden van het geval kunnen meebrengen dat in verband met hetgeen door of namens de klager is aangevoerd de rechter in de motivering van zijn beslissing ervan blijk dient te geven een dergelijk onderzoek te hebben verricht.4.
4.2. Blijkens het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer hebben de officier van justitie en de raadsman van de klager, voor zover van belang, het volgende aangevoerd:
- de raadsman overeenkomstig zijn pleitnota:
“Beslaglegging disproportioneel
7. Uit het SFO-rapport van 9 september 2014 volgt dat conservatoir beslag is gelegd ter waarde van € 634.522,19. Op enig moment is het voordeel geschat op € 781.904. Na afronding van het SFO-rapport is het geschatte voordeel en de ontnemingsvordering echter substantieel lager uitgevallen en bedraagt € 437.106,47. Dit betekent dat het beslag de vordering overstijgt met bijna € 200.000. Tevens is relevant dat het beslag inmiddels al meer dan 3,5 jaar voortduurt.
8. De waarde van hetgeen in beslag is genomen staat zodoende in geen verhouding tot de betalingsverplichting die mogelijk wordt opgelegd. In redelijkheid kan niet worden vermoed dat de rechter een betalingsverplichting zal opleggen die de vordering met 45% overschrijdt.
9. Cliënt wordt door (de voortduring van) de beslaglegging ernstig gehinderd in zijn financiële reilen en zeilen zoals beschreven in het klaagschrift. Cliënt heeft dan ook belang bij opheffing van het beslag.
10. Om die reden verzoekt cliënt uw rechtbank subsidiair de beslaglegging onrechtmatig te oordelen waar de beslaglegging de ontnemingsvordering overstijgt en teruggave te gelasten van een gedeelte van het beslag ter waarde van € 197.415,72.”
- de officier van justitie overeenkomstig haar schriftelijke reactie op het klaagschrift:
“Proportionaliteit en subsidiariteit
(…)
Door klagers wordt in het klaagschrift aangevoerd dat de beslagen disproportioneel zijn. Daartoe worden als argumenten aangevoerd:
a. De hoogte van de gelegde beslagen overschrijdt het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel met 45%.
b. De gelegde beslagen en de voortduring daarvan zijn bezwaarlijk voor klager, omdat hij in ernstige mate beknot wordt in zijn financiële reilen en zeilen, doordat hij niet kan beschikken over zijn vermogen alsmede de huurpenningen die hij normaliter zou ontvangen. Klager heeft vooralsnog achterstallig onderhoud aan de verschillende panden kunnen voorkomen. Bij voortduring van de beslaglegging zal hij daartoe niet meer in staat zijn.
In casu is naar het oordeel van het OM geen sprake van disproportionaliteit. Omdat het mogelijk is dat ook andere partijen beslag leggen op dezelfde vorderingen (cumulatieve beslagen) houdt het OM belang bij een beslag op alle vorderingen zolang geen zekerheidsstelling in de vorm van bijvoorbeeld een bankgarantie is gesteld. Het risico bestaat dat in de periode tot aan het verkrijgen van een executoriale titel cumulatieve beslagen worden gelegd door derden waardoor de waarde van het door het OM gelegde beslag kan afnemen en zelfs volledig kan verdampen. Bij gelegd beslag door andere schuldeisers en afwezigheid van beslag van het OM, kan door de derde-beslagene al worden overgedragen, waardoor bij executie niets meer te halen valt. De gestelde toekomstige betalingsproblemen maken veeleer dat de kans dat anderen, mogelijk ook preferente schuldeisers zoals de Belastingdienst, beslag zullen gaan leggen, in het geheel niet illusoir.
Een beperking tot het in het klaagschrift genoemde bedrag is ook om andere reden onjuist en zou het OM onredelijk beknotten in zijn recht van verhaal. Een eenmaal vrijgegeven vordering kan eenvoudig bezwaard worden met een zekerheidsrecht als het pandrecht. Hierdoor zou het verhaalsrecht van het OM te zijner tijd wel heel illusoir worden.
Het OM heeft aangeboden een zekerheidstelling te willen accepteren. Van dat aanbod heeft klager tot op heden geen gebruik gemaakt. Dus ook bekeken vanuit de eis van subsidiariteit is er geen basis voor een gegrondverklaring van het klaagschrift of beperking van het beslag.
Conclusie
De beslagen zijn rechtmatig gelegd en kunnen de toets van proportionaliteit en subsidiariteit doorstaan. Het verzoek tot opheffing van het conservatoire beslag dient derhalve ongegrond te worden verklaard.
Ten overvloede wijs ik er nogmaals op dat het mogelijk is de beslagen geheel of gedeeltelijk op te laten heffen tegen een acceptabele zekerheidsstelling, bijvoorbeeld door middel van een bankgarantie van een onder Nederlands toezicht functionerend bank of een vergelijkbaar alternatief.”
- De raadsman in reactie op de officier van justitie:
“(…)
De beslaglegging is eveneens disproportioneel, nu er zich in de afgelopen drie en een halfjaar geen andere schuldeisers hebben gemeld. De risico’s die de officier van justitie schetst zijn niet reëel en het beslag overstijgt de vordering met bijna 200.000 euro. Bankgaranties zijn geen oplossing voor mijn cliënt; hij zal hetzelfde bedrag dan op de bankrekening moeten laten staan.”
4.3. Het oordeel van de Rechtbank dat zij in hetgeen namens de klager is aangevoerd, mede gelet op hetgeen door de officier van justitie ter handhaving het beslag heeft aangevoerd, geen reden ziet het beslag disproportioneel te achten, is mijns inziens niet onbegrijpelijk. Ik neem hierbij in aanmerking dat de enkele omstandigheid dat het (voorlopig) geschatte wederechtelijk verkregen voordeel lager is uitgevallen dan de waarde van het beslag, nog niet maakt dat de voorzetting van het beslag disproportioneel is en dat de klager verder ook niet onderbouwd heeft aangevoerd dat het beslag hem op disproportionele wijze in zijn financiën treft. Het middel faalt.
5. Het eerste middel slaagt. Het tweede middel faalt en kan worden afgedaan met de in art. 81, eerste lid, RO bedoelde motivering.
6. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden beschikking behoren te leiden.
7. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot zodanige beslissing met betrekking tot verwijzen of terugwijzen als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Beroepschrift 26‑08‑2015
Hoge Raad der Nederlanden
SCHRIFTUUR HOUDENDE TWEE MIDDELEN VAN CASSATIE
Van : mr. J.L.F. Groenhuijsen
In de zaak van :
[verdachte] ([geboortedatum] 1965), verzoeker tot cassatie van de door de rechtbank te Den Haag op 22 juli 2015 onder parketnummer 09/755013-10 gewezen beschikking.
Middel I
1.
Het recht — in het bijzonder art. 94a Sv — is geschonden, doordat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat voortduring van de beslaglegging rechtmatig is, terwijl cliënt onherroepelijk is veroordeeld voor een feit dat niet wordt bedreigd met een geldboete van de 5de categorie, althans doordat de rechtbank haar beslissing in dit opzicht onjuist, onbegrijpelijk en/of onvoldoende heeft gemotiveerd.
2. Toelichting
2.1
Conservatoir beslag kan — gelet op art. 94a lid 2 Sv — worden toegepast in geval van verdenking of veroordeling wegens een misdrijf waarvoor een geldboete van de 5de categorie kan worden opgelegd. Dat brengt met zich dat in geval van een onherroepelijke veroordeling voor een feit niet een eerdere (meer verstrekkende en inmiddels achterhaalde) verdenking ten grondslag kan liggen aan conservatoir beslag.
2.2
Verzoeker is — gelet op het arrest van het gerechtshof te Den Haag d.d. 2 juli 2014 — enkel veroordeeld voor overtreding van art. 3 onder B Opiumwet jo. art. 11 lid 2 Opiumwet. Dit feit wordt bedreigd met een geldboete van de 4de categorie. Voortduring van het conservatoir beslag is sinds de onherroepelijk veroordeling dan ook onrechtmatig.
2.3
De bewezenverklaring van het gerechtshof in de strafzaak tegen [verdachte] luidt dat:
‘hij in de periode van 5 oktober 2010 tot en met 24 oktober 2011 in Nederland, meermalen telkens opzettelijk heeft vervoerd uit een pand aan de [a-straat 01] te [a-plaats] meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.’
2.4
Het veroordelend arrest leert dat verzoeker — anders dan de rechtbank in de klaagschriftprocedure heeft geoordeeld — niet is veroordeeld voor het vervoeren van een grote hoeveelheid van een middel als bedoeld in art. 11 lid 5 Opiumwet. Dit volgt uit lezing van de bewezenverklaring in samenhang met de tenlastelegging. Dan blijkt dat het gerechtshof niet enkel de hoeveelheden ‘7200 gram hennep’ en ‘6500 gram hennep’ (die zouden zijn vervoerd vanuit de [a-straat 01] te [a-plaats]) uit de tenlastelegging heeft weggestreept. Het gerechtshof heeft eveneens de zinsnede ‘een grote hoeveelheid hennep’ uit de tenlastelegging weggestreept. En zoals het gerechtshof (standaard) toevoegt: ‘hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.’ Als de bewezenverklaring en de tenlastelegging in onderlinge samenhang worden bezien, dan kan men dus vaststellen dat [verdachte] expliciet is vrijgesproken van het vervoeren van een grote hoeveelheid van een middel zoals bedoeld in art. 11 lid 5 Opiumwet.
2.5
Dat het gerechtshof niet heeft bedoeld [verdachte] te veroordelen voor het vervoeren van een grote hoeveelheid hennep volgt ook uit de kwalificatie van het gerechtshof. Bij deze kwalificatie ontbreekt immers de standaardzinsnede: ‘terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel’. Ook bij het gerechtshof Den Haag is dit de gangbare toevoeging indien wordt veroordeeld voor een grote hoeveelheid.1.
2.6
De verdediging stelt vast dat zowel uit de bewezenverklaring (in samenhang bezien met de tenlastelegging) als uit de kwalificatie van het delict blijkt dat [verdachte] is vrijgesproken van het vervoeren van ‘een grote hoeveelheid van een middel’ als bedoeld in art. 11 lid 5 Opiumwet.
2.7
De rechtbank Den Haag heeft de officier van justitie gevolgd in het standpunt dat uit de bewijsmiddelen en strafmotivering kan worden afgeleid dat [verdachte] is veroordeeld voor het vervoeren van ‘een grote hoeveelheid van een middel’ en dat zodoende toch sprake is van veroordeling voor een feit als bedoeld in art. 3 onder B Opiumwet jo. art. 11 lid 5 Opiumwet. Dit feit wordt bedreigd met een boete van de 5de categorie. Om die reden zou, aldus de rechtbank, (voortduring van) het beslag rechtmatig zijn.
2.8
De officier van justitie meent dat het doorhalen van het zinsdeel ‘een grote hoeveelheid’ niet anders kan worden begrepen als een kennelijke verschrijving althans abusievelijke doorhaling. De rechtbank beschouwt het uitstrepen van ‘een grote hoeveelheid’ en het niet toevoegen aan de kwalificatie van de zinsnede ‘terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel’ als een kennelijke misslag. De verdediging meent dat in weerwil van dit standpunt doorslaggevende betekenis moet worden toegekend aan de feitelijke strekking van de bewezenverklaring die bovendien aansluit bij de daarop gevolgde kwalificatie van het delict. Te meer nu niet enkel specifieke hoeveelheden uit de tenlastelegging zijn weggestreept, maar ook expliciet de zinsnede ‘een grote hoeveelheid’ is doorgehaald.
2.9
Zowel de officier van justitie als de rechtbank meent dat de uitspraak van het gerechtshof verbeterd gelezen moet en kan worden. De officier van justitie oordeelt dat daarvoor ruimte bestaat en heeft (in de achterliggende ontnemingsprocedure) verwezen naar jurisprudentie — in de sleutel van de Geerings-uitspraak — waarin verbeterde lezing van uitspraken in ontnemingszaken is toegestaan.2. De verdediging is van mening dat wet en jurisprudentie daarvoor in het onderhavige geval zowel formeel als materieel geen ruimte bieden.
2.10
De meest recente zaak die door de officier van justitie is aangehaald betreft een zaak die op 18 mei 2010 tot een uitspraak van de Hoge Raad leidde.3. In die zaak is vrijgesproken voor de specifieke hoeveelheid van 7000 gram, waarna in de ontnemingsvordering toch van deze hoeveelheid is uitgegaan. Dit heeft de Hoge Raad geaccepteerd.
2.11
Belangrijk is de conclusie van Knigge bij deze zaak. Knigge maakt immers inzichtelijk waarom het verbeterd lezen in de ontnemingsprocedure kan worden geaccepteerd. In diens conclusie staat in overweging 6 dat dit acceptabel is, omdat:
‘Door die deelvrijspraak is de verdachte niet acquitted van een zelfstandig strafrechtelijk verwijt, noch van een relevante strafverzwarende omstandigheid.’
(onderstreping JG)
2.12
Knigge meent dat verbeterde lezing van bewezenverklaringen in de ontnemingsprocedure binnen bepaalde kaders acceptabel kan zijn, namelijk waar dit geen nieuw strafrechtelijk verwijt of strafverzwarende omstandigheid voor de veroordeelde oplevert. Juist daarin verschilt die zaak van de onderhavige zaak. Indien de Hoge Raad accepteert dat de bewezenverklaring verbeterd wordt gelezen in die zin dat daarin wordt gelezen dat van ‘een grote hoeveelheid’ sprake is, dan is zeer zeker sprake van een relevante strafverzwarende omstandigheid. Het is namelijk die toevoeging die maakt dat een boete van de 5de categorie kan worden opgelegd. Het is dus die toevoeging die maakt dat conservatoir beslag kan worden gelegd. Het is daarnaast die toevoeging die ontneming op basis van art. 36e lid 3 Sr mogelijk maakt. Reeds om die reden verzet de verdediging zich tegen het oordeel dat de uitspraak van het gerechtshof verbeterd kan en mag worden gelezen.
2.13
Daar komt bij dat de door de officier van justitie aangehaalde jurisprudentie steeds ziet op verbeterde lezing van de bewezenverklaring in de ontnemingsprocedure die heeft te gelden als onderdeel van de hoofdzaak. In de ontnemingsprocedure is de vraag steeds geweest of verbeterde lezing acceptabel is tegen de achtergrond van de Geerings-jurisprudentie en de onschuldpresumptie in het algemeen. Bij de beoordeling van het klaagschrift gaat het daarentegen om het bestaan van de formele grondslag voor het uitoefenen van een dwangmiddel, namelijk het leggen van conservatoir beslag. De verdediging stelt zich op het standpunt dat bij bevoegdheidstoedeling in de wet geen ruimte bestaat voor verbeterde lezing van rechterlijke uitspraken ten behoeve van het gebruik van een bevoegdheid zoals het leggen van conservatoir beslag.
2.14
De officier van justitie heeft opgemerkt dat abusievelijk is vrijgesproken van een grote hoeveelheid als in art. 11 lid 5 Opiumwet. De wet biedt de officier van justitie zonder meer niet de mogelijkheid om zelfstandig de uitspraak van het gerechtshof verbeterd te lezen ten behoeve van het uitoefenen van de bevoegdheid tot het leggen van conservatoir beslag. Ook dit maakt dat (voortduring van) de beslaglegging onrechtmatig is sinds het onherroepelijk worden van de uitspraak in de hoofdzaak.
2.15
Op basis van het voorgaande meent de verdediging dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat is veroordeeld voor art. 3 onder B Opiumwet jo. art. 11 lid 5 Opiumwet, althans dat de rechtbank ten onrechte de ruimte heeft genomen om de uitspraak van het gerechtshof verbeterd te lezen in die zin dat sprake zou zijn van een kennelijke misslag bij zowel het wegstrepen van ‘een grote hoeveelheid’ uit de tenlastelegging als bij het niet toevoegen van de zinsnede ‘terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel’ aan de kwalificatie.
Middel II
1.
Het recht — in het bijzonder art. 24 lid 1 Sv — is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften, doordat de rechtbank zonder gedegen motivering is afgeweken van het standpunt van de verdediging dat voortduring van de beslaglegging in de huidige omvang als disproportioneel heeft te gelden en aldus haar beslissing niet naar de eis der wet met redenen heeft omkleed.
2. Toelichting
2.1
In het klaagschrift alsmede tijdens de mondelinge toelichting is uiteengezet dat volgens het SFO-rapport van 9 september 2014 op 24 oktober 2011 conservatoir beslag is gelegd ter waarde van € 634.522,19. De ontnemingsvordering is echter substantieel lager en bedraagt — gelet op de brief van de officier van justitie van 3 oktober 2014 — € 437.106,47. Het beslag overstijgt de vordering dan ook met bijna € 200.000. Het verschil tussen het beslagen vermogen en de ontnemingsvordering staat zodoende gelijk aan ongeveer 45% van de totale vordering. Ten tijde van de beslissing van de rechtbank op het klaagschrift duurde de beslaglegging bovendien al meer dan 3,5 jaar. De verdediging heeft betoogd dat bij die stand van zaken (voortduring van) de beslaglegging disproportioneel moet worden geoordeeld. In redelijkheid kan niet worden vermoed dat de rechter een betalingsverplichting zal opleggen die de vordering met 45% overschrijdt.
2.2
De verdediging heeft ook inhoudelijk uiteengezet dat [verdachte] wordt bezwaard door de voortduring van het conservatoir beslag, doordat hij ernstig is beknot in zijn financiële reilen en zeilen. Met name het niet ontvangen van de huurpenningen is problematisch, nu deze huurpenningen onder andere worden gebruikt voor het onderhoud van de desbetreffende panden. Het uitblijven van een last tot teruggave zal in de toekomst leiden tot schade, omdat verzoeker niet meer in staat zal zijn om (grootschalig) achterstallig onderhoud te voorkomen. De verdediging heeft verzocht de beslaglegging onrechtmatig te oordelen waar de beslaglegging de vordering van de officier van justitie overstijgt. Daaraan is het verzoek tot teruggave van een deel van het beslag gekoppeld ter hoogte van € 197.415,72.
2.3
De rechtbank heeft de beslaglegging niet disproportioneel geoordeeld. Ter onderbouwing van dit oordeel is enkel de zinsnede toegevoegd: ‘gelet op hetgeen door de officier van justitie ter terechtzitting is aangevoerd ten aanzien van de risico's voor het toekomstige verhaalsrecht van het openbaar ministerie’.
2.4
De officier van justitie heeft kort gezegd betoogd dat het mogelijk is dat ook andere partijen beslag zullen leggen op dezelfde vorderingen, waardoor de waarde van het door het openbaar ministerie gelegde beslag kan afnemen of zelfs zou kunnen verdampen. De officier van justitie voegt toe dat de gestelde toekomstige betalingsproblemen maken dat het niet illusoir is dat in de toekomst preferente schuldeisers beslag zullen gaan leggen.
2.5
De verdediging heeft hierop ter terechtzitting gereageerd dat geen sprake is van andere schuldeisers. De verdediging heeft daarbij opgemerkt dat het openbaar ministerie — gelet op de bewoordingen van de officier van justitie — ook geen weet heeft van andere schuldeisers. Ook bestaan geen concrete aanknopingspunten voor in de toekomst te verwachten schuldeisers.
2.6
De Hoge Raad heeft bepaald dat de rechtbank er onder bepaalde omstandigheden toe kan zijn gehouden om in de motivering van zijn beslissing blijk te geven van onderzoek naar de proportionaliteit tussen de waarde van de inbeslaggenomen voorwerpen en de hoogte van het te ontnemen geldbedrag.4. De rechtbank heeft zich zonder nadere motivering bij het standpunt van het openbaar ministerie aangesloten. Dit is onvoldoende nu door de verdediging ter zitting is weersproken dat sprake is van andere schuldeisers en het openbaar ministerie op geen enkele wijze met feiten of omstandigheden heeft aangetoond dat sprake is van andere schuldeisers. Ook is op geen enkele wijze aangetoond dat in de toekomst vorderingen van andere schuldeisers zijn te verwachten. Bij die stand van zaken is de summiere motivering van de rechtbank — ten behoeve van het oordeel dat de beslaglegging niet disproportioneel is — onvoldoende althans onbegrijpelijk.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. J.L.F. Groenhuijsen, advocaat te Amsterdam, die verklaart daartoe door verzoeker bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd.
Amsterdam, 26 augustus 2015
J.L.F. Groenhuijsen
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 26‑08‑2015
Zie bijvoorbeeld: Gerechtshof Den Haag 18 september 2013, ECLI:NL:GHDHA:2013:5109; Gerechtshof Den Haag 27 april 2012, ECLI:NL:GHSGR:2012:BW5072. Zie expliciet met betrekking tot vervoeren als in art. 3 onder B Opiumwet ook: Gerechtshof Den Bosch 10 maart 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:700.
HR 18 mei 2010, ECLI:NL:HR:2010;BL5538.
Hoge Raad 1 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:833.