Hof Den Haag, 05-06-2018, nr. 200.077.803/02
ECLI:NL:GHDHA:2018:1271
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
05-06-2018
- Zaaknummer
200.077.803/02
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Intellectuele-eigendomsrecht (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2018:1271, Uitspraak, Hof Den Haag, 05‑06‑2018; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2020:258, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 05‑06‑2018
Inhoudsindicatie
Octrooirecht; betoog over geldigheid octrooi zoals verleend achterhaald door centrale beperking van octrooiconclusies; betoog over geldigheid octrooi zoals centraal beperkt in strijd met de goede procesorde; proceskosten
Partij(en)
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.077.803/02
Rolnummer rechtbank : 352544 / HA ZA 09-3931 en 340411 / HA ZA 09-2048
Arrest van 5 juni 2018
inzake
HIGH POINT SARL,
gevestigd te Luxemburg, Luxemburg,
appellante in het principaal beroep,
geïntimeerde in het incidenteel beroep,
hierna te noemen: High Point,
advocaat: mr. H. Lebbing te Rotterdam,
tegen
KPN B.V.,
gevestigd te Den Haag,
geïntimeerde in het principaal beroep,
appellante in het incidenteel beroep,
hierna te noemen: KPN,
advocaat: mr. G. Kuipers te Amsterdam.
1. De procedure in hoger beroep
1.1.
Bij arrest van 15 september 2017 (ECLI:NL:HR:2017:2363) heeft de Hoge Raad het principale en incidentele beroep tegen het in deze zaak gewezen tussenarrest van dit hof van 3 november 2015 (ECLI:NL:GHDHA:2015:3099, hierna: het tussenarrest) verworpen. Voor de verloop van het geding tot het tussenarrest wordt verwezen naar rechtsoverwegingen 1.1 en 1.2 van dat arrest.
1.2.
Bij arrest van 7 november 2017 heeft het hof een comparitie van partijen bevolen voor het bespreken van de procedurele vraag of de zaak moet worden voortgezet op basis van de oorspronkelijke octrooiconclusies en de hulpverzoeken die High Point naar voren heeft gebracht bij de memorie van grieven, of dat High Point een beroep kan doen op de octrooiconclusies zoals die luiden nadat het Europees Octrooibureau op 7 september 2017 het octrooi op verzoek van High Point centraal heeft beperkt.
1.3.
Beide partijen hebben gebruik gemaakt van de door het hof geboden gelegenheid om voorafgaand aan de comparitie een akte te nemen om hun standpunt al schriftelijk naar voren te brengen.
1.4.
Op 19 januari 2018 heeft de comparitie plaatsgevonden. Er is proces-verbaal opgemaakt van het verloop van de comparitie. Tijdens de zitting hebben partijen de zaak doen bepleiten, High Point door mr. R.E. Ebbink, advocaat te Amsterdam, en KPN door haar hiervoor genoemde advocaat en mr. O.V. Lamme, advocaat te Amsterdam, allen aan de hand van overgelegde pleitnotities.
1.5.
Nadat het hof partijen in de gelegenheid had gesteld zich uit te laten over de proceskosten die zij hebben gemaakt sinds de hervatting van de procedure na cassatie, hebben partijen op de rol van 20 maart 2018 een akte genomen, waarna zij op de rol van 3 april 2018 hebben gereageerd op de akte van de wederpartij. Vervolgens hebben partijen met het hof gecorrespondeerd over de toelaatbaarheid van de bezwaren tegen de kosten van KPN met betrekking tot de periode tot de pleitzitting van 17 september 2015 die High Point bij haar antwoordakte van 3 april 2018 naar voren heeft gebracht. In dat kader heeft het hof op 4, 5 en 9 april 2018 berichten ontvangen van High Point en op 4, 6 en 9 april 2018 van KPN.
1.6.
Arrest is bepaald op heden.
2. De verdere beoordeling in het hoger beroep
in het principaal beroep
centrale beperking
2.1.
Tussen partijen staat vast dat het Europees Octrooibureau (hierna: EOB) bij besluit van 7 september 2017 op verzoek van High Point Europees octrooi EP 0 522 772 (hierna: het octrooi) krachtens artikel 105b van het Europees Octrooiverdrag (hierna: EOV) heeft beperkt door wijziging van de conclusies. Op grond van artikel 68 EOV brengt dat feit mee dat het octrooi wordt geacht van aanvang af niet de in artikel 64 EOV bedoelde werking heeft gehad naar gelang het is beperkt.
betoog over geldigheid octrooi in ruime vorm achterhaald
2.2.
Zoals ook High Point zelf heeft opgemerkt, is met de centrale beperking van het octrooi het debat over de geldigheid van het octrooi in de ruimere vorm waarin het is verleend, achterhaald. Het octrooi bestaat niet meer in die ruime vorm en moet, gelet op artikel 68 EOV, worden geacht nooit in die ruime vorm te hebben bestaan. In dat licht moet het hof het eindoordeel van de rechtbank dat het octrooi in die ruime vorm niet geldig is, voor juist houden. Het betoog dat High Point bij de memorie van grieven naar voren heeft gebracht over de geldigheid van het octrooi in de ruime vorm waarin het is verleend kan dus worden gepasseerd.
2.3.
Hetzelfde geldt voor het debat over de geldigheid van het octrooi conform hulpverzoeken die High Point bij de memorie van grieven naar voren heeft gebracht. Via de centrale beperking heeft High Point het octrooi verder beperkt dan die hulpverzoeken. De centrale beperking combineert de bij die hulpverzoeken afzonderlijk voorgestelde kenmerken ‘voice’ en ‘in response to a packet containing timing information received from a service node’ en voegt daar een derde kenmerk ‘public telephone network’ aan toe. Met de centrale beperking is dus ook het debat over de geldigheid van de octrooiconclusies conform de bedoelde hulpverzoeken, achterhaald.
betoog over geldigheid octrooi in beperkte vorm strijdig met de goede procesorde
2.4.
Het betoog dat het octrooi geldig is in de beperkte vorm zoals het luidt na de centrale beperking, dat High Point nu naar voren wil brengen, is in dit – bijzondere – geval in strijd met de goede procesorde, gelet op de volgende omstandigheden.
2.5.
De centraal beperkte conclusies zijn, op enkele redactionele aanpassingen na, identiek aan de gewijzigde conclusies van het octrooi die High Point op 29 mei 2015 bij akte naar voren heeft gebracht en die het hof bij het tussenarrest heeft geweigerd. Het hof heeft die gewijzigde conclusies geweigerd vanwege strijd met de uit artikel 347, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) voortvloeiende twee-conclusies-regel, omdat de gewijzigde conclusies aanleiding geven tot een nieuw debat over de geldigheid van het octrooi terwijl High Point de gewijzigde conclusies eerder naar voren had kunnen brengen. Met de verwerping van de cassatieklachten van High Point tegen het tussenarrest staat de juistheid van die beslissing tot weigering en de gronden waarop die beslissing berust, onherroepelijk vast. Toestaan van een debat over de geldigheid van het octrooi in beperkte vorm zou tot gevolg hebben dat High Point die beslissing feitelijk kan omzeilen, hoewel de gronden voor de weigering van dat debat onverminderd gelden.
2.6.
Het probleem is nog altijd dat High Point met het beroep op de beperkte conclusies in een laat stadium van de procedure een nieuw debat over de geldigheid van het octrooi opent. Zoals ook High Point zelf heeft opgemerkt, zou toelaten van het debat over de geldigheid van het octrooi in beperkte vorm een nieuwe memoriewissel vereisen. Daarvoor is in deze procedure in hoger beroep in beginsel geen plaats.
2.7.
Ook blijft staan dat High Point haar betoog dat het octrooi in de beperkte vorm geldig is, veel eerder naar voren had kunnen brengen. Dat de centrale beperking pas recent heeft plaatsgevonden, is niet beslissend. Vast staat namelijk dat High Point het verzoek tot centrale beperking uitsluitend heeft gedaan met het oog op deze procedure in Nederland en dat die beperking een reactie is op nietigheidsbezwaren die KPN al direct bij aanvang van de procedures in eerste aanleg naar voren heeft gebracht. Het late stadium waarin de centrale beperking tot stand is gekomen, is het gevolg van de eigen keuze van High Point om haar verzoek tot centrale beperking pas in een laat stadium van deze procedure in te dienen bij het EOB. Bovendien is voor het naar voren brengen van het betoog dat het octrooi in beperkte vorm geldig is, niet vereist dat het octrooi centraal beperkt is. Het betoog van High Point dat eerdere indiening van het verzoek tot centrale beperking procedures in andere landen zouden hebben gecompliceerd, treft dan ook geen doel. Als High Point eerder naar voren had willen brengen dat het octrooi in beperkte vorm geldig is zonder de destijds lopende buitenlandse procedures te compliceren, had zij de beperking in deze procedure naar voren kunnen brengen in de vorm van een tijdig ingediend hulpverzoek of gewijzigd hoofdverzoek voor het Nederlandse deel van het octrooi.
2.8.
Een ander oordeel over de toelaatbaarheid van het betoog over de geldigheid van het octrooi in beperkte vorm volgt, anders dan High Point suggereert, ook niet uit het arrest van de Hoge Raad in de zaak Scimed/Medinol (HR 6 maart 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG7412). In die zaak ging het om een centrale beperking van een octrooi die overeen kwam met een hulpverzoek dat het hof uitdrukkelijk niet ontoelaatbaar had gevonden en dus al inhoudelijk had beoordeeld. Anders dan High Point in deze zaak, omzeilde Scimed met het beroep op de centraal beperkte conclusies dus niet een eerdere weigering van gewijzigde octrooiconclusies. Bovendien vormden de toelaatbaarheid van dat hulpverzoek en de verenigbaarheid van het beroep op centraal beperkte octrooiconclusies met de eisen van de goede procesorde geen onderwerp van het geschil in cassatie. In het arrest heeft de Hoge Raad dan ook geen oordeel gegeven over de verenigbaarheid van het beroep op centraal beperkte octrooiconclusies met de eisen van de goede procesorde. In dat licht kan de door High Point aangehaalde overweging in het Scimed/Medinol-arrest dat doel en strekking van het EOV enerzijds en de proceseconomie anderzijds meebrengen dat het hof moet uitgaan van het door de centrale beperking gewijzigde octrooi, niet worden gelezen als een absolute regel die onder alle omstandigheden voorgaat op de eisen van de goede procesorde.
2.9.
Het gegeven dat het EOV High Point het recht geeft haar octrooi centraal te beperken, kan niet leiden tot een andere conclusie. Zoals High Point zelf heeft opgemerkt (pleitnotities ten behoeve van comparitie, paragraaf 50), staat dat recht niet in de weg aan nationale procesrechtelijke beperkingen aan het beroep op een centrale beperking van een octrooi. Het EOV bevat geen uitdrukkelijke regeling voor de samenloop van een centrale beperking en nationale procedures waarin de geldigheid van een octrooi aan de orde is, maar wel een voor de daarmee vergelijkbare samenloop van een verzoek tot centrale beperking en een oppositieprocedure. Uit die regeling blijkt de voorrang van de procedure waarin de geldigheid van het octrooi wordt aangevochten, boven de procedure tot centrale beperking. Artikel 105a, tweede lid, EOV bepaalt dat het verzoek tot centrale beperking niet kan worden ingediend hangende een oppositieprocedure. Regel 93, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling EOV bepaalt dat de procedure tot centrale beperking van een octrooi wordt beëindigd als een oppositieprocedure aanhangig wordt gemaakt.
2.10.
In overeenstemming met het voorgaande stelt ook het nationale procesrecht van andere lidstaten van het EOV grenzen aan het beroep op een centrale beperking van het octrooi. In Engeland, bijvoorbeeld, heeft de Court of Appeal in de Samsung/Apple-zaak, die beide partijen aanhalen, uitdrukkelijk geoordeeld dat bij samenloop van een centrale beperkingsprocedure en een hoger beroep in een inbreuk- en nietigheidszaak ‘the English courts do retain the power to control their own proceedings and to prevent activities which would amount to abuse of process’ (CoA 12 februari 2014, [2014] EWCA Civ 250, r.o. 54). Dat de Court of Appeal in die zaak tot de conclusie kwam dat het enkele feit dat een centrale beperkingsprocedure is gestart nadat de rechter in eerste aanleg het octrooi nietig had verklaard, onvoldoende is om misbruik van procesrecht aan te nemen, staat niet op gespannen voet met het bovengenoemde oordeel van het hof in de onderhavige zaak. In de onderhavige zaak zijn de feiten immers anders. Het gaat om een betoog dat een octrooi in de beperkte vorm geldig is dat pas naar voren wordt gebracht na de memories in hoger beroep en nadat het hof en de Hoge Raad hebben beslist dat het niet is toegestaan beperkingen naar voren te brengen in de vorm van hulpverzoeken.
conclusie
2.11.
Op grond van het voorgaande moet worden geconcludeerd dat na de centrale beperking van het octrooi het bij de memorie van grieven door High Point naar voren gebrachte betoog over de geldigheid van het octrooi in ruime vorm achterhaald is – het octrooi in ruime vorm wordt door High Point niet meer verdedigd – en dat het betoog van High Point over de geldigheid van het octrooi in de beperkte vorm in hoger beroep te laat naar voren is gebracht en dus buiten beschouwing moet worden gelaten. Er zijn dus geen doeltreffende grieven tegen het oordeel van de rechtbank dat het octrooi niet geldig is. Daarvan uitgaande heeft de rechtbank in de nietigheidszaak de vorderingen van KPN terecht toegewezen en heeft de rechtbank in de inbreukzaak de vorderingen van High Point terecht afgewezen. Het hof zal het principale beroep daarom verwerpen.
2.12.
Voor zover High Point heeft bedoeld haar bij memorie van grieven naar voren gebrachte grieven wel te handhaven als het hof haar niet zou toestaan naar voren te brengen dat het octrooi met de centraal beperkte conclusies geldig is, kan dat niet leiden tot een andere conclusie. Die grieven kunnen geen doel treffen omdat het betoog van High Point dat het octrooi geldig is in de ruime vorm waarin zij het heeft verdedigd in de memorie van grieven, geen stand kan houden in het licht van de centrale beperking (zie hiervoor r.o. 2.2 en 2.3). KPN kan zich op die centrale beperking beroepen. De bezwaren tegen het betoog van High Point over de geldigheid van het octrooi in beperkte vorm, gelden namelijk niet voor het beroep van KPN op de centrale beperking als verweer tegen het bij de memorie van grieven naar voren gebrachte betoog van High Point. KPN kan niet worden verweten dat zij dat beroep pas nu doet, omdat de centrale beperking pas recentelijk heeft plaatsgevonden.
proceskostenveroordeling eerste aanleg
2.13.
De verwerping van het beroep van High Point geldt ook voor zover het is gericht tegen de proceskostenveroordelingen in eerste aanleg. Over de kostenveroordelingen heeft High Point in haar memorie van grieven uitsluitend aangevoerd dat KPN in de kosten had moeten worden veroordeeld, omdat – samengevat – High Point in het gelijk gesteld had moeten worden. Die grief is ongegrond, gegeven de hiervoor beschreven uitkomst van de zaken.
2.14.
De bezwaren die High Point in haar antwoordakte van 3 april 2018 naar voren heeft gebracht tegen de hoogte van de kostenveroordelingen in eerste aanleg moeten worden gepasseerd vanwege strijd met de twee-conclusie-regel. Een grief tegen de hoogte van die kostenveroordelingen is niet te lezen in de memorie van grieven. Bovendien moeten die bezwaren buiten beschouwing worden gelaten omdat High Point bij de akte van 3 april 2018 uitsluitend mocht reageren op de kostenopgave die KPN naar voren heeft gebracht bij de akte van 20 maart 2018 en die opgave omvatte slechts de kosten van de procedure in hoger beroep vanaf de hervatting na cassatie (zie ook hierna r.o. 2.16).
proceskosten principaal beroep
2.15.
High Point zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het principaal beroep. KPN heeft haar kosten tot en met 17 september 2015 begroot op in totaal € 507.307,87 (voor de periode tot 28 augustus 2015: € 337.158,50 + € 20.440.26 + € 16.625,00 + € 15.600,00, plus voor de periode vanaf 28 augustus 2015 tot en met 17 september 2015 € 121.113,11). Dat bedrag omvat ook verschotten en het griffierecht. De na de cassatieprocedure gemaakte kosten begroot zij op € 87.544,00.
2.16.
De bezwaren die High Point bij haar antwoordakte van 3 april 2018 naar voren heeft gebracht tegen de door KPN gevorderde vergoeding voor de procedure in beroep tot en met 17 september 2015 moeten buiten beschouwing worden gelaten. KPN heeft terecht aangevoerd dat het hof partijen in de gelegenheid had gesteld bij akte opgave te doen van de proceskosten die zij hadden gemaakt sinds de hervatting van de procedure na cassatie en dat partijen vervolgens bij antwoordakte mochten reageren op elkaars kostenopgave. In overeenstemming daarmee heeft KPN bij haar akte van 20 maart 2018 uitsluitend opgave gedaan van haar kosten na de cassatieprocedure en had High Point in haar antwoordakte uitsluitend mogen reageren op de opgave van die kosten.
2.17.
Het bezwaar van High Point dat zij geen gelegenheid heeft gehad om zich uit te laten over de opgave van KPN van gemaakte kosten van de procedure in hoger beroep tot en met 17 september 2015, is ongegrond. Bij haar akte eisvermindering proceskosten van 17 september 2015 heeft High Point naar voren gebracht dat het tot dan toe door KPN gevorderde bedrag van ongeveer € 400.000,- plus de kosten van de laatste twee weken (samen € 507.307,87), ‘niet onredelijk veel meer’ was dan het bedrag van € 320.000,- plus de kosten van de laatste twee weken dat High Point zelf vorderde na vermindering van haar eis en dat High Point – zelfs zonder specificatie van die kosten – redelijk achtte. High Point heeft zich dus uitgelaten over de kosten van KPN van de procedure in hoger beroep tot en met 17 september 2015. In het licht van die uitlating ging en gaat het hof ervan uit dat de toewijsbaarheid van die kosten niet ter discussie stond voor High Point. High Point heeft in de akte van 17 september 2015 en bij de zitting ook niets naar voren gebracht dat erop zou kunnen duiden dat High Point zich toch nader wilde uitlaten over de in het principaal beroep door KPN gevorderde proceskostenvergoeding. Ook nadat het hof partijen op de zitting van 17 september 2015 uitdrukkelijk de mogelijkheid had voorgehouden dat na die zitting eindarrest zou worden gewezen als het hof tot de conclusie zou komen dat High Point afstand had gedaan van de oorspronkelijke conclusies, heeft High Point niet aangegeven dat zij dan nog in de gelegenheid wilde worden gesteld zich nader uit te laten over de kosten van KPN. Daarom heeft het hof geconcludeerd dat het debat over de kosten tot en met 17 september 2015 op die datum was afgerond en heeft het hof de aktewisseling na de zitting van 19 januari 2018 beperkt tot de proceskosten die partijen hadden gemaakt na de cassatieprocedure.
2.18.
Gelet op het voorgaande moet ervan worden uitgegaan dat High Point vindt dat de door KPN gevorderde kosten voor de procedure in hoger beroep tot en met 17 september 2015 niet onredelijk zijn. Het hof heeft, bij gebreke van door partijen verstrekte informatie over bijvoorbeeld de gemiddelde tarieven die in de praktijk gelden voor de diensten van advocaten in dit soort zaken en van indicatietarieven in octrooizaken en mede gelet op het feit dat High Point zelf een proceskostenvergoeding heeft gevorderd in dezelfde orde van grootte, geen aanknopingspunten om daar anders over te oordelen.
2.19.
Voor werkzaamheden na de cassatieprocedure vordert KPN een bedrag van in totaal € 87.544,-. High Point bestrijdt dat die kosten redelijk en evenredig zijn in de zin van artikel 1019h Rv. De indicatietarieven die de hoven hanteren bij de beoordeling van de vraag of gemaakte kosten redelijk en evenredig zijn in de zin van artikel 1019h Rv zijn niet van toepassing in octrooizaken. Omdat in de procedure sinds de hervatting uitsluitend een procedurele vraag aan de orde was, zal het hof die tarieven in dit geval naar analogie toepassen. Gelet op enerzijds de grote belangen die voor partijen op het spel staan en anderzijds de procedurele aard van de vraag en de omvang van het debat daarover, sluit het hof aan bij het indicatietarief voor een normale bodemzaak betreffende de handhaving van intellectuele eigendomsrechten, dat wil zeggen € 20.000,00. KPN heeft onvoldoende gemotiveerd waarom het meerdere in dit geval redelijk en evenredig is.
2.20.
Het betoog van High Point dat het liquidatietarief moet worden toegepast omdat zij ‘voor de volledigheid betwist […] bij gebrek aan wetenschap dat de door KPN opgevoerde kosten daadwerkelijk zijn gemaakt’, kan niet slagen. Voor de na de cassatieprocedure gemaakte kosten staat niet ter discussie dat de advocaten van KPN daadwerkelijk de gespecificeerde werkzaamheden hebben verricht en dat die advocaten daarvoor de gespecificeerde kosten rekenen. High Point heeft gewezen op de mogelijkheid van afwijkende prijsafspraken, factuurkortingen of crediteringen. Er zijn echter geen aanwijzingen dat in dit geval afwijkende prijsafspraken, factuurkortingen of crediteringen zijn toegepast, laat staan afwijkende prijsafspraken, factuurkortingen of crediteringen die het in rekening gebrachte bedrag hebben teruggebracht tot minder dan het toe te wijzen bedrag van € 20.000,-. Gelet daarop moet ervan worden uitgegaan dat in ieder geval die kosten daadwerkelijk in rekening zijn gebracht bij KPN.
in het incidenteel beroep
2.21.
De door KPN in eerste aanleg en hoger beroep ingestelde vordering tot het verstrekking van afschrift en inzage van bepaalde stukken moeten worden afgewezen bij gebrek aan belang. Uit de toelichting die KPN heeft gegeven op deze vorderingen blijkt dat KPN belang bij deze vorderingen meent te hebben als het hof zou oordelen dat het octrooi geldig is en aan de inbreukvorderingen zou worden toegekomen (memorie van antwoord, paragrafen 552 en 566). Die situatie doet zich niet voor, gelet op het oordeel van het hof in het principaal beroep. Een ander belang is gesteld noch gebleken. Grief 1 van KPN moet worden verworpen.
2.22.
Ook grief 2 van KPN tegen de matiging van haar proceskosten in eerste aanleg moet worden verworpen. De grief is gebaseerd op de veronderstelling dat artikel 1019h Rv de partij die in het gelijk wordt gesteld zonder meer recht geeft op vergoeding van volledige proceskosten. Die veronderstelling is niet juist. De bepaling geeft recht op vergoeding van proceskosten voor zover die redelijk en evenredig zijn. De omstandigheden die KPN heeft aangevoerd, zoals dat zij zich heeft moeten verdedigen tegen inbreukvorderingen die bij toewijzing grote gevolgen zouden hebben gehad voor KPN en dat de verrichtte werkzaamheden niet overbodig zijn geweest, zijn naar het oordeel van het hof onvoldoende om te kunnen concluderen dat het door de rechtbank toegewezen bedrag van in totaal € 336.795 te laag is om te kunnen worden aangemerkt als redelijke en evenredig kosten in de zin van artikel 1019h Rv. Het bedrag kan in ieder geval worden aangemerkt als ten minste een significant en passend deel van het door KPN gevorderde bedrag van € 457.117,00. Daarom kan in het midden blijven of dit laatste bedrag redelijk is.
2.23.
KPN zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het incidenteel beroep. Het hof gaat er met partijen vanuit dat 1019h Rv van toepassing is in het incidenteel beroep. De indicatietarieven die de hoven hanteren bij de beoordeling van de vraag of gemaakte kosten redelijk en evenredig zijn in de zin van artikel 1019h Rv zijn niet van toepassing in octrooizaken. Omdat in het incidenteel beroep geen inhoudelijke octrooirechtelijke kwesties aan de orde zijn gekomen zal het hof die tarieven in dit geval naar analogie toepassen. Gelet op enerzijds de grote belangen die voor partijen op het spel staan en anderzijds de procedurele aard van de in het incidenteel beroep voorliggende kwesties en de beperkte omvang van het debat daarover, sluit het hof aan bij het indicatietarief voor een normale bodemzaak betreffende de handhaving van intellectuele eigendomsrechten, dat wil zeggen € 20.000,00.
2.24.
Het debat in het incidenteel beroep is afgerond op het pleidooi van 17 september 2015. High Point begroot de tot dan toe in het principaal en incidenteel beroep gemaakte kosten op, zo begrijpt het hof, in totaal € 792.725,78 (€ 327.534,90 + € 109.715,13 + € 19.102,05 + € 160.181,70 + € 176.192,00). Na eisvermindering bij akte van 17 september 2015 heeft High Point haar proceskostenvordering in het principaal beroep verminderd tot € 320.000,00 ‘plus de laatste twee weken’. Zij heeft niet aangegeven welk deel van de begroting betrekking heeft op het incidenteel beroep. Voor zover High Point heeft bedoeld een hoger bedrag dan € 20.000,- toe te rekenen aan het incidenteel beroep, heeft zij gelet op wat het hof hiervoor onder 2.23 heeft overwogen, onvoldoende gemotiveerd waarom dat meerdere in dit geval redelijk en evenredig is. Het gevorderde nasalaris heeft High Point niet begroot en zal daarom ook niet worden begroot bij dit arrest.
3. Beslissing
Het gerechtshof
3.1.
bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Den Haag van 15 september 2010;
3.2.
wijst de in het incident in het incidenteel hoger beroep door KPN ingestelde vorderingen af;
3.3.
veroordeelt High Point in de kosten van het principaal beroep, tot op heden aan de zijde van KPN begroot op € 527.307,87, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na dit arrest;
3.4.
veroordeelt KPN in de kosten van het incidenteel beroep, tot op heden aan de zijde van High Point begroot op € 20.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na dit arrest;
3.5.
verklaart de proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mr. P.H. Blok, mr. M.Y Bonneur en mr.dr.ir. M.W.D. van der Burg en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 juni 2018 in aanwezigheid van de griffier.