Hof Arnhem-Leeuwarden, 04-07-2018, nr. 21-001248-18
ECLI:NL:GHARL:2018:6245
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
04-07-2018
- Zaaknummer
21-001248-18
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2018:6245, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 04‑07‑2018; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2020:377
Uitspraak 04‑07‑2018
Inhoudsindicatie
Arrest na terugwijzing Hoge Raad t.b.v. strafoplegging waaronder begrepen de onttrekking aan het verkeer. Verdachte is veroordeeld voor het verwerven, in bezit hebben en verspreiden van kinderporno, waarvan verdachte een gewoonte heeft gemaakt. Verdachte is verminderd toerekeningsvatbaar en veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden alsmede een TBS-maatregel met voorwaarden. Motivering oplegging TBS-maatregel met voorwaarden i.p.v. oplegging van de bijzondere voorwaarden in het kader van een voorwaardelijke gevangenisstraf. Betreft een gemaximeerde TBS. Dadelijk uitvoerbaarverklaring TBS-maatregel met voorwaarden. Het verzoek van de verdediging om de periode van de reeds ondergane TBS in mindering te brengen op de totale duur van de TBS-maatregel is niet gehonoreerd.
Partij(en)
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001248-18
Uitspraak d.d.: 4 juli 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen - na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 30 januari 2018 - op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel van
12 januari 2016 met parketnummer 08-960113-14 in de strafzaak tegen de verdachte
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978,
wonende [woonplaats] .
Het hoger beroep
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Procesgang en omvang van het hoger beroep
In eerste aanleg is de verdachte door de rechtbank Overijssel ter zake van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest en de oplegging van een TBS-maatregel met voorwaarden, welke voorwaarden bij vonnis dadelijk uitvoerbaar zijn verklaard. Ten aanzien van het beslag heeft de rechtbank geoordeeld dat de inbeslaggenomen goederen genummerd 1 tot en met 11 en 14 tot en met 22 dienden te worden onttrokken aan het verkeer en de inbeslaggenomen goederen genummerd 12 en 13 dienden te worden teruggegeven aan verdachte.
De verdachte en het openbaar ministerie hebben hoger beroep ingesteld tegen voornoemd vonnis.
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft in hoger beroep bij arrest van 26 augustus 2016 het vonnis vernietigd en opnieuw recht gedaan. De verdachte is bij voornoemd arrest vrijgesproken van het onder 3 ten laste gelegde feit en ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde feit veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek van het al ondergane voorarrest, tot oplegging van een TBS-maatregel met voorwaarden en er is – op gelijke wijze als de rechtbank heeft gedaan – beslist op de in beslag genomen goederen. Het hof heeft de bijzondere voorwaarden van de TBS-maatregel aangevuld met de voorwaarde dat verdachte zich niet in een positie zal begeven waarin hij zowel op professionele als op vrijwillige basis met kinderen zal werken.
De verdachte heeft tegen het arrest van het gerechtshof beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad der Nederlanden (hierna: de Hoge Raad) heeft bij arrest van 30 januari 2018 het bestreden arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vernietigd maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, waaronder begrepen de onttrekking aan het verkeer (van de inbeslaggenomen goederen 11, 14, 15 en 16). De Hoge Raad heeft de zaak teruggewezen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan. De Hoge Raad heeft het cassatieberoep voor het overige verworpen.
De omvang van het hoger beroep is daarom thans beperkt tot de strafoplegging en de beslissing omtrent de inbeslaggenomen goederen genummerd 11, 14, 15 en 16, waarbij het hof uitgaat van de bewezenverklaring, de kwalificaties en de strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de strafbaarheid van de verdachte zoals bepaald in het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 26 augustus 2016.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 12 augustus 2016 en – na verwijzing van de zaak door de Hoge Raad – van 20 juni 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, inhoudende dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek van voorarrest, alsmede tot oplegging van een TBS-maatregel met voorwaarden conform de voorwaarden zoals gesteld in het eerdere arrest van het hof Arnhem-Leeuwarden in onderhavige zaak van 26 augustus 2016. Daarbij heeft de advocaat-generaal gevorderd om van de voorwaarde betreffende het gebod niet buiten de Nederlandse landsgrenzen te gaan Duitsland uit te sluiten en de voorwaarde met betrekking tot controle op computers van verdachte te formuleren conform de formulering in een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 26 januari 2018, ECLI:NL:RBAMS:2018:517.
De advocaat-generaal heeft zich verzet tegen verwijdering van de voorwaarde betreffende het alcohol- en drugsverbod en het verbod aan verdachte om zich niet te begeven in een situatie waarin hij op professionele of vrijwillige basis met kinderen zal werken. Verdachte heeft reeds eerder gesolliciteerd bij een kinderdagverblijf, hetgeen de advocaat-generaal voor de toekomst wil voorkomen in het kader van de openbare orde.
Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd om de op te leggen TBS-maatregel met voorwaarden aan te merken als een TBS-maatregel die, bij omzetting naar een TBS-maatregel met dwangverpleging, gemaximeerd is in duur.
Ten aanzien van het beslag heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de goederen genummerd 1 tot en met 10 alsmede 17 tot en met 22 zullen worden onttrokken aan het verkeer en de goederen 11 tot en met 16 zullen worden teruggegeven aan de verdachte.
De schriftelijke vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. J.W.E. Luiten, naar voren is gebracht.
Oplegging van straf en/of maatregel
Oplegging straf
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft een gewoonte gemaakt van het verwerven, in bezit hebben en verspreiden van een zeer grote hoeveelheid kinderpornografische afbeeldingen. Het gaat om 626.818 foto’s en 6.551 filmpjes. Onder dat materiaal bevonden zich ook zeer extreme pornografische afbeeldingen van seksuele handelingen, waaronder ook penetratie, bij heel jonge kinderen in de leeftijd van 0 tot 2 jaar. Bij de productie van dergelijk materiaal worden deze zeer jonge kinderen op brute, vergaande en aangrijpende wijze seksueel misbruikt door volwassenen. Het behoeft geen nader betoog dat dergelijk afschuw opwekkend misbruik zeer nadelige gevolgen kan hebben (in de zin van psychische, emotionele en lichamelijke schade) voor de desbetreffende kinderen en dat zij hierdoor ernstig kunnen worden geschaad in hun ontwikkeling. De verdachte heeft door zijn handelen een bijdrage geleverd aan de instandhouding van een markt waarop dergelijk verwerpelijk materiaal wordt aangeboden en van de productie van het foto- en filmmateriaal waarvoor kinderen ook feitelijk worden misbruikt.
In het kader van deze strafzaak is over de persoon van de verdachte gerapporteerd door een psycholoog en een psychiater.
De psychiater, C.J.F. Kemperman, concludeert in zijn rapportage van 9 oktober 2015 dat de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde leed aan een ziekelijke stoornis/gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, te weten pedofilie, niet exclusieve type, een parafilie n.a.o. en een misbruik van alcohol, in detentie in gedwongen remissie, gefundeerd op een gebrekkige ontwikkeling waarbij een persoonlijkheidsstoornis n.a.o. kan worden geduid met in de differentiaal diagnose een autismespectrum stoornis. De pedofilie en persoonlijkheidsstoornis beïnvloedden de keuzevrijheid van betrokkene in de zin dat hij afwijkende manieren hanteerde ter lustbevrediging.
De psycholoog, D. Breuker, concludeert in haar rapportage van 12 oktober 2015 dat er bij de verdachte een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens kan worden vastgesteld in de zin van een autistische stoornis, pedofilie en alcoholafhankelijkheid, in remissie door het verblijf in geslotenheid. De autistische stoornis en pedofilie zijn dusdanig van invloed op het algeheel functioneren dat er daarom geen diagnose voor persoonlijkheidsstoornissen kan worden vastgesteld. Tijdens het plegen van het ten laste gelegde feit zijn de stoornissen aanwezig geweest.
De verdachte heeft vanwege aanhoudende obsessieve pedoseksuele behoeftes, een beperkt inlevingsvermogen en lacunaire gewetensfuncties, inherent aan de pedofilie en autistische stoornis, het ten laste gelegde feit gepleegd zonder rekening te houden met de slachtoffers. Het heeft verdachte aan zelfinzicht en probleembesef ontbroken. De alcoholverslaving heeft een verzadigend en versuffend effect gehad op het gemoed en de ratio (zelfmedicatie ter onderdrukking van spanningen en negatieve gedachten). Hierdoor is de verdachte steeds verstrikt geraakt in obsessieve, dwangmatige gedragspatronen met het plegen van het delictgedrag als gevolg.
De deskundigen verschillen enigszins van conclusie voor wat betreft de aanwezigheid van een autistische stoornis.
Uit het 2-jaarsverlengingsonderzoek van 12 maart 2018 van psychiater I . Hazemeijer (zijnde het onderzoek dienende ter advisering over de wenselijkheid van verlenging van de terbeschikkingstelling van verdachte als bedoeld in artikel 509o, lid 4 van het Wetboek van Strafvordering) blijkt dat onderzoek op afdeling De Boeg (een afdeling voor observatie en diagnostiek) in de FPK Assen geen aanwijzingen geeft voor de aanwezigheid van een ontwikkelingsstoornis in het autismespectrum. De eerder gestelde diagnose binnen het autismespectrum is op afdeling De Boeg verworpen.
Het hof volgt, met uitzondering van hetgeen de psychiater en psycholoog in hun rapportages van 9 oktober 2015 respectievelijk 12 oktober 2015 hebben gerapporteerd over de aanwezige autistische stoornis, de overige conclusies van de deskundigen met betrekking tot de aanwezigheid van een ziekelijke stoornis bij verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde en neemt deze over. Het hof is van oordeel dat uit hetgeen de deskundigen daarover rapporteren met betrekking tot de invloed die de stoornis heeft gehad op het handelen van verdachte volgt dat de bewezenverklaarde feiten aan verdachte verminderd toegerekend moeten worden.
Het hof heeft bij de bepaling van de hoogte van de op te leggen straf acht geslagen op het de verdachte betreffende uittreksel Justitiële Documentatie van 22 mei 2018, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder ter zake van soortgelijke feiten met justitie in aanraking is gekomen.
Ter terechtzitting van het hof van 20 juni 2018 heeft de verdediging bepleit om geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan de duur van het reeds ondergane voorarrest.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden passend en geboden.
Het hof overweegt met in achtneming van artikel 15, eerste lid Wetboek van Strafrecht dat verdachte de eerder aan hem opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht voorafgaande aan de tenuitvoerlegging van de TBS-maatregel met voorwaarden alsmede gedurende de periode van 26 februari 2018 tot en met 27 maart 2018 na de partiële vernietiging door de Hoge Raad van het arrest van het hof van 26 augustus 2016.
Oplegging maatregel
Feitelijk verloop
Bij vonnis van 12 januari 2016 heeft de rechtbank Overijssel aan verdachte een TBS-maatregel met voorwaarden opgelegd en daarbij de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar verklaard.
Verdachte is op 9 mei 2016 op afdeling De Boeg van de FPK Assen geplaatst. Aldaar is zijn behandeling gestart in het kader van de dadelijk uitvoerbaar verklaarde voorwaarden van de TBS-maatregel.
Bij arrest van 26 augustus 2016 heeft het hof Arnhem-Leeuwarden eveneens een TBS-maatregel met voorwaarden opgelegd en daarbij de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar verklaard.
Verdachte heeft zijn behandeling bij de FPK Assen inmiddels afgerond en is per 15 maart 2018 met ontslag gegaan. In verband met de partiële vernietiging van het arrest van het hof van 26 augustus 2016 bestond niet langer een titel voor de tenuitvoerlegging van de TBS-maatregel met voorwaarden. Verdachte keerde terug in voorlopige hechtenis. Deze werd ten uitvoer gelegd in de FPK Assen. Met ingang van 27 maart 2018 is de voorlopige hechtenis van verdachte door het hof geschorst onder een aantal bijzondere voorwaarden vergelijkbaar met de voorwaarden die het hof bij arrest van 26 augustus 2016 bij de TBS-maatregel had opgelegd.
Verdachte verblijft vanaf dat moment niet langer in de FPK Assen omdat hij inmiddels is verhuisd naar een zelfstandige woning in [woonplaats] . Op 19 april 2018 heeft de overdracht aan een reclasseringsmedewerker plaatsgevonden. Tevens krijgt verdachte sinds die datum begeleiding van het Forensisch Fact team van Kairos. Per 1 mei 2018 werkt verdachte via een uitzendbureau bij de [bedrijf 1] in [plaats] . Ook werkt hij in de [bedrijf 2] in [plaats] . Voor wat betreft zijn financiën staat verdachte onder bewindvoering.
Standpunt verdediging
Ter terechtzitting heeft de verdediging een aantal verweren gevoerd tegen oplegging van een TBS-maatregel en verzocht om oplegging van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden.
De verdediging heeft in de eerste plaats bepleit dat de TBS-maatregel niet opgelegd kan worden omdat in onderhavige zaak niet is voldaan aan het gevaarscriterium ex artikel 37a, lid 1 onder sub 1 (het hof leest: sub 2) Wetboek van Strafrecht. Er zou geen zodanig gevaar voor de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen of goederen bestaan waarvoor de oplegging van de maatregel wordt vereist, aldus de verdediging.
Subsidiair heeft de verdediging verzocht om geen TBS-maatregel op te leggen omdat verdachte de TBS-maatregel een te zwaar en disproportioneel middel vindt. De verdediging meent dat de vereiste handvatten voor een behandeling voldoende kunnen worden geboden middels te stellen voorwaarden in een voorwaardelijk strafdeel, te meer nu verdachte zijn behandeling al heeft afgerond in het kader van de dadelijk uitvoerbaar verklaarde TBS-voorwaarden en zijn stoornis dermate grondig zou zijn behandeld dat de oplegging van een TBS-maatregel niet langer een vereiste is. Bovendien – zo voert de verdediging aan – heeft verdachte tijdens zijn geschorste voorlopige hechtenis aangetoond dat het kader waarbij een voorwaardelijke detentie boven zijn hoofd hangt, voldoende strak is om zich te houden aan de gestelde bijzondere voorwaarden.
Voorts heeft de verdediging ten aanzien van de eerder geadviseerde en opgelegde bijzondere voorwaarden verzocht om een aantal voorwaarden niet (langer) aan verdachte op te leggen, te weten de voorwaarden dat:
- -
verdachte zich niet buiten de Nederlandse landgrenzen begeeft;
- -
het verdachte niet is toegestaan alcohol en/of drugs te gebruiken en mee werkt aan
controles (waarbij de verdediging met name heeft gepleit voor opheffing van het alcoholverbod);
- verdachte zich niet in een positie zal begeven waarin hij zowel op professionele als
op vrijwillige basis met kinderen zal werken.
De verdediging voert aan dat verdachte graag boodschappen zou willen doen in Duitsland, nu hij zeer dicht bij de Duitse grens woonachtig is. Voorts heeft de verdediging verzocht om de voorwaarde met betrekking tot het alcohol- en drugsverbod niet langer op te leggen, omdat verdachte de voorkeur geeft aan een gecontroleerd gebruik van alcohol nu de reclassering zijn gebruik nog kan monitoren, in plaats van een situatie waarin hij pas weer kan beginnen met het nuttigen van alcohol wanneer zijn reclasseringstoezicht is afgelopen. De verdediging voert aan dat de reclassering ook de voorkeur geeft aan gemonitorde alcoholconsumptie. Verdachte heeft ter zitting ontkend dat alcoholconsumptie een rol heeft gespeeld bij het begaan van het bewezenverklaarde.
Tot slot heeft de verdediging bepleit dat de laatste voorwaarde, betreffende het werken met kinderen, in strijd is met artikel 14c, tweede lid, sub 14 van het Wetboek van Strafrecht, nu dit niet onder alle omstandigheden afhankelijk is van het gedrag van de veroordeelde, maar ook van het gedrag van anderen, zoals ouders, kinderen, collega’s en andere aanwezigen.
Tot slot heeft de verdediging het hof verzocht om bij arrest te bepalen dat de periode waarin de dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden gold – en gedurende welke periode verdachte reeds behandeling heeft ondergaan – moet worden aangemerkt als een termijn als bedoeld in artikel 38d van het Wetboek van Strafrecht en zo bezien ‘in aftrek’ dient te worden gebracht op de termijn als bedoeld in artikel 38d van het Wetboek van Strafrecht.
Beoordeling hof
Het hof komt – anders dan het verzoek van de verdediging – wel tot oplegging van een TBS-maatregel met voorwaarden aan verdachte en overweegt hierover het volgende.
Het hof stelt voorop dat het hof met instemming van het openbaar ministerie en de verdachte als bedoeld in het tweede lid van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht gebruik kan maken van alle gedragsdeskundige adviezen in het dossier, waaronder ook de adviezen die eerder dan één jaar voor de aanvang van de terechtzitting van 20 juni 2018 zijn gedagtekend.
Het hof heeft hiervoor op grond van de gedragskundige rapportages van 9 oktober 2015 en 12 oktober 2015 reeds vastgesteld dat verdachte ten tijde van het ten laste gelegde leed aan een ziekelijke stoornis/gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens.
In het 2-jaarsverlengingsonderzoek van 12 maart 2018 wordt door psychiater I . Hazemeijer wederom geconcludeerd dat verdachte lijdende is aan een gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, die in diagnostische zin is te omschrijven als een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis, een pedofiele stoornis van het niet-exclusieve type en een in een gereguleerde omgeving in langdurige remissie verkerende stoornis in het alcoholgebruik.
Het hof overweegt voorts dat het bewezenverklaarde een misdrijf betreft waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en daarmee is voldaan aan het vereiste zoals vastgelegd in artikel 37a, lid 1, sub 1 van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof is van oordeel dat het hierboven genoemde verweer van de verdediging met betrekking tot het gevaarscriterium ex artikel 37a, lid 1 onder sub 2 Wetboek van Strafrecht reeds als eerste middel in voornoemde cassatieprocedure aan de orde is geweest, waarbij de Hoge Raad heeft geoordeeld dat het middel niet tot cassatie kan leiden. Het hof begrijpt het oordeel van de Hoge Raad aldus dat het hof bij arrest van 26 augustus 2016 haar oordeel dat de verdachte met het verwerven, in bezit hebben en digitaal verspreiden van kinderporno een delict heeft gepleegd dat een gevaar vormt voor de algemene veiligheid van personen, voldoende begrijpelijk heeft gemotiveerd. Het hof neemt dit oordeel en deze motivering als volgt over.
Het hof is van oordeel dat de verdachte met het verwerven, in bezit hebben en digitaal verspreiden van kinderporno een delict heeft gepleegd dat een gevaar vormt voor de algemene veiligheid van personen. Door verdachtes gedragingen heeft verdachte immers een onmiskenbare en niet te onderschatten bijdrage geleverd aan het in stand houden van de markt voor kinderporno, waardoor de vele slachtoffers voor onbepaalde duur buiten hun wil met grove schending van hun lichamelijke integriteit op internet blijven staan en op die manier slachtoffer blijven van door verdachte begane gedragingen.
Het hof verwerpt het verweer van de verdediging.
Ten aanzien van het subsidiaire verzoek van de verdediging overweegt het hof als volgt.
Het hof stelt voorop dat verdachte zich bereid heeft verklaard tot naleving van de voorwaarden die momenteel als voorwaarden aan de geschorste voorlopige hechtenis zijn verbonden. Verdachte heeft immers verzocht om de voorwaarden in een ander juridisch kader opgelegd te krijgen.
Het hof slaat er acht op dat verdachte in de afgelopen twee jaren een behandeling heeft ondergaan, die hij vooralsnog heeft afgerond. Hij woont zelfstandig en is weer aan het werk. Onder meer uit het 2-jaarsverlengingsonderzoek van 12 maart 2018 blijkt dat verdachte weer hobby’s ontwikkelt, dat hij realistische doelen voor de toekomst heeft en een gezonde afstand tot zijn moeder ontwikkelt. Ook is er sprake van een klein sociaal netwerk. Voorts rapporteert de psychiater dat verdachte opener is geworden over zijn gevoelens, meer zicht heeft gekregen op zijn eigen houding en aandeel in sociale omgang met andere mensen.
Het recidiverisico wordt ingeschat als matig. Verdachte moet vooral laten zien dat hij het geleerde ook zelfstandig wonend in de praktijk blijft brengen.
Het hof acht het noodzakelijk dat de verdere ontwikkeling van verdachte plaatsvindt binnen een kader van TBS met voorwaarden.
Het hof is van oordeel dat oplegging van de modaliteit van een voorwaardelijke gevangenisstraf te weinig grip gedurende een te korte periode biedt in het licht van de aard en ernst van de problematiek van verdachte. Het hof overweegt daarbij dat het algemeen belang groot is dat verdachte niet recidiveert en begeleiding bij zijn problematiek krijgt, ook voor een langdurige periode indien dit geïndiceerd is. Aan een voorwaardelijke gevangenisstraf kan ten aanzien van de bewezenverklaarde feiten op grond van artikel 14b van het Wetboek van Strafrecht en in het licht van voornoemd arrest van de Hoge Raad van 30 januari 2018 een maximale proeftijd van drie jaren opgelegd worden, terwijl de maatregel TBS met voorwaarden op grond van artikel 38e, lid 2 van het Wetboek van Strafrecht maximaal negen jaren kan voortduren. Daarmee biedt de maatregel TBS met voorwaarden naar het oordeel van het hof de noodzakelijke mogelijkheid tot langdurige begeleiding van verdachte en – indien nodig – verdere behandeling van verdachte.
Daarbij acht het hof het volgende van belang. Uit voornoemde deskundigenrapportages van 9 oktober 2015 en 12 oktober 2015 blijkt dat een eerder doorlopen ambulante behandeling niet succesvol was in verband met het ontbreken van (voldoende) medewerking van verdachte. De deskundigen geven de voorkeur aan het kader van een TBS omdat daarin behandeling van verdachte gewaarborgd is. Het hof volgt deze voorkeur. Indien verdachte zich bij een voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden zou onttrekken aan die gestelde voorwaarden, dan resteert enkel de mogelijkheid van tenuitvoerlegging van het resterende strafdeel en ontbreekt de mogelijkheid van (verdere) behandeling van verdachte in een gedwongen kader. Het hof acht dit zeer onwenselijk. De omstandigheid dat verdachte reeds een behandeling heeft afgerond, maakt dit oordeel niet anders. Ondanks de ontwikkeling die verdachte naar het lijkt heeft doorgemaakt is het hof van oordeel dat verdachte de komende jaren professionele begeleiding bij zijn problematiek dient te houden alsmede aanvullende behandeling indien dit is geïndiceerd.
Het hof acht niet redengevend dat verdachte zich de afgelopen periode in het kader van de geschorste voorlopige hechtenis heeft gehouden aan de gestelde voorwaarden aangezien de TBS-maatregel gedurende die periode nog altijd boven het hoofd van verdachte hing. De definitieve strafoplegging in zijn zaak moest immers nog plaatsvinden.
Met inachtneming van het arrest van de Hoge Raad van 30 januari 2018 is het hof van oordeel dat de TBS-maatregel met voorwaarden bij omzetting naar een TBS met dwangverpleging in dit geval een gemaximeerde terbeschikkingstelling betreft. De misdrijven waaronder het bewezenverklaarde is gekwalificeerd kunnen niet zonder meer worden gekarakteriseerd als misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen in de zin van art. 38e, lid 1 van het Wetboek van Strafrecht, terwijl het hof ook geen feiten en omstandigheden kan vaststellen waaruit dergelijke gedragingen van verdachte kunnen worden afgeleid.
Ten aanzien van het verzoek omtrent de inhoud van de bijzondere voorwaarden oordeelt het hof als volgt.
Het hof zal de voorwaarden bij de TBS-maatregel grotendeels conform het arrest van het hof van 26 augustus 2016 en de huidige schorsingsvoorwaarden opleggen, maar met een aantal aanpassingen.
Anders dan de verdediging acht het hof de oplegging van een algemeen locatiegebod wel aangewezen, met dien verstande dat er geen bezwaar tegen bestaat wanneer verdachte in een in de directe nabijheid van zijn woning maar op Duits grondgebied gelegen supermarkt inkopen wil doen of via een kortere weg via Duitsland naar zijn moeder wil rijden, zij het dat hieromtrent wel overleg dient plaats te vinden met de reclassering waarbij verdachte zich zal dienen te houden aan de aanwijzingen van de reclassering. Ook heeft het hof een aantal voorwaarden aangepast conform de huidige, feitelijke situatie van verdachte, aangezien verdachte reeds een behandeling in de FPK te Assen heeft afgerond en tegenwoordig onder begeleiding van Kairos en de reclassering staat. Voorts heeft het hof de voorwaarden betreffende de computercontroles en betreffende het contact met kinderen op andere wijze geformuleerd.
Het hof is – anders dan de verdediging – van oordeel dat de voorwaarde betreffende het alcohol- en drugsverbod gehandhaafd dient te blijven. Alcohol heeft naar algemeen bekend is een ontremmende werking op het menselijk lichaam en bij verdachte is reeds eerder een alcoholprobleem aan de orde geweest. De psycholoog heeft bovendien gerapporteerd dat verdachte blijk geeft van ontremmingen en van beheersproblemen waarbij hij hoog scoort op de verslavingsschaal (alcohol als zelfmedicatie). Ondanks de verklaring van verdachte dat alcoholgebruik geen rol heeft gespeeld bij het bewezenverklaarde, vreest het hof voor een drempelverlaging bij verdachte indien hij weer alcohol zou consumeren waardoor verdachte mogelijk in de verleiding zou komen om wederom de fout in te gaan. Het hof is van oordeel dat dit recidivegevaar van veel groter gewicht is dan de behoefte van verdachte om af en toe een alcoholconsumptie te kunnen nuttigen.
Het hof is – anders dan de verdediging – van oordeel dat de voorwaarde betreffende het verbod aan verdachte om zowel op professionele als op vrijwillige basis te werken met kinderen, gehandhaafd dient te blijven, met dien verstande dat het hof de voorwaarde op andere wijze zal formuleren. Het hof neemt hierbij onder meer in ogenschouw het recente
2-jaarsverlengingsonderzoek van 12 maart 2018, waarin nog steeds wordt geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van een pedofiele stoornis en dat afbeeldingen van kinderen, jonge meisjes hem seksueel kunnen opwinden. Het hof is van oordeel dat verdachte ervan doordrongen dient te zijn dat hij geen contact met kinderen moet hebben. Niet in een professionele of vrijwillige werkomgeving noch in een andere setting. Verdachte mag zeker geen contact met kinderen opzoeken. Indien verdachte door buiten zijn invloedssfeer liggende oorzaken desondanks toch contact met (een) kind(eren) heeft, acht het hof het noodzakelijk dat verdachte hierover inzicht geeft aan de reclassering.
Het hof zal het verzoek van de verdediging om de periode van reeds ondergane TBS in mindering te brengen op de totale duur van de TBS-maatregel niet honoreren.
De wettelijk vastgestelde duur van een TBS-maatregel vangt op grond van art. 38d, lid 1 van het Wetboek van Strafrecht aan op de dag van het onherroepelijk worden van de rechtelijke uitspraak waarin deze maatregel is opgelegd. Er bestaat geen wettelijke uitzonderingsgrond op voorgaande termijnstelling indien de TBS-maatregel dadelijk uitvoerbaar is verklaard en door appelprocedures eerder is aangevangen dan het moment waarop de rechterlijke uitspraak onherroepelijk wordt. Het hof ziet daarom in het onderhavige geval geen aanleiding om af te wijken van deze wettelijke termijnstelling en wijst het verzoek van de verdediging af.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat alle omstandigheden aanleiding geven te oordelen dat de op te leggen TBS-maatregel met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar moet zijn.
Beslag
Het hof begrijpt het arrest van de Hoge Raad van 30 januari 2018 ten aanzien van het beslag zo, dat de partiële vernietiging van het arrest van het hof van 26 augustus 2016 ziet op de beslissing betreffende de goederen op de beslaglijst vermeld onder de nummers 11, 14, 15 en 16.
Het hof overweegt dat uit het proces-verbaal van de politie blijkt dat op voornoemde voorwerpen geen kinderpornografisch materiaal is aangetroffen. Dat maakt deze goederen in beginsel niet vatbaar voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer. Nu het hof ook geen andere aanleiding ziet om deze voorwerpen te onttrekken aan het verkeer of verbeurd te verklaren is het hof van oordeel dat de voorwerpen moeten worden teruggegeven aan de verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 37a, 38, 38a, 57 en 240b van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Rechtdoende op het hoger beroep, na terugwijzing door de Hoge Raad:
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 (vijftien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld, onder de voorwaarden dat:
- verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of zijn identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden;
- verdachte zich onder toezicht stelt van de reclassering en zich zal houden aan de voorschriften en aanwijzingen door of namens deze instelling aan hem te geven, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- verdachte zich onthoudt van het plegen van strafbare feiten;
- verdachte medewerking zal verlenen aan het verstrekken van een pasfoto en het verstrekken van informatie zoals bedoeld in het kader van het landelijk opgestelde opsporingsbeleid ten aanzien van tbs-gestelden;
- verdachte medewerking zal verlenen aan begeleiding van de reclassering, contact zal onderhouden met de reclassering en zich zal houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft, ook als dat inhoudt medewerking aan (verdere en/of nieuwe) ambulante behandeling en/of inname van medicatie;
- verdachte medewerking zal verlenen aan begeleiding van het Forensisch Fact team van Kairos, of soortgelijke instelling, en zich zal houden aan de aanwijzingen die door of namens die instelling gegeven worden, ook als dat inhoudt medewerking aan (verdere en/of nieuwe) ambulante behandeling en/of inname van medicatie, zolang als die instelling dat nodig acht;
- verdachte niet zonder voorafgaande toestemming en overleg met reclassering van woonplaats zal veranderen;
- verdachte inzicht geeft in de ontwikkelingen op het gebied van (vrijwilligers)werk en dagbesteding;
- verdachte inzicht geeft in zijn relaties en indien de reclassering dit nodig acht de verdachte zal meewerken aan relatiebegeleiding;
- verdachte inzicht geeft in zijn financiën en begeleiding accepteert indien geïndiceerd;
- het verdachte niet is toegestaan alcohol en/of drugs te gebruiken en meewerkt aan controles hierop;
- het verdachte niet is toegestaan om op professionele basis en/of vrijwillige basis met kinderen te werken en/of activiteiten voor of met kinderen te ontplooien, alsmede in een andere setting op actieve wijze contact met kinderen te zoeken en/of te hebben. Verdachte zal de reclassering (telkens) inzicht geven indien hij buiten zijn invloedssfeer om desondanks contact heeft met (een) kind(eren);
- verdachte zal niet buiten de Nederlandse landsgrenzen gaan, tenzij het betreft het na overleg met en onder aanwijzingen van de reclassering bezoeken van een in de directe nabijheid van zijn woning op Duits grondgebied gelegen supermarkt of het gebruik maken van een kortere route via Duitsland naar een Nederlandse bestemming;
- verdachte verplicht wordt om zich te onthouden van:
( a) gedragingen die zijn gericht op internetomgevingen waarin kinderpornografisch materiaal kan worden verkregen en
( b) gedragingen die zijn gericht op internetomgevingen waarin over seksuele handelingen met kinderen wordt gecommuniceerd.
Ten behoeve van de naleving van deze laatstgenoemde verplichting is verdachte verder verplicht zijn medewerking te verlenen aan het steekproefsgewijs laten controleren van zijn digitale gegevensdragers.
De reclassering bepaalt in overleg met de officier van justitie in welke gevallen, op welke manier, door wie, hoe vaak en wanneer de feitelijke controle plaatsvindt, waarbij de controles geen stelselmatige inbreuk mogen maken op de persoonlijke levenssfeer van verdachte.
Die medewerking dient uit het volgende te bestaan:
- -
verdachte moet in het kader van die controle aan de reclassering en eventueel door de reclassering uitgenodigde politiemedewerkers de toegang verschaffen tot zijn woning;
- -
verdachte moet dan op verzoek van de reclassering al zijn digitale gegevensdragers ter beschikking stellen dan wel overhandigen aan de reclasserings- of politiemedewerkers;
- -
verdachte moet de reclassering dan wel de door hen uitgenodigde politiemedewerkers de toegang verschaffen tot alle aanwezige digitale gegevensdragers, bijvoorbeeld door het geven van de benodigde wachtwoorden.
Draagt Reclassering Nederland op de ter beschikking gestelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van de voorwaarden.
Beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Gelast de teruggave aan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
11: 1.00 STK Camera DIG CAM SONY Berg39.01.01.001
14: 1.00 STK Mobiele telefoon IPHONE 5C Berg39.01.02.001
15: 1.00 STK Camera CANON IXUS 145 Berg39.01.03.001
16: 1.00 STK Mobiele telefoon ACER LIQUID Berg39.01.03.002.
Aldus gewezen door
mr. M.C. Fuhler, voorzitter,
mr. L.T. Wemes en mr. L.J. Hofstra, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.B. Haak, griffier,
en op 4 juli 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.