Zie p. 20-21 van de aan het proces-verbaal van de zitting van het hof van 20 juni 2018 gehechte pleitnotities van de raadsman, aan de hand waarvan hij blijkens dat proces-verbaal het woord heeft gevoerd.
HR, 03-03-2020, nr. 18/03136
ECLI:NL:HR:2020:377
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
03-03-2020
- Zaaknummer
18/03136
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2020:377, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 03‑03‑2020; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2020:8
In cassatie op: ECLI:NL:GHARL:2018:6245
ECLI:NL:PHR:2020:8, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 14‑01‑2020
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2020:377
Beroepschrift, Hoge Raad, 04‑04‑2019
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2020-0061 met annotatie van J.H.J. Verbaan
NJ 2021/39 met annotatie van P. Mevis
Uitspraak 03‑03‑2020
Inhoudsindicatie
Gewoonte maken van verwerven, bezitten en verspreiden kinderporno (art. 240b Sr). TBS met voorwaarden. Aanvangsmoment TBS met voorwaarden. Dient periode van i.v.m. de dadelijke uitvoerbaarheid reeds ondergane TBS, in mindering te worden gebracht op totale duur TBS? HR: Klacht over verwerping verzoek om te bepalen dat de periode van TBS met voorwaarden v.zv. deze al ten uitvoer is gelegd o.g.v. het bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid, wordt meegerekend voor de totale duur van de TBS, keert zich tegen een overweging ten overvloede omdat dit betrekking heeft op een vraag die in voorkomende gevallen ter beoordeling staat van de rechter die over verlenging van TBS moet oordelen of de voorzieningenrechter. Verdachte heeft geen belang bij zijn klacht. HR vindt aanleiding t.b.v de rechtspraktijk het volgende op te merken over het aanvangsmoment van TBS met voorwaarden. Art. 38d.1 Sr bepaalt dat de TBS geldt voor de tijd van 2 jaar, te rekenen van de dag waarop de rechterlijke uitspraak waarbij zij is opgelegd onherroepelijk is geworden. Deze bepaling sluit aan bij de in art. 6:1:16.1 Sv neergelegde hoofdregel dat een rechterlijke beslissing niet ten uitvoer wordt gelegd, zolang daartegen nog enig gewoon rechtsmiddel openstaat en, zo dit is aangewend, totdat het is ingetrokken of daarop is beslist. Wanneer de rechter ex art. 38.7 Sr de dadelijke uitvoerbaarheid van de TBS met voorwaarden beveelt, wordt - ex art. 6:1:16. 4 Sv en art. 38.8 Sr - van die hoofdregel afgeweken. Een redelijke wetsuitleg brengt mee dat in die situatie de termijn van de TBS aanvangt op het ogenblik waarop het bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid van de TBS met voorwaarden ingaat. Deze uitleg sluit ook aan bij de blijkens de ‘Aanwijzing tbs met voorwaarden en voorwaardelijke beëindiging van het bevel tot verpleging van overheidswege’ gevolgde praktijk. Volgt verwerping. Vervolg op ECLI:NL:HR:2018:116.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 18/03136
Datum 3 maart 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 4 juli 2018, nummer 21/001248-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J.W.E. Luiten, advocaat te Maastricht, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de afwijzing door het hof van het verzoek van de verdediging om te bepalen dat de periode van terbeschikkingstelling (hierna: TBS) met voorwaarden voor zover deze al ten uitvoer is gelegd op grond van het bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid, wordt meegerekend voor de totale duur van de TBS-maatregel.
2.2.1
Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte daar het woord gevoerd overeenkomstig de pleitnota die aan het proces‑verbaal is gehecht. Deze pleitnota houdt onder meer in:
“3. Duur behandeling tijdens dadelijke uitvoerbaarheid
1 Vervolgens kom ik toe aan de vraag wat er gebeurt met de termijn waarbinnen [verdachte] reeds een behandeling heeft ondergaan.
3.2
Het gerechtshof in Arnhem overwoog op 6 augustus 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:6050 het volgende:
“Ingevolge art. 557, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering mag geen beslissing ten uitvoer worden gelegd zolang een aangewend rechtsmiddel niet is ingetrokken of daarop is beslist. Art. 38, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht bepaalt echter dat de rechter kan bevelen dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is. De wetgever heeft daarbij uitdrukkelijk de bedoeling gehad een oplossing te bieden voor de zogenaamde 'toezichtloze periode' tussen de beëindiging van de voorlopige hechtenis en de aanvang van de terbeschikkingstelling. De bepaling dat de terbeschikkingstelling dadelijk uitvoerbaar is bedoelt een uitzondering te maken op de schorsende werking van art. 557 van het Wetboek van Strafvordering (Kamerstukken II, 2008-09, 31 823, nr. 3, pag. 7-8)
De vraag doet zich voor hoe deze regeling zich verhoudt tot de bepaling van het eerste lid van art. 38d van het Wetboek van Strafrecht, inhoudende dat de termijn van de terbeschikkingstelling in beginsel ingaat op de dag waarop de rechterlijke uitspraak waarbij de maatregel is opgelegd onherroepelijk is geworden. De wetgever heeft zich hierover niet uitgelaten. Het hof is echter van oordeel dat een redelijke wetstoepassing met inachtneming van de rechtspositionele belangen van de terbeschikkinggestelde er toe leidt, dat in afwijking van genoemde bepaling de termijn van de maatregel ingaat op de dag dat het bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid van de terbeschikkingstelling met voorwaarden is ingegaan”
3.3
In feite is deze rechtspraak rechtstreeks van toepassing op de zaak van cliënt. De bijzonderheid doet zich voor dat de voorlopige hechtenis van cliënt na de tenuitvoerlegging van de dadelijke uitvoerbaarheid weer herleefde en werd geschorst.
3.4
De verdediging verzoekt u derhalve nadrukkelijk in het arrest op te nemen dat de tijd dadelijke uitvoerbaarheid gold reeds gold als termijn als bedoeld in artikel 38d Sr en zo bezien 'in aftrek' dient te worden gebracht op de termijn als bedoeld in artikel 38d Sr.”
2.2.2
De uitspraak van het hof houdt onder meer het volgende in:
“Oplegging maatregel
Feitelijk verloop
Bij vonnis van 12 januari 2016 heeft de rechtbank Overijssel aan verdachte een TBS-maatregel met voorwaarden opgelegd en daarbij de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar verklaard.
Verdachte is op 9 mei 2016 op afdeling De Boeg van de FPK Assen geplaatst. Aldaar is zijn behandeling gestart in het kader van de dadelijk uitvoerbaar verklaarde voorwaarden van de TBS-maatregel.
Bij arrest van 26 augustus 2016 heeft het hof Arnhem-Leeuwarden eveneens een TBS‑maatregel met voorwaarden opgelegd en daarbij de bijzondere voorwaarden
dadelijk uitvoerbaar verklaard.
Verdachte heeft zijn behandeling bij de FPK Assen inmiddels afgerond en is per 15 maart 2018 met ontslag gegaan. In verband met de partiële vernietiging van het arrest van het hof van 26 augustus 2016 bestond niet langer een titel voor de tenuitvoerlegging van de TBS-maatregel met voorwaarden. Verdachte keerde terug in voorlopige hechtenis. Deze werd ten uitvoer gelegd in de FPK Assen. Met ingang van 27 maart 2018 is de voorlopige hechtenis van verdachte door het hof geschorst onder een aantal bijzondere voorwaarden vergelijkbaar met de voorwaarden die het hof bij arrest van 26 augustus 2016 bij de TBS-maatregel had opgelegd.
Verdachte verblijft vanaf dat moment niet langer in de FPK Assen omdat hij inmiddels is verhuisd naar een zelfstandige woning in ’s-Heerenberg. Op 19 april 2018 heeft de overdracht aan een reclasseringsmedewerker plaatsgevonden. Tevens krijgt verdachte sinds die datum begeleiding van het Forensisch Fact team van Kairos. Per 1 mei 2018 werkt verdachte via een uitzendbureau bij [A] in Didam. Ook werkt hij in de [B] in ‘s‑Heerenberg. Voor wat betreft zijn financiën staat verdachte onder bewindvoering.
(...)
Beoordeling hof
(...)
Het hof zal het verzoek van de verdediging om de periode van reeds ondergane TBS in mindering te brengen op de totale duur van de TBS-maatregel niet honoreren.
De wettelijk vastgestelde duur van een TBS-maatregel vangt op grond van art. 38d, lid 1 van het Wetboek van Strafrecht aan op de dag van het onherroepelijk worden van de rechtelijke uitspraak waarin deze maatregel is opgelegd. Er bestaat geen wettelijke uitzonderingsgrond op voorgaande termijnstelling indien de TBS-maatregel dadelijk uitvoerbaar is verklaard en door appelprocedures eerder is aangevangen dan het moment waarop de rechterlijke uitspraak onherroepelijk wordt. Het hof ziet daarom in het onderhavige geval geen aanleiding om af te wijken van deze wettelijke termijnstelling en wijst het verzoek van de verdediging af.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat alle omstandigheden aanleiding geven te oordelen dat de op te leggen TBS-maatregel met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar moet zijn.”
2.3
De klacht dat het hof ten onrechte het in het middel bedoelde verzoek heeft afgewezen, keert zich tegen een overweging ten overvloede omdat dit betrekking heeft op een vraag die in voorkomende gevallen ter beoordeling staat van de rechter die over verlenging van de TBS moet oordelen, of de voorzieningenrechter. Om die reden heeft de verdachte geen belang bij zijn klacht, zodat het middel niet tot cassatie kan leiden.
2.4
De Hoge Raad vindt echter aanleiding ten behoeve van de rechtspraktijk het volgende op te merken over het aanvangsmoment van de TBS met voorwaarden.
2.5.1
De volgende wettelijke bepalingen zijn van belang:
“1. Indien de rechter niet een bevel als bedoeld in artikel 37b geeft, stelt hij ter bescherming van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen voorwaarden betreffende het gedrag van de ter beschikking gestelde. (...)
7. De rechter kan op vordering van de officier van justitie of ambtshalve bevelen dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.
8. Een bevel als bedoeld in het zesde [de Hoge Raad begrijpt: zevende] lid gaat in op het ogenblik waarop de verdachte ter tenuitvoerlegging van dit bevel wordt aangehouden, dan wel op het tijdstip waarop de tenuitvoerlegging van een ander bevel tot vrijheidsbeneming, in dezelfde zaak gegeven, eindigt.
9. Het bevel, bedoeld in het zesde [de Hoge Raad begrijpt: zevende] lid, kan door de rechter die kennisneemt van het hoger beroep, ambtshalve, op verzoek van de veroordeelde of op vordering van het openbaar ministerie, worden opgeheven.”
- artikel 38d Sr:
“1. De terbeschikkingstelling geldt voor de tijd van twee jaar, te rekenen van de dag waarop de rechterlijke uitspraak waarbij zij is opgelegd onherroepelijk is geworden.
2. De termijn van de terbeschikkingstelling kan, behoudens het bepaalde in artikel 38e of artikel 38j, door de rechter, op vordering van het openbaar ministerie, telkens hetzij met een jaar hetzij met twee jaar worden verlengd, indien de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen die verlenging eist.”
- artikel 6:1:16 lid 1, 3 en 4 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv; deze bepaling is als gevolg van de Wet van 22 februari 2017, Stb. 2017, 82 (Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen) met ingang van 1 januari 2020 in werking getreden en grotendeels ontleend aan artikel 557 (oud) Sv):
“1. Voor zover niet anders is bepaald, mag geen rechterlijke beslissing ten uitvoer worden gelegd, zolang daartegen nog enig gewoon rechtsmiddel openstaat en, zo dit is aangewend, totdat het is ingetrokken of daarop is beslist.
3. (...) Door hoger beroep of beroep in cassatie wordt de tenuitvoerlegging geschorst of opgeschort.
4. De laatste volzin van het derde lid geldt niet:
a. voor bevelen bij het vonnis of arrest verleend die dadelijk uitvoerbaar zijn;
(...)”
- artikel 6:1:19 Sv (deze bepaling is als gevolg van de Wet van 22 februari 2017, Stb. 2017, 82 (Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen) met ingang van 1 januari 2020 in werking getreden en grotendeels ontleend aan artikel 38f (oud) Sr):
“1. De termijn van de terbeschikkingstelling loopt niet gedurende de tijd dat:
a. de ter beschikking gestelde die van overheidswege wordt verpleegd uit anderen hoofde rechtens zijn vrijheid is ontnomen en gedurende de tijd dat hij uit zodanige vrijheidsontneming ongeoorloofd afwezig is;
b. de ter beschikking gestelde met voorwaarden rechtens zijn vrijheid is ontnomen en gedurende de tijd dat hij uit zodanige vrijheidsontneming ongeoorloofd afwezig is;
c. de ter beschikking gestelde die van overheidswege wordt verpleegd, langer dan een week achtereen ongeoorloofd afwezig is uit de instelling voor verpleging van ter beschikking gestelden;
d. de ter beschikking gestelde met voorwaarden langer dan een week achtereen ongeoorloofd afwezig is uit de instelling waarin hij krachtens de voorwaarde is opgenomen;
e. de ter beschikking gestelde waarvan de verpleging van overheidswege voorwaardelijk is beëindigd, rechtens zijn vrijheid is ontnomen en gedurende de tijd dat hij uit zodanige vrijheidsontneming ongeoorloofd afwezig is.
2. In afwijking van het eerste lid, onder a, loopt de termijn van de terbeschikkingstelling wel indien de ter beschikking gestelde:
a. krachtens een last als bedoeld in artikel 6:2:8 of ingevolge het bepaalde bij of krachtens de Penitentiaire beginselenwet in een instelling voor verpleging van ter beschikking gestelden of in een ander psychiatrisch ziekenhuis is opgenomen, tenzij hij langer dan een week ongeoorloofd afwezig is uit die instelling of dat ziekenhuis;
b. nadat de termijn van de terbeschikkingstelling een aanvang heeft genomen, in een psychiatrisch ziekenhuis is opgenomen, tenzij hij langer dan een week ongeoorloofd afwezig is uit dat ziekenhuis.”
2.5.2
De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Wet van 1 juli 2010 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering in verband met de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden (Aanpassingen tbs met voorwaarden), Stb. 2010, 270, waarbij de regeling van het huidige artikel 38 lid 7 en 8 Sr is ingevoerd, houdt het volgende in:
“4. Aansluiting tenuitvoerlegging gevangenisstraf en tbs met voorwaarden
Onderdeel van het verbetertraject van de tbs met voorwaarden, zoals dat is aangekondigd in het plan van aanpak, vormt een onderzoek naar de toezichtloze periode tussen de beëindiging van de voorlopige hechtenis en de tbs met voorwaarden. De tbs met voorwaarden mag naar geldend recht namelijk niet ten uitvoer worden gelegd, zolang daartegen nog een gewoon rechtsmiddel openstaat en, indien dit is aangewend, totdat het is ingetrokken of daarop is beslist (art. 557, lid 1, Sv.). De voorlopige hechtenis moet direct worden opgeheven als de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt en er geen gevangenisstraf is opgelegd of als er een gevangenisstraf is opgelegd waarvan de duur gelijk is aan of korter is dan de duur van de tijd die de verdachte is voorarrest heeft doorgebracht.
(...)
Alles overwegende, hebben wij besloten om in het wetsvoorstel een uitzondering op artikel 557, lid 1, Sv. te maken, op een zodanige manier dat de rechter kan bepalen dat de tenuitvoerlegging van de maatregel van tbs met voorwaarden onmiddellijk mogelijk wordt en de reclassering kan starten met het uitoefenen van het toezicht. Aan artikel 38 van het Wetboek van Strafrecht wordt een tweetal artikelleden (lid 6 en 7) toegevoegd, waarin wordt bepaald dat de rechter kan bevelen dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is. Een dergelijk bevel gaat in op het ogenblik waarop de verdachte ter tenuitvoerlegging van dit bevel wordt aangehouden, dan wel op het tijdstip waarop de tenuitvoerlegging van een ander bevel tot vrijheidsbeneming, in dezelfde zaak gegeven, eindigt.”
(Kamerstukken II 2008/09, 31823, nr. 3, p. 7-8)
2.6
Artikel 38d lid 1 Sr bepaalt dat de TBS geldt voor de tijd van twee jaar, te rekenen vanaf de dag waarop de rechterlijke uitspraak waarbij zij is opgelegd onherroepelijk is geworden. Deze bepaling sluit aan bij de in artikel 6:1:16 lid 1 Sv neergelegde hoofdregel dat een rechterlijke beslissing niet ten uitvoer wordt gelegd, zolang daartegen nog enig gewoon rechtsmiddel openstaat en, zo dit is aangewend, totdat het is ingetrokken of daarop is beslist. In het geval dat de rechter op grond van artikel 38 lid 7 Sr de dadelijke uitvoerbaarheid van de TBS met voorwaarden beveelt, wordt echter - gelet op artikel 6:1:16 lid 4 Sv en artikel 38 lid 8 Sr - van die in artikel 6:1:16 lid 1 Sv neergelegde hoofdregel afgeweken. Mede in aanmerking genomen dat de wetgeschiedenis geen aanwijzingen bevat dat een andere toepassing van de hiervoor genoemde bepalingen is beoogd, brengt een redelijke wetsuitleg mee dat in die situatie de termijn van de TBS aanvangt op het ogenblik waarop het bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid van de TBS met voorwaarden ingaat. Deze uitleg sluit ook aan bij de blijkens de ‘Aanwijzing tbs met voorwaarden en voorwaardelijke beëindiging van het bevel tot verpleging van overheidswege’ (Stcrt. 2016, 68524) gevolgde praktijk.
3. Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 maart 2020.
Conclusie 14‑01‑2020
Inhoudsindicatie
CAG. De AG vraagt aandacht voor de vraag hoelang de tbs met voorwaarden voortduurt indien de dadelijke tenuitvoerlegging van de maatregel is bevolen. Is art. 38d lid 1 Sr dan onverkort van toepassing? Of dient de periode waarin de tbs voorlopig is tenuitvoergelegd te worden afgetrokken?
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 18/03136
Zitting 14 januari 2020
CONCLUSIE
A.E. Harteveld
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978,
hierna: de verdachte.
De verdachte is bij arrest van 4 juli 2018 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, wegens 1. “een afbeelding – of een gegevensdrager, bevattende een afbeelding – van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken, verwerven en in bezit hebben, en zich daartoe door middel van een geautomatiseerd netwerk de toegang verschaffen, terwijl van dit misdrijf een gewoonte wordt gemaakt” en 2. “een afbeelding – of een gegevensdrager, bevattende een afbeelding – van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken, verspreiden, aanbieden en openlijk tentoonstellen, en zich daartoe door middel van een geautomatiseerd netwerk de toegang verschaffen, terwijl van dit misdrijf een gewoonte wordt gemaakt”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek als bedoeld in art. 27(a) Sr. Voorts heeft het hof gelast dat de verdachte ter beschikking zal worden gesteld met voorwaarden als nader in het arrest omschreven en dat enkele in beslag genomen voorwerpen worden teruggegeven.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. J.W.E. Luiten, advocaat te Maastricht, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld.
De onderhavige zaak wordt voor de tweede keer aan de Hoge Raad voorgelegd. De rechtbank Overijssel had de verdachte ter zake van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden met aftrek van de tijd die hij in voorarrest had doorgebracht en oplegging van een tbs-maatregel met voorwaarden, welke voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn verklaard. Het hof heeft dat vonnis bij arrest van 26 augustus 2016 in hoger beroep vernietigd en de verdachte vrijgesproken van het onder 3 ten laste gelegde feit. Ter zake van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten veroordeelde het hof de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek van de tijd die hij in voorarrest had doorgebracht en legde het hof een tbs-maatregel met voorwaarden op en werd de dadelijk uitvoerbaarheid van de maatregel bevolen. De Hoge Raad heeft die uitspraak bij arrest van 30 januari 2018 vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging en de zaak teruggewezen naar het hof Arnhem‑Leeuwarden. Het hof heeft vervolgens op de in onderdeel 1 beschreven wijze beslist. In deze zaak is onder meer de vraag aan de orde geweest op welk moment de terbeschikkingstelling (tbs) aanvangt als door de rechter is bevolen dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Voorafgaand aan het eerste middel is in de cassatieschriftuur aan de Hoge Raad verzocht zich uit te laten over de vraag of de dadelijke uitvoerbaarheid van tbs met voorwaarden kan (blijven) voortduren wanneer het arrest van de feitenrechter in cassatie wordt vernietigd en de strafzaak opnieuw (na een terugwijzing of verwijzing) in hoger beroep dient te worden afgedaan. De raadsman acht het onwenselijk dat door de vernietiging van een uitspraak voor wat betreft de strafoplegging, de tbs met voorwaarden niet meer dadelijk uitvoerbaar is. In de onderhavige procedure is als gevolg daarvan de verdachte weer in voorlopige hechtenis genomen, welk bevel vervolgens is geschorst onder voorwaarden. Dit verzoek lijkt mij in wezen kritiek in te houden op het arrest van de Hoge Raad van 30 januari 2018. Formeel gezien kan dat niet, aangezien tegen de arresten van de Hoge Raad geen cassatie is toegelaten. Daarnaast komt deze kritiek op het arrest van de Hoge Raad mij ook ongegrond voor. Het is moeilijk voor te stellen dat de Hoge Raad een arrest vernietigt ten aanzien van de opgelegde tbs‑maatregel met voorwaarden, maar de dadelijke uitvoerbaarheid buiten beschouwing laat. Er is immers – op dat moment – geen maatregel meer om (dadelijk) uit te voeren. In de praktijk blijkt aan de alsdan ontstane toestand ook wel een mouw te passen. In het arrest van het hof van 4 juli 2018 lees ik dat de voorlopige hechtenis, die ten uitvoer werd gelegd in de FPK Assen, met ingang van 27 maart 2018 is geschorst onder een aantal bijzondere voorwaarden vergelijkbaar met de voorwaarden die het hof bij arrest van 26 augustus 2016 bij de tbs‑maatregel had opgelegd. Dat lijkt mij een werkbare oplossing voor het geconstateerde probleem. Ik zie al met al geen gerede aanleiding voor de Hoge Raad om zich over de door de raadsman aangekaarte kwestie nader uit te laten.
5. Het eerste middel
5.1.
Het middel klaagt over de afwijzing door het hof van het verzoek om de periode van reeds ondergane tbs, vanwege de dadelijke uitvoerbaarheid daarvan, in mindering te brengen op de totale duur van de tbs-maatregel.
5.2.
Ter zitting van het hof heeft de raadsman van de verdachte op dit punt het volgende aangevoerd:1.
“Vervolgens kom ik toe aan de vraag wat er gebeurt met de termijn waarbinnen [verdachte] reeds een behandeling heeft ondergaan.
3.2
Het gerechtshof in Arnhem overwoog op 6 augustus 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:6050 het volgende:
"Ingevolge art. 557, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering mag geen beslissing ten uitvoer worden gelegd zolang een aangewend rechtsmiddel niet is ingetrokken of daarop is beslist. Art. 38, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht bepaalt echter dat de rechter kan bevelen dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is. De wetgever heeft daarbij uitdrukkelijk de bedoeling gehad een oplossing te bieden voor de zogenaamde 'toezichtloze periode' tussen de beëindiging van de voorlopige hechtenis en de aanvang van de terbeschikkingstelling. De bepaling dat de terbeschikkingstelling dadelijk uitvoerbaar is bedoelt een uitzondering te maken op de schorsende werking van art. 557 van het Wetboek van Strafvordering (Kamerstukken II, 2008-09, 31 823, nr. 3, pag. 7-8)
De vraag doet zich voor hoe deze regeling zich verhoudt tot de bepaling van het eerste lid van art. 38d van het Wetboek van Strafrecht, inhoudende dat de termijn van de terbeschikkingstelling in beginsel ingaat op de dag waarop de rechterlijke uitspraak waarbij de maatregel is opgelegd onherroepelijk is geworden. De wetgever heeft zich hierover niet uitgelaten. Het hof is echter van oordeel dat een redelijke wetstoepassing met inachtneming van de rechtspositionele belangen van de terbeschikkinggestelde er toe leidt, dat in afwijking van genoemde bepaling de termijn van de maatregel ingaat op de dag dat het bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid van de terbeschikkingstelling met voorwaarden is ingegaan"[.]
3.3
In feite is deze rechtspraak rechtstreeks van toepassing op de zaak van cliënt. De bijzonderheid doet zich voor dat de voorlopige hechtenis van cliënt na de tenuitvoerlegging van de dadelijke uitvoerbaarheid weer herleefde en werd geschorst.
3.4
De verdediging verzoekt u derhalve nadrukkelijk in het arrest op te nemen dat de tijd dadelijke uitvoerbaarheid gold reeds gold als termijn als bedoeld in artikel 38d Sr en zo bezien 'in aftrek' dient te worden gebracht op de termijn als bedoeld in artikel 38d Sr.”
5.3.
Het hof heeft het in het middel bedoelde oordeel als volgt gemotiveerd:
“Het hof zal het verzoek van de verdediging om de periode van reeds ondergane TBS in mindering te brengen op de totale duur van de TBS-maatregel niet honoreren.
De wettelijk vastgestelde duur van een TBS-maatregel vangt op grond van art. 38d, lid 1 van het Wetboek van Strafrecht aan op de dag van het onherroepelijk worden van de rechte[r]lijke uitspraak waarin deze maatregel is opgelegd. Er bestaat geen wettelijke uitzonderingsgrond op voorgaande termijnstelling indien de TBS-maatregel dadelijk uitvoerbaar is verklaard en door appelprocedures eerder is aangevangen dan het moment waarop de rechterlijke uitspraak onherroepelijk wordt. Het hof ziet daarom in het onderhavige geval geen aanleiding om af te wijken van deze wettelijke termijnstelling en wijst het verzoek van de verdediging af.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat alle omstandigheden aanleiding geven te oordelen dat de op te leggen TBS-maatregel met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar moet zijn.”
5.4.
De volgende wettelijke bepalingen zijn van belang:
Wetboek van Strafrecht
"Artikel 38
(…)
6 De rechter kan op vordering van de officier van justitie of ambtshalve bevelen dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.
7 Een bevel als bedoeld in het zesde lid gaat in op het ogenblik waarop de verdachte ter tenuitvoerlegging van dit bevel wordt aangehouden, dan wel op het tijdstip waarop de tenuitvoerlegging van een ander bevel tot vrijheidsbeneming, in dezelfde zaak gegeven, eindigt.
8 Het bevel, bedoeld in het zesde lid, kan door de rechter die kennisneemt van het hoger beroep, ambtshalve, op verzoek van de veroordeelde of op vordering van het openbaar ministerie, worden opgeheven.
(…)
Artikel 38d
1 De terbeschikkingstelling geldt voor de tijd van twee jaar, te rekenen van de dag waarop de rechterlijke uitspraak waarbij zij is opgelegd onherroepelijk is geworden.
2 De termijn van de terbeschikkingstelling kan, behoudens het bepaalde in artikel 38e of artikel 38j, door de rechter, op vordering van het openbaar ministerie, telkens hetzij met een jaar hetzij met twee jaar worden verlengd, indien de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen die verlenging eist.”
Wetboek van Strafvordering
"Artikel 509o
1 Niet eerder dan twee maanden en niet later dan één maand vóór het tijdstip waarop de terbeschikkingstelling door tijdsverloop zal eindigen, kan het openbaar ministerie een vordering indienen tot verlenging van de terbeschikkingstelling. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de procedure van verlenging van de terbeschikkingstelling.
(…)
Artikel 557
1 Voor zoover niet anders is bepaald, mag geen beslissing worden ten uitvoer gelegd, zoolang daartegen nog eenig gewoon rechtsmiddel openstaat en, zoo dit is aangewend, totdat het is ingetrokken of daarop is beslist.
2 Is een mededeling als bedoeld in artikel 366 voorgeschreven, dan kan de tenuitvoerlegging van het vonnis of arrest geschieden na de betekening van die mededeling. Bij vonnissen of arresten bij verstek gewezen, waarbij zodanige mededeling niet behoeft te geschieden, kan de tenuitvoerlegging geschieden na de uitspraak. Door hoger beroep of beroep in cassatie wordt de tenuitvoerlegging geschorst of opgeschort.
3 De laatste volzin van het tweede lid geldt niet:
1°. voor bevelen bij het vonnis of arrest verleend, die dadelijk uitvoerbaar zijn;
2°. indien naar het oordeel van het openbaar ministerie vaststaat dat het rechtsmiddel na het verstrijken van de daarvoor gestelde termijn is aangewend, tenzij op verzoek van degene die het middel aanwendde, en na zijn verhoor, indien hij dit bij het verzoek heeft gevraagd, de voorzieningenrechter van het gerechtshof of de rechtbank anders bepaalt.
4 Een uitspraak op de vordering van het openbaar ministerie, als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, kan eerst worden tenuitvoergelegd nadat de veroordeling, als bedoeld in artikel 36e, eerste onderscheidenlijk derde lid, van het Wetboek van Strafrecht, in kracht van gewijsde is gegaan.”
5.5.
De vraag die thans voorligt is op welk moment de terbeschikkingstelling aanvangt als door de rechter is bevolen dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is. Dat is een rechtsvraag die het op zich verdient om door de Hoge Raad te worden beantwoord. Ik heb mij echter wel afgevraagd of dat in deze zaak zou kunnen lukken. Het lijkt mij namelijk zó te zijn dat de bepaling van het aanvangsmoment van de tbs berust bij de rechter die over de (eventuele) verlenging van de tbs moet beslissen. Het oordeel van het hof – als opleggingsrechter – is zo bezien slechts een voorschot op dat oordeel. Over een dergelijk voorlopig oordeel – aangaande een kwestie waaromtrent het hof uiteindelijk niet bevoegd en evenmin gehouden is te beslissen – hoeft de Hoge Raad zich niet te buigen. Ik ben echter wel van mening dat het wenselijk is deze vraag – reeds in deze fase – aan de Hoge Raad voor te leggen, daarbij in aanmerking nemend dat tegen beslissingen van de penitentiaire kamer van het hof Arnhem-Leeuwarden over de verlenging van tbs-maatregelen2.op grond van art. 509x Sv geen gewoon beroep in cassatie openstaat. De precieze vaststelling van datum waarop de tbs aanvangt is uiteraard wel van groot belang. Ten eerste voor alle betrokkenen om te weten wanneer de tbs eindigt, en ten tweede is de ingangsdatum voor de officier van justitie essentieel om te kunnen bepalen wanneer hij een vordering tot verlening van de tbs kan indienen. Dat laatste moet op grond van art. 509o lid 1 Sv namelijk gebeuren niet eerder dan twee maanden en niet later dan één maand vóór het tijdstip waarop de terbeschikkingstelling door tijdsverloop zal eindigen. Daarbij zij opgemerkt – en dat relativeert dat belang enigszins – dat die termijn niet in alle gevallen fataal is. De wetgever heeft in art. 509oa Sv bepaald dat een vordering die later is ingediend, doch binnen een redelijke termijn, niettemin ontvankelijk is “indien er bijzondere omstandigheden aanwezig zijn waardoor de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen, ondanks het belang van de ter beschikking gestelde, verlenging van de terbeschikkingstelling eist”. Hoewel ik het dus wenselijk acht dat de Hoge Raad zich over de in het middel opgeworpen kwestie uitlaat, kan het middel, wat het antwoord op de opgeworpen vraag ook mag zijn, niet tot cassatie leiden. De overweging van het hof is namelijk hoe dan ook een overweging ten overvloede, waartegen geen cassatie openstaat.
5.6.
Hierna zal ik, dus in wezen ten overvloede, ingaan op de hierboven geformuleerde vraag. De mogelijkheid voor de rechter om te bevelen dat de tbs met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is, is in de wet opgenomen per 1 september 2010.3.De reden daarvoor was, blijkens de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel, dat zich de situatie kon voordoen dat geen gevangenisstraf was opgelegd of er een gevangenisstraf was opgelegd waarvan de duur gelijk was aan of korter was dan de duur van de tijd die de verdachte in voorarrest had doorgebracht, waardoor de voorlopige hechtenis direct moest worden opgeheven.4.In dat geval kon de tbs met voorwaarden niet ten uitvoer worden gelegd zolang daartegen een gewoon rechtsmiddel openstond en, indien dat was aangewend, totdat het was ingetrokken of daarop was beslist. Voorafgaand aan het wetsvoorstel heeft het ministerie van Justitie onderzoek laten doen naar de daardoor ontstane toezichtloze periode. Aanleiding voor dat onderzoek was de zaak die bekend is komen te staan als de Doetinchemse moordzaak: de terbeschikkinggestelde maakte zich schuldig aan doodslag in de twee weken die hij had om in cassatie te gaan tegen de in hoger beroep opgelegde gevangenisstraf en tbs met voorwaarden.5.Een dergelijke toezichtloze periode werd onwenselijk bevonden, hoewel in de memorie van toelichting werd onderkend dat de dadelijke uitvoerbaarheid van de maatregel schuurt met de onschuldpresumptie.
5.7.
Uit de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel blijkt dat de hierboven weergegeven leden 6 en 7 (thans: 7 en 8) van art. 38 Sr zijn afgeleid van art. 73 Sv (dadelijke uitvoerbaarheid bevelen tot voorlopige hechtenis en die tot opheffing daarvan).6.Opmerking verdient daarbij dat voor de voorlopige hechtenis een aanvullende voorziening is getroffen in art. 27 Sr;7.de tijd die in voorlopige hechtenis is doorgebracht wordt in mindering gebracht op de opgelegde tijdelijke gevangenisstraf, hechtenis of taakstraf. Een vergelijkbare voorziening ontbreekt bij de geïntroduceerde dadelijke uitvoerbaarheid van de tbs met voorwaarden. Het lijkt erop dat de wetgever het door de steller van het middel aangekaarte probleem niet heeft voorzien. Uit de wetsgeschiedenis blijkt daarvan tenminste niets. In de literatuur heb ik dit punt overigens evenmin zien worden geadresseerd.
5.8.
Enige jurisprudentie is er echter wel. De penitentiaire kamer van het hof Arnhem-Leeuwarden had in de zaak die ten grondslag lag aan zijn – ook door de verdediging in hoger beroep aangehaalde – beslissing van 6 augustus 2015 in het kader van een beroep tegen een beslissing van de rechtbank tot verlenging van een tbs, te beslissen over de ontvankelijkheid van de vordering tot verlenging van de officier van justitie.8.Het geval was dat de rechtbank de terbeschikkinggestelde had veroordeeld tot een gevangenisstraf van 777 dagen, daarbij de tbs met voorwaarden had gelast en voorts had bepaald dat de tbs met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar was. De rechtbank had het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven met ingang van 4 januari 2013. Tegen het vonnis van de rechtbank was hoger beroep ingesteld, maar dat beroep werd bij akte van 14 augustus 2013 ingetrokken. Het hof oordeelde dat “een redelijke wetstoepassing met inachtneming van de rechtspositionele belangen van de terbeschikkinggestelde er toe leidt, dat in afwijking van genoemde bepaling de termijn van de maatregel ingaat op de dag dat het bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid van de terbeschikkingstelling met voorwaarden is ingegaan”. De maatregel ging dus in per 4 januari 2013.
5.9.
Het lag anders – maar ook aanmerkelijk gecompliceerder – in een zaak waarin de penitentiaire kamer van het hof Arnhem-Leeuwarden op 13 oktober 2016 uitspraak deed.9.In die zaak was door de rechtbank op 11 april 2013 tbs met voorwaarden opgelegd waarbij die maatregel dadelijk uitvoerbaar was verklaard. Het hof vernietigde dat vonnis in hoger beroep en legde tbs met bevel tot verpleging van overheidswege op. Het arrest van het hof van 21 oktober 2014 werd na verwerping van het cassatieberoep eerst op 2 februari 2016 onherroepelijk. Ondertussen was er een verzoek tot verlenging van de tbs met voorwaarden gedaan. In afwachting van de uitkomst van het cassatieberoep verlengde de penitentiaire kamer van het hof bij beslissing van 3 september 2015 de tbs met voorwaarden met een termijn van één jaar. In het kader van de daaropvolgende verlengingsprocedure oordeelde de penitentiaire kamer van het hof Arnhem-Leeuwarden dat de officier van justitie niet-ontvankelijk was in zijn vordering tot verlenging, omdat een verlenging pas aan de orde kon zijn in februari 2018, dus twee jaar na het onherroepelijk worden van de uitspraak. Een tbs met dwangverpleging kan namelijk niet dadelijk uitvoerbaar worden verklaard. Het hof achtte het eerder inlassen van een toetsmoment in strijd met de wet en de bedoeling van de wetgever, ondanks dat dit er in dat geval toe zou leiden dat de tbs pas na twee en half jaar opnieuw door de verlengingsrechter zou worden beoordeeld.
5.10.
In navolging van de eerstgenoemde beslissing van de penitentiaire kamer van het hof Arnhem-Leeuwarden, van 6 augustus 2015, meen ook ik dat de termijn van de maatregel geacht kan worden aan te vangen op de dag dat het bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid van de tbs met voorwaarden is ingegaan. Dat hof kwam tot dat oordeel op grond van redelijke wetstoepassing. Ook daarbij sluit ik me graag aan. Ik voeg daar nog enkele argumenten aan toe. De invoering van de regeling die dadelijke uitvoerbaarheid van tbs met voorwaarden mogelijk maakte, dateert van latere datum dan art. 38d Sr, waarin is bepaald dat de termijn van tbs van twee jaren pas begint te lopen als de rechterlijke uitspraak waarbij zij is opgelegd onherroepelijk is geworden. Nu de samenloop tussen die bepalingen onder omstandigheden tot een onwenselijk resultaat kan leiden (uitstel van toetsing door de verleningsrechter), meen ik dat die latere regeling voorgaat op het eerder tot stand gekomen art. 38d Sr; dit in overeenstemming met het voor juristen bekende adagium lex posterior derogat legi priori. Daarnaast meen ik dat een argument valt te ontlenen aan de hierboven aangehaalde opmerking in de memorie van toelichting, inhoudende dat de leden 6 en 7 (thans: 7 en 8) van art. 38 Sr zijn afgeleid van art. 73 Sv. Naar analogie van de regeling van de voorlopige hechtenis dient mijns inziens bij de vaststelling van de datum waarop de tbs met voorwaarden eindigt, de periode in aanmerking te worden genomen die aanvangt op het moment dat het bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid is ingegaan.
5.11.
Ik kom tot de conclusie dat de termijn van de maatregel ingaat op de dag dat het bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid van de tbs met voorwaarden is ingegaan. Als gezegd, kan de klacht tegen het andersluidende oordeel van het hof, als obiter dictum gegeven, niet tot cassatie leiden.
6. Het tweede middel
6.1.
Het middel klaagt dat één van de door het hof aan de maatregel van terbeschikkingstelling verbonden voorwaarden in strijd is met de wet, omdat die voorwaarde niet onder alle omstandigheden “het gedrag van de ter beschikking gestelde” betreft.
6.2.
De in het middel bedoelde voorwaarde houdt in dat:
“het verdachte niet is toegestaan om op professionele basis en/of vrijwillige basis met kinderen te werken en/of activiteiten voor of met kinderen te ontplooien, alsmede in een andere setting op actieve wijze contact met kinderen te zoeken en/ofte hebben. Verdachte zal de reclassering (telkens) inzicht geven indien hij buiten zijn invloedssfeer om desondanks contact heeft met (een) kind(eren);”.
6.3.
Het hof heeft die beslissing als volgt gemotiveerd:
“Ten aanzien van het verzoek omtrent de inhoud van de bijzondere voorwaarden oordeelt het hof als volgt.
Het hof zal de voorwaarden bij de TBS-maatregel grotendeels conform het arrest van het hof van 26 augustus 2016 en de huidige schorsingsvoorwaarden opleggen, maar met een aantal aanpassingen.
(…)
Het hof is - anders dan de verdediging - van oordeel dat de voorwaarde betreffende het verbod aan verdachte om zowel op professionele als op vrijwillige basis te werken met kinderen, gehandhaafd dient te blijven, met dien verstande dat het hof de voorwaarde op andere wijze zal formuleren. Het hof neemt hierbij onder meer in ogenschouw het recente 2‑jaarsverlengingsonderzoek van 12 maart 2018, waarin nog steeds wordt geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van een pedofiele stoornis en dat afbeeldingen van kinderen jonge meisjes hem seksueel kunnen opwinden. Het hof is van oordeel dat verdachte ervan doordrongen dient te zijn dat hij geen contact met kinderen moet hebben. Niet in een professionele of vrijwillige werkomgeving noch in een andere setting. Verdachte mag zeker geen contact met kinderen opzoeken. Indien verdachte door buiten zijn invloedssfeer liggende oorzaken desondanks toch contact met (een) kind(eren) heeft, acht het hof het noodzakelijk dat verdachte hierover inzicht geeft aan de reclassering.”
6.4.
De volgende bepaling uit het Wetboek van Strafrecht is van belang:
“Artikel 38
1 Indien de rechter niet een bevel als bedoeld in artikel 37b geeft, stelt hij ter bescherming van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen voorwaarden betreffende het gedrag van de ter beschikking gestelde. Als algemene voorwaarde geldt dat de ter beschikking gestelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
(…)
610.Een voorwaarde als bedoeld in het eerste en vierde lid kan de rechter slechts stellen, indien de ter beschikking gestelde zich bereid heeft verklaard tot naleving van de voorwaarde.
(…).”
6.5.
De in het middel bedoelde voorwaarde houdt zoals ik die lees niet een verbod in voor de verdachte om buiten zijn invloedssfeer contact te hebben met (een) kind(eren). De voorwaarde houdt naar ik begrijp in dat als die situatie zich voordoet, de verdachte daarvan de reclassering (telkens) inzicht geeft, hetgeen wel degelijk gedrag van de verdachte betreft.
6.6.
Het middel berust op onjuiste lezing van het arrest van het hof en faalt daarom.
7. Het eerste middel kan niet tot cassatie leiden. Het tweede middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering.
8. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
9. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 14‑01‑2020
Tegen de beslissing van de rechtbank kan alleen beroep worden ingesteld bij het hof Arnhem-Leeuwarden (art. 509v Sv).
Stb. 2010, 270.
Kamerstukken II 2008/09, 31 823, nr. 3, p. 7-8.
Zie rapport ‘Aansluiting voorlopige hechtenis en tbs met waarden’, bijlage 1 bij Kamerstukken II 2008/09, 31 823, nr. 3, p. 1.
Kamerstukken II 2008/09, 31 823, nr. 3, p. 8.
In art. 27a Sr is een voorziening getroffen voor het geval een veroordeelde in het buitenland gedetineerd is geweest.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 6 augustus 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:6050.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 13 oktober 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:8749.
Voetnoot A-G: tot 1 januari 2018 was ook dit lid het vijfde lid. Het tweede vijfde lid is per die datum vernummerd tot het zesde lid (Stb. 2015, 460). Ten behoeve van de leesbaarheid heb ik de nummering zoals die geldt per 1 januari 2018 aangehouden.
Beroepschrift 04‑04‑2019
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Griffienr.: S18/03136
CASSATIESCHRIFTUUR
INZAKE:
[requirant],
Advocaat: mr. J.W.E. Luiten
Wilhelminasingel 97
Postbus 3084
(6202 NB Maastricht).
Edelhoogachtbaar College,
Ondergetekende, mr. J.W.E. Luiten, advocaat te Maastricht, door requirant tot cassatie bepaaldelijk gevolmachtigd tot ondertekening en indiening van deze cassatieschriftuur, heeft de eer de navolgende middelen van cassatie voor te stellen:
Voorafgaand aan de middelen te maken opmerkingen
Op 30 januari 2018 heeft de Hoge Raad in onderhavige zaak het arrest van het gerechtshof vernietigd en de zaak terugverwezen naar het gerechtshof. Het ongewild, doch bijkomend gevolg daarvan was dat de dadelijke uitvoerbaarheid van de TBS-maatregel onder voorwaarden óók teniet werd gedaan. Het gevaar voor requirant dreigde dat hij weer in voorlopige hechtenis werd geplaatst, terwijl hij geen voorwaarden had overtreden en zijn behandeling voorspoedig verliep (en verloopt). Sterker nog, requirant is in de onderhavige zaak teruggeplaatst in voorlopige hechtenis, welke vervolgens onder soortgelijke voorwaarden (als de voorwaarden die golden tijdens de dadelijke uitvoerbaarheid van de TBS-maatregel onder voorwaarden) werd geschorst. Het hof heeft in het hoger beroep voor de terugverwijzing in het bestreden arrest het vonnis van de rechtbank (waarin de dadelijke uitvoerbaarheid van de TBS-maatregel werd bevolen) vernietigd. 's Hofs arrest is daarna door de Hoge Raad vernietigd doch uitsluitend voor wat betreft de strafoplegging. Zodoende bestond er geen titel meer de TBS-maatregel dadelijk uitvoerbaar te verklaren. En dat is kwalijk, aangezien de wetgever juist zo'n toezichtloze periode heeft willen voorkomen en om die reden de dadelijke uitvoerbaarheid van de TBS-maatregel heeft ingevoerd. Daarop zal hierna onder middel 1 nog dieper worden ingegaan.
Er heeft zich in deze zaak aldus een bijzondere situatie voorgedaan. De wetgever lijkt zich niet te hebben gerealiseerd hoe de ‘dadelijke uitvoerbaarheid’ van de TBS-maatregel zich verhoudt tot de vernietiging door de Hoge Raad van de uitspraak van de feitenrechter in gevallen als de onderhavige.
Derhalve wordt verzocht dat de Hoge Raad zich uitdrukkelijk zal uitlaten over de vraag of de dadelijke uitvoerbaarheid van de TBS-maatregel kan (blijven) voortduren, wanneer het arrest van de feitenrechter in cassatie wordt vernietigd en de strafzaak opnieuw (na een terugverwijzing) in hoger beroep dient te worden afgedaan.
I. Termijn dadelijke uitvoerbaarheid tbs-maatregel
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet naleving nietigheid meebrengt,
in het bijzonder zijn de artikelen 37a lid 1, 38 lid 1, 38 lid 7, 38d Wetboek van Strafrecht en 359 lid 5 juncto 415 Wetboek van Strafvordering,
doordat het hof ten onrechte (en in strijd met een juiste rechtsopvatting), althans niet begrijpelijk heeft geoordeeld dat de periode van reeds ondergane behandeling (in het kader van de bevolen dadelijke uitvoerbaarheid van de TBS-maatregel) niet in mindering dient te worden gebracht op de totale duur van de maatregel, terwijl is verzocht te bepalen dat de termijn van de maatregel ingaat op de dag dat het bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid van de terbeschikkingstelling met voorwaarden is ingegaan.
Toelichting:
1.1
In het betreden arrest is requirant onder meer veroordeeld tot de maatregel terbeschikkingstelling met voorwaarden.
1.2
Namens requirant is ter terechtzitting in hoger beroep verzocht te bepalen dat de termijn van de TBS-maatregel is ingegaan op de dag dat het bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid van de terbeschikkingstelling met voorwaarden is ingegaan en van kracht is geweest. Namens requirant wordt in dat verband verwezen naar hetgeen ter terechtzitting is aangevoerd onder onderdeel 3 met het kopje ‘Duur behandeling tijdens dadelijke uitvoerbaarheid’ van de overgelegde pleitnota.
1.3
In het bestreden arrest is op pagina 9, voorzover relevant, de volgende overweging opgenomen:
‘Het hof zal het verzoek van de verdediging om de periode van reeds ondergane TBS in mindering te brengen op de totale duur van de TBS-maatregel niet honoreren.
De wettelijk vastgestelde duur van een TBS-maatregel vangt op grond van art. 38d, lid 1 van het Wetboek van Strafrecht aan op de dag van het onherroepelijk worden van de rechtelijke uitspraak waarin deze maatregel is opgelegd. Er bestaat geen wettelijke uitzonderingsgrond op voorgaande termijnstelling indien de TBS-maatregel dadelijk uitvoerbaar is verklaard en door appelprocedures eerder is aangevangen dan het moment waarop de rechterlijke uitspraak onherroepelijk wordt. Het hof ziet daarom in het onderhavige geval geen aanleiding om of te wijken van deze wettelijke termijnstelling en wijst het verzoek van de verdediging af.’
(pagina 9 van het bestreden arrest)
1.4
Volgens requirant geven 's hofs overwegingen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, althans zijn 's hofs overwegingen niet zonder meer begrijpelijk. Hiertoe wordt het navolgende aangevoerd.
1.5
Bij de invoering van de dadelijke uitvoerbaarheid van de TBS-maatregel in de zin van artikel 38 lid 7 Sr werd door de wetgever niet stilgestaan bij de vraag of de duur waarbinnen de verdachte een behandeling in het kader van die dadelijke uitvoerbaarheid ondergaat wordt ‘afgetrokken’ van de duur van de TBS-maatregel als bedoeld in artikel 38d Sr (in dat verband dient te worden verwezen naar (Kamerstukken II, 2008–2009, 31 823, nr. 3).
1.6
Het voorgaande is kwalijk en problematisch, aangezien in artikel 509o van het Wetboek van Strafvordering de termijn waarbinnen de vordering tot verlenging van de TBS-maatregel dwingend is voorgeschreven. Voor de justitiabele tegen wie de dadelijke uitvoerbaarheid is bevolen, maar ook voor het openbaar ministerie dat belast is met de executie van (onder meer) deze maatregel is van belang te weten op welk moment de TBS-maatregel wettelijk is ingegaan en op welk moment de termijn van de TBS-maatregel een aanvang heeft genomen. In het gros van de gevallen waarin een TBS-maatregel aan een veroordeelde is opgelegd is zonneklaar wanneer de termijn aanvangt en binnen welke termijn een vordering tot verlenging dient te worden ingediend. Dat geldt echter niet voor kwesties als de onderhavige waarbij aan de verdachte de maatregel tot terbeschikkingstelling onder voorwaarden is opgelegd, welke maatregel dadelijk uitvoerbaar is verklaard.
1.7
Het is derhalve in het belang van een goede rechtsbedeling dat de Hoge Raad zich in de onderhavige zaak zal uitlaten over de vraag of de TBS-maatregel is ingegaan op de dag dat het bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid van de terbeschikkingstelling met voorwaarden is ingegaan.
1.8
Immers, artikel 557, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering bepaalt:
‘Voor zoover niet anders is bepaald, mag geen beslissing worden ten uitvoer gelegd, zoolang daartegen nog eenig gewoon rechtsmiddel openstaat en, zoo dit is aangewend, totdat het is ingetrokken of daarop is beslist.’
1.9
Artikel 557, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering bepaalt:
‘De laatste volzin van het tweede lid geldt niet:
- 1o.
voor bevelen bij het vonnis of arrest verleend, die dadelijk uitvoerbaar zijn;’
1.10
Artikel 38, zevende lid, (ten tijde van de invoering van de dadelijke uitvoerbaarheid artikel 38, zesde lid) van het Wetboek van Strafrecht bepaalt als volgt:
‘De rechter kan op vordering van de officier van justitie of ambtshalve bevelen dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.’
1.11
Edoch, artikel 38d van het Wetboek van Strafrecht bepaalt:
‘De terbeschikkingstelling geldt voor de tijd van twee jaar, te rekenen van de dag waarop de rechterlijke uitspraak waarbij zij is opgelegd onherroepelijk is geworden’
1.12
Blijkens de Memorie van Toelichting op de op het wetsvoorstel tot Wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering in verband met de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden (Aanpassingen tbs met voorwaarden) (Kamerstukken II, 2008–2009, 31 823, nr. 3) heeft de wetgever daarbij als volgt overwogen:
‘In dit wetsvoorstel wordt verder een bevoegdheid voor de rechter geschapen om te bepalen dat de maatregel onmiddellijk ten uitvoer kan worden gelegd. Deze regeling vloeit voort uit de aankondiging het plan van aanpak Terbeschikkingstelling en Forensische zorg in strafrechtelijk kader, hierna te noemen: plan van aanpak (Kamerstukken II 2006/07, 29 452 nr. 48), dat zou worden onderzocht of invoering van een nieuw instrument, op te leggen door de strafrechter, een oplossing biedt voor de zogenoemde toezichtloze periode. Het gaat hierbij om de periode tussen de beëindiging van de voorlopige hechtenis en de tbs met voorwaarden. De tbs met voorwaarden mag, op grond van het huidige recht, nog niet ten uitvoer worden gelegd, zolang daartegen nog een gewoon rechtsmiddel openstaat en, indien dit is ingesteld, totdat het is ingetrokken of daarop is beslist (art. 557, lid 1, Sv.). Dit betekent dat er nog thans geen toezicht kan worden uitgeoefend in het kader van de tbs met voorwaarden.’
(mijn onderstrepingen — raadsman)
1.13
De bepaling dat de terbeschikkingstelling dadelijk uitvoerbaar is bedoelt een uitdrukkelijke uitzondering te maken op de schorsende werking van artikel 557, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. Sterker nog, de wetgever heeft uitdrukkelijk gewild dat de maatregel eerder ‘ten uitvoer kan worden gelegd’. Daarmee heeft de wetgever de bedoeling gehad dat het tijdstip waarop de maatregel aanvangt eerder is dan vóór die wetswijziging mogelijk was; namelijk voorafgaand aan het onherroepelijk worden van de rechterlijke uitspraak waarin die maatregel aan de verdachte wordt opgelegd.
1.14
Dat laatste verhoudt zich echter niet met hetgeen in artikel 38d van het Wetboek van Strafrecht is bepaald. Daarin is immers opgenomen dat de termijn van de terbeschikkingstelling ingaat op de dag waarop de rechterlijke uitspraak waarbij de maatregel is opgelegd onherroepelijk is geworden. Maar de wetgever heeft daarvan — blijkens de hiervoor genoemde Memorie van Toelichting — uitdrukkelijk willen afwijken. De maatregel kan namelijk — ten gevolge van de bevolen dadelijke uitvoerbaarheid — eerder in gaan. De wetgever heeft zich evenwel niet uitgelaten over de vraag hoe de termijn genoemd artikel 38d Sr zich verhoudt tot het bepaalde in artikel 38 lid 7 Sr en artikel 557 lid 3 Sv.
1.15
Namens requirant wordt aangevoerd dat een redelijke wetstoepassing met inachtneming van de rechtspositionele belangen van de terbeschikkinggestelde er toe leidt, dat in afwijking van genoemde bepaling de termijn van de maatregel ingaat op de dag dat het bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid van de terbeschikkingstelling met voorwaarden is ingegaan. De termijn waarop de TBS-maatregel ‘begint te lopen’ wordt daarmee gelijk gesteld aan het moment waarop de tenuitvoerlegging van de TBS-maatregel aanvangt; ook als dat krachtens de dadelijke uitvoerbaarheid is.
1.16
's Hofs andersluidende oordeel getuigt van een onjuiste rechtsopvatting, althans is 's hofs oordeel niet zonder meer begrijpelijk.
II. Bijzondere voorwaarde
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet naleving nietigheid meebrengt,
in het bijzonder zijn de artikelen 37a lid 1, 38, 38a Wetboek van Strafrecht en 359 lid 5 juncto 415 Wetboek van Strafvordering,
doordat het hof ten onrechte, althans niet begrijpelijk, heeft geoordeeld dat verdachte ter beschikking wordt gesteld, onder de voorwaarden dat ‘het verdachte niet is toegestaan om op professionele basis en/of vrijwillige basis met kinderen te werken en/of activiteiten voor of met kinderen te ontplooien, alsmede in een andere setting op actieve wijze contact met kinderen te zoeken en/of te hebben. Verdachte zal de reclassering (telkens) inzicht geven indien hij buiten zijn invloedssfeer om desondanks contact heeft met (een) kind(eren);’
terwijl het een voorwaarde betreft die niet onder alle omstandigheden afhankelijk is van het gedrag van de terbeschikkinggestelde
Toelichting:
2.1
In het betreden arrest is requirant onder meer veroordeeld tot terbeschikkingstelling met voorwaarden. In het dictum heeft het hof op pagina's 10 en 11 van het bestreden arrest voorwaarden geformuleerd die aan de oplegging van de maatregel TBS met voorwaarden worden verbonden.
2.2
Daarin is onder meer de voorwaarde opgenomen, welke inhoudt dat requirant ter beschikking wordt gesteld onder de voorwaarde dat ‘het verdachte niet is toegestaan om op professionele basis en/of vrijwillige basis met kinderen te werken en/of activiteiten voor of met kinderen te ontplooien, alsmede in een andere setting op actieve wijze contact met kinderen te zoeken en/of te hebben. Verdachte zal de reclassering (telkens) inzicht geven indien hij buiten zijn invloedssfeer om desondanks contact heeft met (een) kind(eren)’ (mijn onderstreping — raadsman).
2.3
Een bijzondere voorwaarde als bedoeld in art. 38 dient het gedrag van de terbeschikkinggestelde te betreffen. De door het hof gestelde bijzondere voorwaarde, inhoudende dat ‘het verdachte niet is toegestaan om op professionele basis en/of vrijwillige basis met kinderen te werken en/of activiteiten voor of met kinderen te ontplooien, alsmede in een andere setting op actieve wijze contact met kinderen te zoeken en/of te hebben. Verdachte zal de reclassering (telkens) inzicht geven indien hij buiten zijn invloedssfeer om desondanks contact heeft met (een) kind(eren)’ is in strijd met genoemde bepaling omdat het niet onder alle omstandigheden afhankelijk is van het gedrag van de terbeschikkinggestelde om ‘activiteiten voor of met kinderen te ontplooien, alsmede in een andere setting op actieve wijze contact met kinderen te zoeken en/of te hebben’.
2.4
Daarenboven heeft het hof nadrukkelijk overwogen dat hij de reclassering in kennis dient te stellen van contacten met kinderen die ‘buiten zijn invloedssfeer om’ plaatsvinden.
2.5
Daaruit volgt dat de bestreden opgelegde voorwaarde niet onder alle omstandigheden afhankelijk is van het gedrag van de terbeschikkinggestelde.
2.6
's Hofs andersluidende oordeel getuigt van een onjuiste rechtsopvatting, althans is 's hofs oordeel niet zonder meer begrijpelijk.
Redenen waarom het bestreden arrest niet in stand kan blijven.
Maastricht, 4 april 2019
mr. J.W.E. Luiten