Einde inhoudsopgave
Derdenbeslag (BPP nr. I) 2003/6.4.2
6.4.2 Conservatoir vreemdelingen-(derden)beslag
Mr. L.P. Broekveldt, datum 31-03-2003
- Datum
31-03-2003
- Auteur
Mr. L.P. Broekveldt
- JCDI
JCDI:ADS400412:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Zie daarover L.Th.L.G. Pellis, Forum arresti (diss. Groningen), 1993, p. 17 e.v.; Kluwer Rv (Stein/Van Mierlo), aant. bij de art. 765-767; Oudelaar, Recht halen, 2000, § 138-* 140, p. 155-157; Hugenholtz/Heemskerk, Hoofdlijnen, 2002, nr. 253; Stein/Rueb, Compendium, 2002, p. 360-362; Snijders/Ynzonides/Meijer, 2002, nr. 477; zie ook Jansen, Executie- en beslagrecht, 1990, p. 353 e.v.; L Strikwerda, Inleiding tot het Nederlands Internationaal Privaatrecht, 2002, nr. 221; H.A. Stein, Beslag en executie, 2002, § 61, p. 100-102.
In die zin HR 24 december 1915, NJ 1916,417 (Van LoofBohrgesellschaft); zie de noot van W.L Haardt onder het in de volgende noot te noemen arrest voor literatuur en lagere rechtspraak, waarin een ruimer standpunt werd verdedigd en aangenomen.
Zie voor de geschiedenis van het vreemdelingenbeslag LTh.L.G. Pellis, Forum arresti (diss. Groningen), 1993, p. 6 e.v.; zie ook J.P. Verheul, Aspekten van Nederlands internationaal beslagrecht (diss. Amsterdam VU), 1968, p. 107-110.
Zie aldus ParL Gesch. Wijz. Rv, p. 339 (Algemeen) jo. p. 308 (Algemeen).
In deze richting gingen ook de voorstellen van de Staatscommissie-Haardt (Rapport, p. 36); zie ook ParL Gesch. Wijz. Rv, p. 339; zie ook de noot van Haardt onder het hiervoor in noot 219 genoemde arrest (NJ 1975, p. 58).
Zie aldus ParL Gesch. Wijz. Rv, p. 339.
In deze zin ook ParL Gesch. Wijz. Rv, p. 310 (MvT Inv. bij art. 700); zie daarover ook nr. 395.
Die term is in zoverre ook enigszins misleidend dat de schuldenaar ook een Nederlander kan zijn, mits hij maar hier te lande geen bekende woonplaats heeft; zie ook Oudelaar, Recht halen, 2000, 138, p. 155.
Zie ook Part Gesch. Wijz. Rv, p. 340.
Zie aldus Snijders/Ynzonides/Meijer, 2002, nr. 447; zie ook Oudelaar, Recht halen, 2000, § 140, p. 156; vgl. ook Gem. Hof Ned. Antillen en Aruba 2 mei 2000, NJ 2001, 24.
Zie ook Oudelaar, Recht halen, 2000, § 140, p. 157; en met name Stein/Rueb, Compendium, 2002, p. 360-361; zie voorts Kluwer Rv (Stein/Van Mierlo), aant. bij art. 767.
Zie daarvoor HR 17 december 1993, NJ 1994, 348 en 350, m.nt. JCS (Esmil-arresten); zie ook T&C Rv (Polak), 2002, aant. 4 bij art. 8 lid 2.
Dit is voor het oude recht zo beslist in de in de vorige noot genoemde Esmil-arresten, en voor het huidige recht in HR 16 juni 1995, NJ 1996, 256 (Shipping Corporation/Audio Electronic) en HR 25 april 1997, NJ 1998, 665, m.nt. PV (Filippijnse zeelieden); zie daarover ook H.A. Stein, Beslag en executie, 2002, § 61, p. 101.
In de in de vorige noot genoemde arresten heeft de Hoge Raad telkens ook gewezen op de mogelijkheid om langs de weg van art. 431 lid 2 een Nederlandse executoriale titel te verkrijgen; zie ook HR 16 april 1999, NJ 2001, 1 (Brown q.q./Ultrafin c.s.), m.nt. PV.
In de Esmil-arresten (zie hiervoor noot 229) heeft de Hoge Raad tevens aangegeven dat de rechter die op grond van art. 431 lid 2 een 'bevestigingsvonnis' moet wijzen, in beginsel de gebondenheid van partijen aan de vreemde uitspraak tot uitgangspunt moet nemen, terwijl het te wijzen vonnis 'slechts behoeft te strekken tot veroordeling waartoe de wederpartij bij die uitspraak is veroordeeld'.
Zie daarvoor Parl. Gesch. Wijz. Rv, p. 341.
In deze zin ook Stein/Rueb, Compendium, 2002, p. 361 (met daarbij noot 16); zie ook HR 16 oktober 1981, NJ 1983, 778 (GardellafRuslan), herhaald in HR 8 maart 2002, RvdW 2002, 55 (Staat/KMT).
Zie aldus P.A. Stein, 'Het nieuwe executie- en beslagrecht', NJB 1981 (afl. 16), p. 431 (vgl. ook Parl. Gesch. Wijz. Rv, p. 342); zie ook Oudelaar, Recht halen, 2000, § 140, p. 157; Stein/Rueb, Compendium, 2002, p. 361-362.
Deze uitbreiding is min of meer terloops te vinden in de MvA II Inv. (Parl. Gesch. Wijz. Rv, p. 342).
Zie aldus ParL Gesch. Wijz. Rv, p. 342, zie ook LTh.LG. Pellis, Forum arresti (diss. Groningen), 1993, p. 42-43; Oudelaar, Recht halen, 2000, § 140, p. 157 (met daarbij noot 12); Kluwer Rv (Stein/Van Mierlo), aant. bij art. 767.
In de Esmil-arresten (zie hiervoor noot 229) is deze eis in no. 3.3.4 aldus verwoord, dat op het tijdstip van de vanwaardeverklaring door de rechter van het beslag - derhalve vóór de verklaring in de verklaringsprocedure - voldoende aannemelijk is dat in elk geval enig vermogensbestanddeel van de schuldenaar door het beslag is getroffen.
Daarvan kan bijv. sprake zijn wanneer door het in Nederland gelegde derdenbeslag weliswaar een vordering tot betaling van een geldsom is getroffen, maar de derde - omdat deze (mede) in het buitenland is gevestigd - ondanks het beslag door de beslagdebiteur buiten Nederland tot betaling kan worden gedwongen (vgl. HR 26 november 1954, NJ 1955, 698 (LindetevesfMeilink), m.nt. DJV; zie ook ParL Gesch. Wijz. Rv, p. 341 (MvT Inv. bij art. 767) en p. 155 (MvT Inv. bij art. 475 in verband met art. 475a lid 1) en verder § 9.4 (nr. 542).
Zie aldus ParL Gesch. Wijz. Rv, p. 342.
Zie aldus P.A. Stein, 'Het nieuwe executie- en beslagrecht', NJB 1981 (afl. 16), p. 431; zie ook L.Th.L.G. Pellis, Forum arresti (diss. Groningen), 1993, p. 43.
Aldus in Kluwer Rv (Stein/Van Mierlo), aant. bij art. 767.
In dit verband kan overigens nog wel worden gewezen op HR 9 juni 1995, NJ 1996, 448 (Culimer/ Smokehouse), m.nt. HJS, waarin aan het creëren van een beslagobject in Nederland niet al te veel obstakels in de weg lijken te worden gelegd. Alleen wanneer sprake is van misbruik van (verhaals)recht, is het in beginsel ongeoorloofd.
Inleiding en het oude recht
426. Het vreemdelingenbeslag1 - ook wel 'saisie foraine' genoemd - was onder het oude recht geregeld in de art. 764-770. De strekking van vreemdelingenbeslag was én is - een schuldeiser de mogelijkheid te geven conservatoir beslag te leggen op vermogensbestanddelen van zijn schuldenaar die zich in Nederland bevinden, terwijl die schuldenaar zelf hier te lande geen bekende woon- of verblijfplaats had. In zo'n geval kon de schuldeiser ook de hoofdvordering tegen de schuldenaar, alsmede de vordering tot vanwaardeverklaring van het gelegde beslag (art. 767), in Nederland bij een bevoegde rechter instellen. Op deze wijze schiep het vreemdelingenbeslag tevens rechtsmacht in Nederland, derhalve in gevallen waarin de Nederlandse rechter anders niet bevoegd zou zijn geweest om van de hoofdvordering van de schuldeiser op deze schuldenaar kennis te nemen. In de praktijk was - én is - meestal óók de schuldeiser een niet in Nederland woonachtige of gevestigde natuurlijke- of rechtspersoon.
Blijkens art. 765 (oud) kon vreemdelingenbeslag in beginsel echter uitsluitend op 'roerende goederen' worden gelegd. De president van de rechtbank van het arrondissement waar de goederen zich bevonden, was destijds bevoegd om het ingevolge art. 764 (oud) vereiste verlof tot beslaglegging te verlenen. In de praktijk werd deze wettelijke beslagbeperking als een ernstig bezwaar ondervonden. Met name het feit dat het voor een schuldeiser niet mogelijk was ten laste van zijn buitenlandse schuldenaar derdenbeslag te leggen2 op vorderingen, die hij op in Nederland gevestigde schuldenaren - veelal banken - had, werd als uiterst hinderlijk ervaren. Door de Hoge Raad zijn echter - overigens pas in een arrest uit 1974 - de scherpste kanten van dit bezwaar afgeslepen, doordat daarin voor bepaalde gevallen werd aanvaard dat óók ten laste van een schuldenaar zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland conservatoir vreemdelingen-derdenbeslag kon worden gelegd. In dit arrest3 is de mogelijkheid van zo'n derdenbeslag als volgt aanvaard:
'dat, ook indien men aanneemt dat het in de artt. 764 e.v. Rv geregelde vreemdelingenbeslag in het algemeen alleen kan worden gelegd op bepaalde zich hier te lande bevindende roerende goederen van de schuldenaar en niet onder derden op door dezen aan de schuldenaar verschuldigde gelden, zulks aan de mogelijkheid van zo'n beslag in een geval als het onderhavige toch niet in de weg behoeft te staan;
dat dit geval immers hierdoor wordt gekenmerkt dat het gelegde beslag een vordering betreft, waarvoor, ook al wonen noch de schuldeiser, noch de schuldenaar in Nederland, niettemin ook zonder zo'n beslag een hier te lande voor tenuitvoerlegging vatbare titel kan worden verkregen en dat de vordering tot vanwaardeverklaring wordt ingesteld voor een rechter die daardoor niet wordt geroepen tevens over de hoofdvordering te oordelen; dat in een zodanig geval, dat zich ook kan voordoen wanneer een door de rechter van een vreemde Staat te geven beslissing in Nederland uitvoerbaar is krachtens een verdrag of krachtens de wet, de schuldenaar - anders dan bij het vreemdelingenbeslag - niet door het beslag wordt afgetrokken van de rechter die bevoegd is over de hoofdvordering te oordelen, en de van-waardeverklaring alsdan alleen de betekenis heeft het conservatoire beslag te doen overgaan in een executoriaal beslag nadat door de beslissing van laatstbedoelde rechter in Nederland een voor tenuitvoerlegging vatbare titel is verkregen;
dat, in aanmerking genomen het belang dat een schuldeiser in afwachting van de verkrijging van zo'n titel bij het hier te lande leggen van een conservatoir derdenbeslag kan hebben, een redelijke wetstoepassing meebrengt dat overeenkomstig het in art. 767 bepaalde ook in een geval als het onderhavige de vordering tot vanwaardeverklaring kan worden ingesteld voor de Rb. binnen welker rechtsgebied het beslag is gelegd;'
In deze zaak ging het om een vordering - ter verzekering waarvan conservatoir derdenbeslag was gelegd - die was onderworpen aan arbitrage te 's-Gravenhage. Het arbitrale vonnis was, na daarop verkregen exequatur, zonder meer voor tenuitvoerlegging in Nederland vatbaar. Onder deze - en daarmee vergelijkbare - omstandigheden was de Hoge Raad bereid te aanvaarden dat ook het leggen van conservatoir vreemdelingen-derdenbeslag rechtens mogelijk was. De Hoge Raad wilde echter niet zó ver gaan dat de Nederlandse rechter óók rechtsmacht werd toegekend van de hoofdvordering kennis te nemen, enkel op de grond dat zich hier te lande voor beslag vatbare vorderingen van die buitenlandse schuldenaar bevonden.
Uitbreiding van de regeling en enige vereisten
427. Die mogelijkheid is pas met ingang van 1 januari 1992 aanvaard bij de herziening van de regeling van het vreemdelingenbeslag in het kader van de vernieuwing van het beslag- en executierecht. In art. 767 is dat, voorzover hier van belang, als volgt in de eerste volzin tot uitdrukking gebracht:
'Bij gebreke van een andere weg om een executoriale titel in Nederland te verkrijgen kan de eis in de hoofdzaak (...) worden ingesteld voor de rechtbank waarvan de voorzieningenrechter het verlof tot het gelegde (...) beslag heeft verleend.'
Op reikwijdte en toepassingsmogelijkheden van deze bepaling zal hierna (nr. 428) worden ingegaan. Opmerking verdient hier nog dat in de herziene regeling van het vreemdelingenbeslag, zoals deze nu is vervat in de art. 765-767, in aard, doel en strekking ervan op zichzelf geen verandering is gebracht.4 Zij is alleen uitgebreid en verduidelijkt.
De regeling is met name in die zin uitgebreid dat de beslagbeperking tot alleen de roerende zaken die de schuldenaar in Nederland heeft, is komen te vervallen. Het vreemdelingenbeslag kan nu - aldus de MvT Inv.5 -
'worden gelegd op alle goederen waarop verhaal bestaat, alsook op de zaken en goederen ten aanzien waarvan de beslaglegger een recht op afgifte of levering heeft.'
Met name het feit dat onder het oude recht - afgezien van de door de Hoge Raad in het hiervoor (nr. 426) grotendeels geciteerde Spaanse Scheepswerf-arrest aanvaarde beperkte uitbreiding- geen conservatoir vreemdelingen-derdenbeslag kon worden gelegd, is voor de wetgever6 aanleiding geweest het huidige recht ook op dit punt aanzienlijk uit te breiden. Daarbij ging het er uiteindelijk om in meer algemene zin een 'forum arresti' in Nederland te creëren dat, zo nodig, óók van de tegen de be-slagdebiteur in te stellen 'eis in de hoofdzaak' zou kunnen kennisnemen.
De grondslag daarvoor is in art. 765 als volgt tot uitdrukking gebracht:
'Indien een schuldenaar geen bekende woonplaats in Nederland heeft, kan in Nederland overeenkomstig de voorgaande afdelingen van deze titel beslag worden gelegd, zonder dat vrees voor verduistering behoeft te worden aangetoond.'
In de MvT lnv is deze bepaling als volgt toegelicht7:
'De vraag in welke gevallen in Nederland beslag kan worden gelegd, wordt in feite bepaald door de bevoegdheid van de President van de rechtbank tot het geven van verlof overeenkomstig artikel 700, eerste lid.'
Wat deze verlofverlening betreft kan verder worden volstaan met verwijzing naar hetgeen daarover reeds in § 6.2.2.1 is opgemerkt. Voor wat betreft het conservatoir vreemdelingen-(derden)beslag kan hier nog worden opgemerkt, dat het feit dat geen 'vrees voor verduistering' behoeft te worden aangetoond voor dié beslagvorm niet nieuw is: ook voor een gewoon conservatoir derdenbeslag is dat niet vereist (zie ook § 6.2.2.2). In dit verband is nog wel van belang erop te wijzen dat de voorzienigenrechter bij het verlenen van verlof overeenkomstig art. 700 lid 3 een termijn moet vaststellen waar binnen de 'eis in de hoofdzaak' moet worden ingesteld, tenzij zodanige eis reeds is ingesteld. Aangezien in geval van vreemdelingenbeslag de tussen beslaglegger en beslagdebiteur in te stellen 'eis in de hoofdzaak' meestal in het buitenland - bij de gewone rechter of bij wege van arbitrage - aanhangig moet worden gemaakt (zie hierna nr. 428), verdient het voor de beslaglegger aanbeveling om daarvan aanstonds in het beslagrekest melding te maken én daarvoor meteen een langere termijn te vragen dan de gebruikelijke veertien dagen.8 Ook een conservatoir vreemdelingenbeslag zal in de regel op de voet van art. 704 lid 1 moeten overgaan in een executoriaal beslag, met name wanneer het, zoals meestal, gaat om een verhaalsbeslag. De wijze waarop dat in zijn werk gaat is in § 6.2.2.4 uiteengezet, zodat daar verder naar verwezen kan worden. Waar hier ten slotte nog op gewezen moet worden is dat in de wettelijke regeling van het executoriaal (derden)beslag, de tegenhanger ontbreekt van het conservatoir vreemdelingen(derden)beslag. De verklaring daarvoor is dat het in de art. 765-767 niet zozeer gaat om een regeling van be-slagrecht, maar veeleer om toedeling van rechtsmacht, en wel in die zin dat in bepaalde gevallen steeds een bevoegde rechter in Nederland is die van de hoofdvordering kennis kan nemen, opdat het hier te lande gelegde conservatoir beslag in de executoriale fase kan overgaan. Er is derhalve geen behoefte aan een afzonderlijk 'executoriaal' vreemdelingenbeslag, aangezien zo'n beslag immers veronderstelt dát er al een voor tenuitvoerlegging in Nederland vatbare titel is.
Reikwijdte en toepassingsgebied van art. 767
428. Naar volgt uit het bepaalde in art. 765 kan er, wanneer
'de schuldenaar geen bekende woonplaats in Nederland heeft'
hier te lande conservatoir beslag worden gelegd overeenkomstig, afhankelijk van de aard van de in beslag te nemen goederen, een van 'de voorgaande afdelingen' van Titel 4 van Boek 3. In veel gevallen zal de schuldeiser (A), die een zodanig beslag wil leggen, tegen zijn schuldenaar - beslagdebiteur (B) - in Nederland of in het buitenland een voor tenuitvoerlegging hier te lande vatbare titel kunnen verkrijgen. In die gevallen - zie hierna onder a t/m c - is op zich zelf wel sprake van een vreemdelingenbeslag9 - (A) en (B) hebben immers vaak béide geen bekende woon- of vestigingsplaats in Nederland10 - maar is er geen behoefte aan de regel dat het gelegde beslag ook rechtsmacht schept in Nederland om van de hoofdvordering kennis te nemen. Daarmee heeft het bepaalde in art. 767, zoals hiervoor (in nr. 427) geciteerd, 'slechts een vrij beperkte betekenis'.11
Hierna zal dan ook eerst worden nagegaan in welke gevallen art. 767niet voor toepassing in aanmerking komt12:
Wanneer (A) wél in Nederland woonachtig of gevestigd is, zal hij (B) als in het buitenland woonachtige of gevestigde schuldenaar, in een aantal gevallen rechtstreeks als gedaagde kunnen dagvaarden voor de bevoegde rechtbank van zijn eisers - woon- of vestigingsplaats. Deze gevallen zijn vanaf 1 januari 2002 met name geregeld in de art. 6-10, zodat, wanneer zich een van die gevallen voordoet (bijv. een verbintenis uit overeenkomst die in Nederland is of moet worden uitgevoerd; art. 6 onder a), er dus steeds een rechter in Nederland bevoegd is van de hoofdvordering kennis te nemen. De toepasselijkheid van (bijv.) art. 6 is echter uitgesloten, wanneer op grond van een forumkeuzebeding in de overeenkomst (A)-(B), een rechterlijk college of arbiters in het buitenland als enig bevoegde instantie is of zijn aangewezen (vgl. art. 8 lid 2).13
Indien (A) op grond van een internationale regeling (bijv. EEX-Verordening of EVEX-Verdrag) in een ander land tegen (B) als gedaagde zijn vordering moet instellen én ter zake van de in dat land te verkrijgen executoriale titel ingevolge die Verordening of dat Verdrag in Nederland verlof tot tenuitvoerlegging daarvan kan worden verkregen, is voor toepassing van art. 767 evenmin plaats. Dit geldt ook wanneer de bevoegdheid van de buitenlandse rechter of van arbiters, zoals onder a aangestipt, is gebaseerd op een tussen (A) en (B) overeengekomen forumkeuze.14
De onder b weergegeven regels gelden ten slotte óók wanneer, bij gebreke van een (multi- of bilateraal) Verdrag, verlof tot tenuitvoerlegging in Nederland van een buitenlands vonnis op de voet van de art 985 e.v. niet kan worden verkregen. Deze situatie zal zich als regel niet voordoen onder de EEX-Verordening of het EVEX-Verdrag, maar is goed denkbaar in het geval dat op grond van een forum-keuzebeding een vonnis verkregen zal moeten worden in een land waarmee Nederland geen Executieverdrag heeft. In zo'n geval zal in Nederland ingevolge art. 431 lid 215, op de grondslag van het vreemde vonnis - dat dan wel in kracht van gewijsde moet zijn gegaan - een voor tenuitvoerlegging vatbare Nederlandse executoriale titel kunnen worden verkregen. Het aldus te wijzen 'bevestigingsvonnis'16 vormt dan de uitspraak waarmee in Nederland 'in de hoofdzaak' een executoriale titel wordt verkregen, zodat pas dáárdoor het conservatoir beslag zal kunnen overgaan in een executoriaal beslag (art. 704 lid 1).
De onder a t/m c genoemde procedures vormen telkens dus de 'hoofdzaak', waarmee de Voorzieningenrechter bij het verlenen van zijn verlof om conservatoir vreemdelingenbeslag te leggen rekening moet houden. In het sub c bedoelde geval is in zekere zin zelfs sprake van twee hoofdzaken: (i) de in het buitenland op grond van het forumkeuzebeding te voeren procedure en (ii) de daarna in Nederland op grond van art. 431 lid 2 nog te voeren procedure. Bij het bepalen van de in art. 700 lid 3 bedoelde termijn zal de voorzieningenrechter echter nog geen rekening kunnen houden met de sub (ii) bedoelde procedure, zodat hij die termijn in beginsel zal moeten afstemmen op de procedure sub (i).
Uit het voorgaande volgt dat, alleen wanneer zich een van de onder a t/m c beschreven gevallen niet voordoet, er plaats is voor toepassing van art. 767. In de praktijk zal dat betekenen dat, wanneer (A) weliswaar tegen (B) in het buitenland een vonnis houdende een executoriale titel zou kúnnen verkrijgen - maar daartoe rechtens niet verplicht is ingevolge een forumkeuzebeding of Bevoegdheids-verdrag - én dit vreemde vonnis bij gebreke van een Executieverdrag niet in Nederland voor tenuitvoerlegging vatbaar kan worden verklaard - zodat (A) daartoe nog alleen de weg van art. 431 lid 2 zou openstaan - hij er dan voor zal kiezen de hoofdvordering op grond van art. 767 aan de Nederlandse rechter voor te leggen. Deze situatie doet zich kennelijk niet zo vaak voor, wat niet wegneemt dat er toch veel landen zijn waarmee Nederland geen bilaterale Executieverdragen heeft gesloten, zodat in theorie art. 767 regelmatig voor toepassing in aanmerking zou kunnen komen. Ten slotte dient bij een en ander nog bedacht te worden dat de rechtsmacht van de Nederlandse rechter ex art. 767 bestaat bij de gratie van het voortduren van het gelegde beslag. Wordt dit beslag echter opgeheven, bijv. op de grond dat het ten onrechte is gelegd (art. 705 lid 2), dan vervalt daarmee tevens de bevoegdheid van de Nederlandse rechter. Opheffing van het beslag tegen zekerheidstelling, dan wel om een (andere) reden die met het leggen van het beslag als zodanig niet van doen heeft, heeft dit gevolg echter niet.17 Wel dient ook in geval van zekerheidstelling de 'eis in de hoofdzaak' tijdig te worden ingesteld, aangezien anders niet alleen de rechtsmacht van de Nederlandse rechter maar tevens de gestelde zekerheid komt te vervallen.18
Specifieke eis voor derdenbeslag
429. Pas in een vrij laat stadium van het wetgevingsproces is, op suggestie van PA. Stein19, aan art. 767 nog een slotzin toegevoegd die specifiek betrekking heeft op het leggen van conservatoir vreemdelingen-derdenbeslag. Deze zin luidt als volgt:
'In geval van verlof tot beslag onder een derde geldt dit alleen indien het goed waarop beslag zal worden gelegd in het verzoekschrift uitdrukkelijk is omschreven.'
Met de woorden 'geldt dit alleen' is, gelet op het directe verband met de eerste volzin van art. 767, bedoeld dat alléén wanneer het in beslag te nemen 'goed' uitdrukkelijk in het verzoekschrift - én, blijkens de wetsgeschiedenis20, óók in het beslag-exploot - is omschreven, het leggen van vreemdelingen-derdenbeslag is toegestaan. Voor het vreemdelingen-derdenbeslag geldt dus voor alle in beslag te nemen goederen in feite de regel van art. 475a lid 3 (vgl. ook art. 479 lid 1).
De wetgever was kennelijk bevreesd dat, enkel door het leggen van derdenbeslag, op al te eenvoudige wijze de rechtsmacht van de Nederlandse rechter om van de hoofdvordering uit de rechtsverhouding (A)-(B) kennis te nemen, zou kunnen worden gefundeerd. In de MvA II lnv is deze vrees als volgt nader toegelicht21:
'Aldus wordt bereikt dat die rechtsmacht niet ontstaat zonder dat aangenomen mag worden dat het derdenbeslag doel heeft of zou hebben getroffen.'
Deze eis - die overigens, zij het in iets andere vorm, ook reeds onder het oude recht werd gesteld22 - betekent echter nog niet, dat reeds bij het leggen van het vreemdelingen-derdenbeslag al min of meer zou moeten vaststaan dát het beslag doel heeft getroffen. De vraag óf dat het geval is of kan zijn, zal overigens in beginsel reeds vrij snel kunnen worden beantwoord aan de hand van de door de derde-beslagene overeenkomstig art. 476a lid 1 (jo. art. 720), vier weken nadat het beslag is gelegd, af te leggen schriftelijke Verklaring. Maar de inhoud van deze Verklaring behoeft voor het antwoord op deze vraag nog niet zonder meer beslissend te zijn. De beslaglegger kan immers goede redenen hebben de afgelegde Verklaring - bijv. wanneer deze inhoudt dat de derde niets is verschuldigd of op andere gronden meent dat het beslag uiteindelijk geen doel kan treffen23 - te gelegener tijd, wanneer het beslag in de executoriale fase is overgegaan (art. 700 lid 1 jo. 722-723), op de voet van art. 477a lid 2 in rechte te betwisten of daarvan aanvulling te eisen. De opvatting van de wetgever zal dan ook zó moeten worden begrepen dat, alleen wanneer reeds aanstonds duidelijk is dát het gelegde derdenbeslag geen doel kán hebben getroffen, aangenomen zal mogen worden dat door het leggen er van geen rechtsmacht is ontstaan. In de praktijk zal een en ander overigens vaak in het kader van een op grond van art. 705 gevoerd opheffings-kortgeding tot een oplossing worden gebracht. Het is echter ook goed mogelijk dat pas achteraf - in de procedure als bedoeld in art. 477a lid 2 - blijkt dat de derde inderdaad niets aan de beslagdebiteur verschuldigd is of van hem onder zich heeft. De beslaglegger heeft dan inmiddels wél van de Nederlandse rechter een executoriale titel tegen de buitenlandse beslagdebiteur verkregen, terwijl deze uiteindelijk geen rechtsmacht bleek te hebben. Daarvan zegt de MvT Inv. bij art. 767 het volgende24:
'Een ernstig bezwaar is dat niet, nu (...) de werking van de verkregen titel in de praktijk toch bijna alleen tot Nederland beperkt is.'
Dit is echter weer anders wanneer de schuldenaar in een ander land wél over voor beslag vatbare vermogensbestanddelen beschikt, en het Nederlandse vonnis in dat land op grond van een internationale regeling voor tenuitvoerlegging vatbaar kan worden verklaard. Het vonnis zal in dat andere land dan ook in beginsel erkend moeten worden.
Of de vrees van de wetgever voor het zonder voldoende grond, door het leggen van 'fake-beslagen'25, creëren van rechtsmacht in Nederland werkelijk reëel is, valt overigens te betwijfelen. Hetzelfde geldt voor de opmerking van H. Stein in dit verband, dat de regel om de in beslag te nemen goederen uitdrukkelijk te omschrijven ertoe dient dat26
'gefingeerde derdenbeslagen zoveel mogelijk worden voorkomen.'
Hoewel het zeker niet ondenkbaar en bovendien vrij eenvoudig is een derdenbeslag te 'fingeren' - zij het dat de derde-beslagene daaraan dan meestal wel zal moeten meewerken - komt dat in de praktijk vermoedelijk toch niet zo heel vaak voor. Gepubliceerde rechtspraak is daarover in elk geval niet bekend.27 Ten slotte dient bij een en ander nog bedacht te worden, dat een schuldeiser ook niet altijd in staat zal zijn de in beslag te nemen vorderingen of zaken 'uitdrukkelijk' in het verzoekschrift én het beslagexploot te omschrijven. In veel gevallen zal hij immers slechts over summiere en met name nog niet vaststaande - gegevens beschikken. Aan het leggen van vreemdelingen-derdenbeslag, zou dat echter niet in de weg behoren te staan. Het bepaalde in de slotzin van art. 767 zal dan ook niet al te strak opgevat moeten worden, nog daargelaten of deze extra eis voor dit derdenbeslag werkelijk noodzakelijk is.