Zie ook HR 17 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:707, rov. 3.2. en HR 9 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2652, NJ 2014/400, rov. 2.3. en HR 18 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3303, rov. 2.3.
HR, 10-03-2015, nr. 13/04282
ECLI:NL:HR:2015:547
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
10-03-2015
- Zaaknummer
13/04282
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:547, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 10‑03‑2015; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:180, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2015:180, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 13‑01‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:547, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2015-0127
Uitspraak 10‑03‑2015
Inhoudsindicatie
Vordering b.p. Wettelijke rente. HR verwijst naar ECLI:NL:HR:2000:AA4262. Nu de stukken van het geding niet inhouden dat de b.p. vergoeding van de wettelijke rente heeft gevorderd, heeft het Hof ten onrechte beslist dat die rente vergoed moet worden.
Partij(en)
10 maart 2015
Strafkamer
nr. S 13/04282
LBS/IC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 27 augustus 2013, nummer 23/005344-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest maar uitsluitend voor zover het aan de benadeelde partij [de benadeelde partij] toegewezen bedrag is vermeerderd met de wettelijke rente en voorts wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte heeft beslist dat het aan de benadeelde partij [de benadeelde partij] toegewezen bedrag aan materiele schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente.
2.2.
Het bestreden arrest houdt het volgende in:
"Vordering van de benadeelde partij [de benadeelde partij]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.459,98. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 209,98. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 4 bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
(...)
Beslissing
(...)
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [de benadeelde partij] ter zake van het onder 4 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 209,98 (tweehonderdnegen euro en achtennegentig cent) ter zake van materiële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 16 juni 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
(...)"
2.3.
Het Hof heeft beslist dat de vordering van de benadeelde partij [de benadeelde partij], voor zover toegewezen, vermeerderd dient te worden met de wettelijke rente vanaf de in het arrest genoemde datum tot aan de dag der algehele voldoening. Nu de stukken van het geding niet inhouden dat de benadeelde partij [de benadeelde partij] vergoeding van de wettelijke rente heeft gevorderd, heeft het Hof ten onrechte beslist dat die rente vergoed moet worden (vgl. HR 11 november 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA4262, NJ 2000/217). Het middel klaagt daarover terecht. Het bestreden arrest kan in zoverre niet in stand blijven.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2.
Het middel is gegrond. Gelet op de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van vier maanden en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend voor zover het Hof heeft beslist dat wettelijke rente vergoed moet worden over het toegewezen bedrag van de vordering van de benadeelde partij [de benadeelde partij];
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 maart 2015.
Conclusie 13‑01‑2015
Inhoudsindicatie
Vordering b.p. Wettelijke rente. HR verwijst naar ECLI:NL:HR:2000:AA4262. Nu de stukken van het geding niet inhouden dat de b.p. vergoeding van de wettelijke rente heeft gevorderd, heeft het Hof ten onrechte beslist dat die rente vergoed moet worden.
Nr. 13/04282
Mr. Vegter
Zitting 13 januari 2015
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Het Gerechtshof Amsterdam heeft bij arrest van 27 augustus 2013 de verdachte ter zake van 1. “medeplegen van opzetheling” en 2. “diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd” en 3. “opzetheling” en 4. “diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden. Voorts heeft het Hof beslissingen genomen omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen zoals nader in het arrest omschreven.
2. Mr. T. de Bont, advocaat te Amsterdam, heeft namens verdachte beroep in cassatie ingesteld. Mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftuur ingezonden, houdende twee middelen van cassatie.
3. Het eerste middel behelst de klacht dat het Hof bij zijn beslissing op de vordering van benadeelde partij [de benadeelde partij] het schadebedrag ten onrechte heeft vermeerderd met de wettelijke rente terwijl die rente niet gevorderd is.
4. De bestreden uitspraak houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
“Vordering van de benadeelde partij [de benadeelde partij]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.459,98. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 209,98. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 4 bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
(…)
Beslissing
(…)
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [de benadeelde partij] ter zake van het onder 4 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 209,98 (tweehonderdnegen euro en achtennegentig cent) ter zake van materiële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 16 juni 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
(…)”
5. Ik stel voorop dat uit art. 421 lid 3 Sv volgt dat een benadeelde partij, voor zover de gevorderde schadevergoeding niet is toegewezen, zich in hoger beroep slechts binnen de grenzen van de vordering zoals gedaan in eerste aanleg opnieuw kan voegen. In dit kader is het inmiddels bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad dat de wettelijke rente over een toegewezen vordering van een benadeelde partij in hoger beroep slechts kan worden opgelegd wanneer deze in eerste aanleg ook is gevorderd. In het arrest HR 11 januari 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA4262, overwoog de Hoge Raad dat “de benadeelde partij haar vordering in hoger beroep niet kan vermeerderen, ook niet met de wettelijke rente”.1.
6. Uit hetgeen onder 4 is opgenomen volgt dat het Hof in de onderhavige zaak de vordering van benadeelde partij [de benadeelde partij] tot een bedrag van € 209,98 heeft toegewezen en voor het overige niet-ontvankelijk heeft verklaard. Voorts heeft het Hof beslist dat het toegewezen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 juni 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
7. In het aan de Hoge Raad toegezonden dossier bevindt zich een voegingsformulier opgemaakt door de benadeelde partij [de benadeelde partij] op 18 april 2012. Nu uit het voegingsformulier noch uit de processen-verbaal van de terechtzitting blijkt dat de benadeelde partij de wettelijke rente over de gevorderde bedragen heeft gevorderd, had het Hof het toegewezen bedrag niet mogen vermeerderen met de wettelijke rente.
8. Het middel slaagt.
9. Het tweede middel klaagt dat de redelijke (inzend) termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in cassatie is overschreden nu de stukken van het geding niet binnen 8 maanden door het Hof zijn ingezonden.
10. Namens verdachte is op 4 september 2013 beroep in cassatie ingesteld. Blijkens een op de begeleidende brief van 12 mei 2014 geplaatste stempel zijn de stukken van het geding op 15 mei 2014 bij de Hoge Raad binnen gekomen. De inzendtermijn van acht maanden2.is derhalve met elf dagen overschreden. Door deze gang van zaken is de redelijke termijn geschonden hetgeen tot vermindering van de opgelegde straf zal moeten leiden. Het middel slaagt.3.
11. De middelen slagen. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak zouden behoren te leiden.
12. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest maar uitsluitend voor zover het aan de benadeelde partij [de benadeelde partij] toegewezen bedrag is vermeerderd met de wettelijke rente en voorts wat betreft de duur van de opgelegde straf in verband met overschrijding van de redelijke termijn. De Hoge Raad kan de hoogte daarvan verminderen naar de gebruikelijke maatstaf. Voor het overige strekt deze conclusie tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaalbij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 13‑01‑2015
De verdachte bevond zich op het moment van het instellen van het cassatieberoep niet m.b.t. de onderhavige zaak in voorlopige hechtenis.
Zie HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, NJ 2008/358, rov. 3.3.