Proces-verbaal van relaas van 12 juli 2010 opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 1], proces-verbaalnummer PL2613 2009045964-11, doorgenummerde pagina’s 15-20.
HR, 03-03-2015, nr. 13/03184
ECLI:NL:HR:2015:518
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
03-03-2015
- Zaaknummer
13/03184
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:518, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 03‑03‑2015; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:98, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2015:98, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 06‑01‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:518, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2015-0116
Uitspraak 03‑03‑2015
Inhoudsindicatie
Verbeurdverklaring. In aanmerking genomen dat is bewezenverklaard het vervoeren van verdovende middelen, is ’s Hofs oordeel dat het in het middel bedoelde geldbedrag geheel of grotendeels d.m.v. het bewezenverklaarde is verkregen, zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk.
Partij(en)
3 maart 2015
Strafkamer
nr. S 13/03184
LBS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof Den Haag van 14 februari 2013, nummer 22/005459-10, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. E.E.W.J. Maessen, advocaat te Maastricht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak doch uitsluitend wat betreft de strafoplegging, in zoverre tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het vierde middel
2.1.
Het middel klaagt dat de verbeurdverklaring van het inbeslaggenomen geldbedrag onvoldoende met redenen is omkleed.
2.2.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 23 december 2009 te Zwijndrecht opzettelijk heeft vervoerd ongeveer 508 gram van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en ongeveer 105 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet."
2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de verbeurdverklaring het volgende overwogen:
"De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het inbeslaggenomen geldbedrag van € 2.639,35 verbeurd zal worden verklaard.
Ten aanzien van het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven geldbedrag van € 2.639,35, volgens opgave van de verdachte aan hem toebehorend, zal het hof de verbeurdverklaring gelasten. Het hof is van oordeel dat het geldbedrag samenhangt met de bewezenverklaarde feiten, nu het geheel of grotendeels door middel van het bewezenverklaarde is verkregen.
Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte."
2.4.
In aanmerking genomen dat is bewezenverklaard - zakelijk weergegeven - het vervoeren van verdovende middelen, is het oordeel van het Hof dat het in het middel bedoelde geldbedrag geheel of grotendeels door middel van het bewezenverklaarde is verkregen, zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk.
2.5.
Het middel slaagt.
3. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 maart 2015.
Conclusie 06‑01‑2015
Inhoudsindicatie
Verbeurdverklaring. In aanmerking genomen dat is bewezenverklaard het vervoeren van verdovende middelen, is ’s Hofs oordeel dat het in het middel bedoelde geldbedrag geheel of grotendeels d.m.v. het bewezenverklaarde is verkregen, zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk.
Nr. 13/03184 Zitting: 6 januari 2015 | Mr. Knigge Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Het Gerechtshof Den Haag heeft bij arrest van 14 februari 2013 verdachte wegens “opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden. Voorts heeft het Hof een inbeslaggenomen geldbedrag verbeurd verklaard.
2. Tegen deze uitspraak is namens verdachte cassatieberoep ingesteld.
3. Namens verdachte heeft mr. E. Maessen, advocaat te Maastricht, vier middelen van cassatie voorgesteld.
4. Het eerste en het tweede middel
4.1.
De middelen klagen dat het Hof ten onrechte de dagvaarding in hoger beroep niet nietig heeft verklaard. Zij lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
4.2.
Ik stel voorop dat, nu uit het proces-verbaal van de terechtzitting niet blijkt dat de niet-gemachtigd raadsman in de gelegenheid is gesteld zich uit te laten over de geldigheid van de dagvaarding, over ’s Hofs oordeel te dien aanzien in cassatie kan worden geklaagd.
4.3.
De stukken van het geding houden het volgende in:
(i) een proces-verbaal van relaas van 12 juli 2010, inhoudende onder meer:1.
“Aanhouding
Op woensdag 23 december 2009 te 17:10 uur werd op de Rijksweg A16 binnen de gemeente Zwijndrecht aangehouden:
Naam: [verdachte]
Voornamen: [verdachte]
(...)
Adres (GBA): [a-straat 1]
Postcode en plaats: [plaats]
Verblijfplaats: [b-straat], [plaats] (eigen opgave).”
(ii) een proces-verbaal van aanhouding van 23 december 2009, inhoudende onder meer:2.
“Op woensdag 23 december 2009, omstreeks 17.10 uur, hielden wij, verbalisanten, op de A16 ter hoogte van hectometerpaal 32.6 rechter rijbaan, binnen de gemeente Zwijndrecht, als verdachte aan:
Verdachte
Achternaam: [verdachte]
Voornamen: [verdachte]
(...)
Adres: [a-straat 1]
Postcode plaats: [plaats]
GBA-nummer: [001]
(...)
Na gevraagd te hebben wat hij in [plaats] had gedaan, vertelde hij dat hij bij familie was geweest en dat hij gister middag de auto had gehuurd.
Naar het adres gevraagd te hebben gaf hij het volgende op:
[b-straat], [plaats].”
(iii) een proces-verbaal van verhoor verdachte van 24 december 2009, inhoudende onder meer:3.
“Mijn naam is [verdachte]. Ik ben 28 jaar oud en ik woon in [plaats].
(...)
Op dit moment verblijf ik op de [a-straat 1] te [plaats]. Ik sta daar ook ingeschreven. Ik ga zou eind december een andere woning krijgen in [plaats]. De locatie weet ik nog niet.
(...)
Ik was op weg naar huis tot ik werd aangehouden, ik kwam bij mijn ouders vandaan, die wonen op de [a-straat 2] [plaats].”
4.4.
Uit de stukken van het geding blijkt voorts het volgende:
(i) de akte rechtsmiddel van 28 oktober 2010 en de daarbij behorende bijzondere volmacht als bedoeld in art. 450 Sv houden als adres van verdachte in: [c-straat] [plaats];
(ii) op 5 december 2012 is de dagvaarding uitgereikt aan de griffier van de Rechtbank Den Haag omdat van verdachte geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend is. Uit een aan de akte van uitreiking gehechte ID-staat SKDB van 4 december 2012 blijkt dat van verdachte sinds 31 augustus 2011 geen gba-adres bekend is en dat verdachte op die datum niet was gedetineerd;
(iii) op 11 december 2012 is getracht de dagvaarding in hoger beroep uit te reiken op het adres [c-straat] [plaats]. Omdat uitreiking aldaar niet heeft kunnen plaatsvinden, is de dagvaarding op 8 januari 2013 betekend aan de griffier van de Rechtbank Den Haag en is een afschrift van de dagvaarding verzonden aan het adres [c-straat] [plaats]. Uit een aan de akte van uitreiking gehechte ID-staat SKDB van 8 januari 2013 blijkt dat verdachte vanaf 10 juni 2010 woonde op het adres [c-straat] te [plaats], dat sinds 31 augustus 2011 geen gba-adres van verdachte bekend is en dat verdachte op 8 januari 2013 niet was gedetineerd.
4.5.
In de toelichting op het eerste middel wordt aangevoerd dat verdachte tijdens zijn verhoor bij de politie een adres heeft opgegeven dat niet door een latere opgave is herhaald en daarom redelijkerwijs als feitelijke woon- of verblijfplaats had moeten worden aangemerkt.
4.6.
Het hiervoor weergegeven proces-verbaal van relaas van 12 juli 2010 doet vermoeden dat verdachte tegenover de politie als verblijfplaats heeft opgegeven [b-straat] te [plaats]. Uit het proces-verbaal van aanhouding van 23 december 2009 blijkt echter dat verdachte dit adres heeft genoemd als adres van familie aan wie hij in [plaats] een bezoek had gebracht. Dit blijkt tevens uit het proces-verbaal van verhoor inhoudende als verklaring van verdachte dat hij op weg was naar huis toen hij werd aangehouden, dat hij van zijn ouders kwam en dat zijn ouders wonen aan de [a-straat 2] te [plaats]. De verklaring van verdachte houdt voorts in dat hij verblijft op de [a-straat 1] te [plaats].
4.7.
Het Hof heeft kennelijk uit de stukken van het geding afgeleid dat het adres [b-straat] te [plaats] niet kan worden aangemerkt als een feitelijke woon- of verblijfplaats van de verdachte. Dat oordeel is gezien het voorgaande niet onbegrijpelijk.4.
4.8.
Het tweede middel klaagt dat de appeldagvaarding nietig is nu het Hof er niet blijk van heeft gegeven te hebben onderzocht of verdachte ten tijde van de betekening van de dagvaarding gedetineerd was. Die klacht heeft blijkens de toelichting betrekking op de dagvaarding die op 5 december 2012 aan de griffier van de Rechtbank is uitgereikt. Aangevoerd wordt dat het Hof uit de ID-staat SKDB van 4 december 2012 niet kan worden afgeleid dat de verdachte een dag later niet gedetineerd was.
4.9.
Het middel klaagt er – mijns inziens terecht – niet over dat uit de gedingstukken niet kan worden afgeleid dat de verdachte op 5 december 2012 geen gba-adres had. Tot de stukken waarover het Hof beschikte behoorde immers ook de ID-staat SKDB van 8 januari 2013 (waaruit volgt dat de verdachte ook op 5 december 2012 geen gba-adres had).5.Het middel klaagt er evenmin over dat op 5 december 2005 niet vaststond dat verdachte geen bekende feitelijke woon- of verblijfplaats had aangezien niet was gebleken dat het adres op de akte rechtsmiddel was achterhaald. Het Hof beschikte over de akte van de uitreiking van de dagvaarding aan de griffier op 8 januari 2013, waaruit blijkt dat die dagvaarding tevergeefs is aangeboden op bedoeld adres. Op grond daarvan – in combinatie met het feit dat het om het adres ging waar de verdachte ten tijde van het instellen van het hoger beroep in de gemeentelijke basisadministratie stond ingeschreven en vanwaar hij zich nadien heeft laten uitschrijven – zou het Hof hebben kunnen oordelen dat dit adres reeds op 5 december 2012 als woon- of verblijfplaats was achterhaald.
4.10.
Met de steller van het middel meen ik dat het Hof niet uit de gedingstukken heeft kunnen afleiden dat de verdachte op 5 december 2012 niet was gedetineerd. Dat daaruit blijkt dat de verdachte niet op 4 december 2012 en evenmin op 8 januari 2013 was gedetineerd, sluit niet uit dat hij op 5 december wel vast zat. Het leven is tenslotte vol van verrassingen, zeker op 5 december, al zijn de verrassingen dan meestal aangenaam. Daarmee is niet gezegd dat het middel slaagt.
4.11.
De steller van het middel gaat er vanuit dat het Hof de betekening van de dagvaarding op 5 december 2012 geldig heeft geoordeeld. De vraag is of dat het geval is. De dagvaarding is immers ook op 8 januari 2013 betekend. Over die betekening klagen de middelen niet. Uit de stukken van het geding blijkt dat verdachte ten tijde van de betekening van de dagvaarding aan de griffier op 8 januari 2013 niet stond ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie, dat – naar het Hof als gezegd heeft kunnen oordelen – het adres vermeld op de akte rechtsmiddel reeds was achterhaald en dat verdachte op die datum niet was gedetineerd. De appeldagvaarding is dan ook gezien art. 588 lid 1 sub 3e Sv terecht aan de griffier van de Rechtbank uitgereikt. Aan de geldigheid van die uitreiking doet niet af dat een afschrift van de dagvaarding overeenkomstig art. 588 lid 3 onder c Sv is gezonden naar het achterhaalde adres waaraan de dagvaarding tevergeefs werd aangeboden.
4.12.
Nu uit de stukken van het geding niet het ernstige vermoeden rijst dat de appeldagvaarding niet rechtsgeldig is betekend, was het Hof niet gehouden zijn impliciete oordeel dat de dagvaarding rechtsgeldig is betekend, nader te motiveren.6.
4.13.
De middelen falen.
5. Het derde middel
5.1.
Het middel klaagt dat uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat de door de politie en het Nederlands Forensisch Instituut onderzochte drugs onder verdachte in beslag zijn genomen.
5.2.
Ten laste van verdachte heeft het Hof bewezenverklaard dat:
“hij op 23 december 2009 te Zwijndrecht opzettelijk heeft vervoerd ongeveer 508 gram van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en ongeveer 105 gram, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.”
5.3.
Het Hof heeft, mede gelet op de verklaring van verdachte inhoudende dat de schoenendoos die de politie op 23 december 2009 in zijn kofferbak heeft aangetroffen volgens de politie drugs bevatte en dat dit later ook zo bleek te zijn (bewijsmiddel 4), kunnen afleiden dat de op 23 december 2009 inbeslaggenomen drugs waarvan bewijsmiddel 2 spreekt, de drugs zijn die door de KLPD bij verdachte zijn aangetroffen (bewijsmiddel 1).
5.4.
Het middel faalt.
6. Het vierde middel
6.1.
Het middel keert zich tegen de motivering van de verbeurdverklaring van een onder verdachte inbeslaggenomen geldbedrag.
6.2.
De bestreden uitspraak houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
“Beslag
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het in beslag genomen geldbedrag van € 2.639,35 verbeurd zal worden verklaard.
Ten aanzien van het in beslag genomen en nog niet teruggegeven geldbedrag van € 2.639,35, volgens opgave van de verdachte aan hem toebehorend, zal het hof de verbeurdverklaring gelasten. Het hof is van oordeel dat het geldbedrag samenhangt met de bewezen verklaarde feiten, nu het geheel of grotendeels door middel van het bewezen verklaarde is verkregen.
Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
(...)
Beslissing
Het hof:
(...)
Verklaart verbeurd het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
een geldbedrag van € 2639,35.”
6.3.
In aanmerking genomen dat ten laste van verdachte is bewezenverklaard – kort gezegd – het vervoeren van een hoeveelheid cocaïne en heroïne (welke activiteit als zodanig geen geld oplevert), is het oordeel van het Hof dat het onder verdachte inbeslaggenomen geldbedrag geheel of grotendeels door middel van het bewezenverklaarde is verkregen, zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk.7.Daarbij verdient opmerking dat uit het onderzoek ter terechtzitting, alwaar de korte inhoud van de stukken van het onderzoek en alle overige stukken van onderzoek voor zover van belang met het oog op enige door het Hof te nemen beslissing zijn medegedeeld, niet kan worden afgeleid dat het geldbedrag door middel van het bewezenverklaarde is verkregen.8.Verdachte is in eerste aanleg en in hoger beroep bij verstek veroordeeld en uit de stukken van het geding kan ten aanzien van het inbeslaggenomen geldbedrag slechts worden afgeleid dat verdachte ten overstaan van de politie heeft verklaard dat hij met het geld spullen wilde kopen voor zijn nieuwe kapperszaak.9.Daarin verschilt de zaak van HR 8 februari 2011 waarin verdachte ter terechtzitting had verklaard dat hij € 10.000,- zou krijgen voor de cocaïnesmokkel.10.
6.4.
Het middel slaagt.
7. Het eerste, het tweede en het derde middel falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering. Het vierde middel slaagt.
8. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
9. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak doch uitsluitend wat betreft de strafoplegging, in zoverre tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 06‑01‑2015
Proces-verbaal van aanhouding van 23 december 2009, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 2] en [verbalisant 3], proces-verbaalnummer PL2613 2009045964-2, doorgenummerde pagina’s 23-25.
Proces-verbaal van verhoor verdachte van 24 december 2009, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 5], proces-verbaalnummer 2009030727-3, doorgenummerde pagina’s 54-55.
Het Hof mocht op deze achteraf gegevens acht slaan. Vgl. HR 2 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BF5578
HR 12 maart 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5163, rov. 3.30.
Vgl. HR 11 mei 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL6738.
HR 6 februari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ4668.
Proces-verbaal van verhoor verdachte van 24 december 2009, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 5], proces-verbaalnummer 2009030727-3, doorgenummerde pagina’s 54-55.
HR 8 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO9961.