De verklaring voor recht
Einde inhoudsopgave
De verklaring voor recht (BPP nr. XVIII) 2015/43:43 Een veronderstelling
De verklaring voor recht (BPP nr. XVIII) 2015/43
43 Een veronderstelling
Documentgegevens:
mr. N.E. Groeneveld-Tijssens, datum 23-03-2015
- Datum
23-03-2015
- Auteur
mr. N.E. Groeneveld-Tijssens
- JCDI
JCDI:ADS400588:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Algemeen
Vermogensrecht / Rechtsvorderingen
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Zie ook Zamir/Woolf 2002, Rdnr. 1.10: ‘Another notable feature of declaratory proceedings is that they are the ideal means of resolving disputes amicably with less danger of generating the antagonism which can be caused by the adversarial nature of litigation in a common law jurisdiction.’
Zie de noot van J.B.M. Vranken onder HR 31 maart 2000, NJ 2000, 497 (Klomp/Nederlandse Spoorwegen).
Van Nispen 1978, nr. 76 e.v.
Keirse, WPNR 2011, p. 869-971.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
De hiervoor genoemde argumenten zien mijns inziens niet specifiek op de toelaatbaarheid van het declaratoire vonnis in kort geding, maar op de vraag of de eiser een keuze moet hebben tussen een veroordelende vordering en een vordering die strekt tot verklaring voor recht. Zie bijvoorbeeld Vranken in zijn noot over toelaatbaarheid van het declaratoire vonnis in verzoekschriftprocedures. Een verklaring voor recht kan de verhouding tussen betrokken partijen minder belasten dan een bevel tot naleving dat doet, doordat de rechter – als hij alleen een verklaring voor recht toewijst – het veld afbakent waarbinnen partijen zelf tot overeenstemming moeten zien te komen.1 Dat voorkomt, aldus Vranken, escalatie en gezichtsverlies en past beter bij de huidige tendens respectievelijk wens om rechterlijk ingrijpen tot het uiterste te beperken en waar mogelijk de voorkeur te geven aan (het aanreiken van) een oplossing door partijen zelf.2 Van Nispen komt op dezelfde gronden tot de conclusie dat de verklaring voor recht ook in de bodemprocedure op deze wijze zou moeten kunnen worden ingezet.3Net als Keirse, die in een breder perspectief bepleit dat als een partij een veroordeling tot prestatie kan vorderen, deze partij ook moet kunnen volstaan met een vordering die strekt tot een verklaring voor recht.4 Zij noemt het voorbeeld van een oude vrouw die in een mooi bos woont. Van een oplettende boswachter verneemt zij dat buurtkinderen tijdens haar afwezigheid regelmatig in haar tuin spelen. Als gevolg van deze onrechtmatige inbreuk op haar eigendomsrecht lijdt zij geen schade. De kinderen laten de tuin steeds schoon achter om ontdekking te voorkomen. Desalniettemin kan de vrouw op grond van art. 3:296 BW met succes voor de civiele rechter een verbod jegens de buurtkinderen vorderen, aldus Keirse. Zou louter een verklaring voor recht dat door de buurtkinderen onrechtmatig is gehandeld, dan moeten stranden wegens onvoldoende belang? Of kan hier het enkele feit dat jegens de vrouw onrechtmatig is gehandeld, worden aangemerkt als rechtens relevant en als voldoende belang bij de verklaring voor recht? Volgens Keirse zou degene die het meerdere kan vorderen, ook het mindere kunnen vorderen.