CRvB, 16-11-2012, nr. 10/2102 CSV
ECLI:NL:CRVB:2012:BY5325
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
16-11-2012
- Zaaknummer
10/2102 CSV
- LJN
BY5325
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2012:BY5325, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 16‑11‑2012; (Hoger beroep)
Uitspraak 16‑11‑2012
Inhoudsindicatie
Niet-ontvankelijk bezwaar. De keuze van appellante om het bezwaarschrift tegen het einde van de bezwaartermijn door middel van een koerier te verzenden, zonder een bewijs van ontvangst door het Uwv te verlangen, dient voor haar rekening te komen. Ook overigens is niet gebleken dat appellante niet op andere wijze bewijs van ontvangst had kunnen verkrijgen noch dat zij het bezwaarschrift niet (ook) ter post had kunnen (laten) bezorgen.
Partij(en)
10/2102 CSV
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 26 februari 2010, 08/3741 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B. ] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 16 november 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. L.J. van Scherrenburg, fiscaal adviseur, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 februari 2012. Voor appellante is verschenen mr. Van Scherrenburg. Het Uwv is niet verschenen.
Na de behandeling van het geding ter zitting van de Raad is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest, in verband waarmee de Raad heeft besloten het onderzoek te heropenen en bij brieven van 18 april 2012 nadere vragen heeft gesteld aan zowel appellante als het Uwv.
Het Uwv en mr. Van Scherrenburg hebben op de nadere vragen gereageerd en mr. Van Scherrenburg heeft nadere stukken toegezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft andermaal plaatsgevonden op 5 oktober 2012.
Namens appellante is mr. Van Scherrenburg verschenen. Het Uwv is met bericht niet verschenen.
OVERWEGINGEN
- 1.1.
Bij besluit van 13 augustus 2008 (bestreden besluit) heeft het Uwv ongegrond verklaard het bezwaar van appellante tegen de correctienota’s van 18 april 2008 met betrekking tot door appellante betaalde sociale verzekeringspremies over de jaren 2003, 2004 en 2005 en de bijbehorende boetenota’s van dezelfde datum over dezelfde jaren (primaire besluiten). In het bestreden besluit staat over de ontvankelijkheid van het bezwaar het volgende vermeld:
“Ingevolge het bepaalde in artikel 6:9, lid 2 van de Awb is een bezwaarschrift bij verzending per post tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
Het bezwaarschrift is op 2 juni 2008, dus niet later dan een week na afloop van de termijn, door ons ontvangen.
Aangezien wij de envelop waarin het bezwaarschrift is bezorgd niet meer ter beschikking hebben, kan niet aan de hand van het poststempel worden vastgesteld wanneer terpostbezorging heeft plaatsgevonden. Gelet op het feit dat de envelop door ons niet is bewaard geven wij u in deze het voordeel van de twijfel en gaan er vanuit, dat terpostbezorging plaats heeft gevonden vóór het einde van de termijn.”
- 1.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
- 2.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
- 2.1.
De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift tegen een besluit bedraagt op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zes weken. Deze termijn vangt ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Een bezwaarschrift is ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per post is ingevolge het tweede lid van die bepaling een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van die termijn is ontvangen. De bezwaartermijn is van openbare orde zodat de rechter de vraag of deze termijn in acht is genomen - zo nodig ambtshalve - en ongeacht welk oordeel hierover door het bestuursorgaan bij de beslissing op bezwaar al dan niet uitdrukkelijk is gegeven - dient te beantwoorden.
- 2.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat de primaire besluiten aan appellante zijn verzonden op vrijdag 18 april 2008 noch dat de termijn voor het maken van bezwaar ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb is aangevangen op zaterdag 19 april 2008. Dit is in lijn met een eerdere uitspraak van de Raad van 6 mei 2010, LJN BM5975, waarin de werkwijze bij verzending van besluiten door het Uwv aan de orde was. De termijn voor het indienen van het bezwaarschrift eindigde dus zes weken later op vrijdag 30 mei 2008. Tegen deze achtergrond kan de stelling van appellante, dat de termijn eindigde op zaterdag 31 mei 2008 zodat deze met toepassing van artikel 1, eerste lid, van de Algemene termijnenwet dient te worden verlengd tot en met maandag 2 juni 2008, niet worden gevolgd.
- 2.3.
Ter zitting van 24 februari 2008, waar - zoals partijen tevoren was bericht - de ontvankelijkheid van het bezwaar aan de orde is gesteld, heeft mr. Van Scherrenburg verklaard dat hij een koeriersbedrijf heeft ingeschakeld om de bezwaarschriften bij het Uwv te bezorgen. Volgens vaste jurisprudentie kan verzending per koeriersdienst niet worden aangemerkt als verzending per post, als bedoeld in art. 6:9, tweede lid, van de Awb (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 november 2007, LJN BB7821). Deze bepaling, die een uitzondering vormt op de in het eerste lid neergelegde hoofdregel van de ontvangsttheorie, ziet uitsluitend op de conventionele wijze van postverzending door TPG Post, geheten TNT Post. Het Uwv heeft dan ook ten onrechte genoemde bepaling ten grondslag gelegd aan de beoordeling van de vraag of het bezwaar ontvankelijk was.
- 2.4.
Ter beoordeling ligt voor de vraag of het bezwaarschrift voor het einde van de termijn door het Uwv is ontvangen, zoals is voorgeschreven in artikel 6:9, eerste lid, van de Awb. Hierbij geldt als uitgangspunt dat het bezwaarschrift is binnengekomen op de datum die is vermeld op het stempel dat er bij binnenkomst op is geplaatst (vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 januari 2002, LJN AE1163). Het op 29 mei 2008 gedateerde bezwaarschrift is, blijkens een daarop aangebracht stempel en zoals ook is bevestigd door het Uwv, ontvangen op 2 juni 2008 en dus na het eindigen van de bezwaartermijn op 30 mei 2008. Het is dan aan appellante om aannemelijk te maken dat het bezwaarstuk eerder, en wel uiterlijk op 30 mei 2008 om 24.00 uur, is binnengekomen.
- 2.5.
Appellante is hierin niet geslaagd. Voor dit oordeel is het navolgende redengevend.
- 2.5.1.
Ter zitting van 24 februari 2012 heeft appellante een kopie van een orderbon van Holland Koeriers, gevestigd te Amsterdam, met ordernummer [ordernummer] overgelegd waarop als opdrachtgever het kantoor van haar gemachtigde is vermeld en als ophaaldatum 29 mei 2008 van 14:03 tot 0:00 uur. Als afleveradres is vermeld Uwv, La guardiaweg 36, 1043 DG Amsterdam, Afd. Looninspectie met als datum 29 mei 2008 en voorts van 0:00 tot 15:03 uur. Onder het kopje “Handtekening + naam ontvanger (…)” is evenwel niets ingevuld. Evenmin blijkt uit deze orderbon welk stuk aan de koerier is meegegeven noch ten behoeve van welke cliënt dit is geschied.
- 2.5.2.
Na heropening van de zaak heeft de Raad bij brief van 18 april 2012 appellante alsnog in de gelegenheid gesteld de fysieke ontvangstbevestiging, die volgens haar nog bij het koeriersbedrijf zou liggen, in het geding te brengen en een nadere toelichting te geven bij genoemde orderbon. Appellante heeft in haar brief van 4 mei 2012 evenwel verklaard dat het Holland Koeriers niet is gelukt om de ontvangstbevestiging van 29 mei 2008 boven water te krijgen en dat uit de orderbon zelf niet is af te leiden dat het af te leveren poststuk het bezwaarschrift betrof.
- 2.5.3.
Ter nadere onderbouwing van haar stelling dat het bezwaarschrift tijdig bij het Uwv is binnengekomen, heeft appellante een factuur van Holland Koeriers van 31 mei 2008 en een mail van 29 mei 2008 van mr. Van Scherrenburg aan ene “[S.]” overgelegd. Geen van beide stukken kan echter bijdragen tot het bewijs dat het bezwaarschrift daadwerkelijk uiterlijk op 30 mei 2008 bij het Uwv is binnengekomen. Hetzelfde geldt voor de in september 2012 opgestelde verklaringen van B. Thoomes van Holland Koeriers en M. van Beeren, de koerier. Nog daargelaten de vraag welke waarde in dit kader aan ruim vier jaar na dato opgestelde verklaringen kan worden gehecht, wordt in beide verklaringen alleen gesproken over “een envelop” die is opgehaald bij Kop of Munt (het kantoor van mr. Van Scherrenburg) en is afgeleverd bij het Uwv, zonder dat duidelijk wordt welk stuk deze envelop bevatte noch ten behoeve van welke cliënt van Kop of Munt deze envelop werd bezorgd.
- 2.5.4.
Mede in aanmerking genomen de uitlatingen van mr. Van Scherrenburg ter zitting van 5 oktober 2012 dat, zoals ook al naar voren kwam uit de in 2.5.2 vermelde brief van appellante, het niet mogelijk is gebleken de ontvangstbevestiging bij het Koeriersbedrijf boven water te krijgen, zal de Raad appellante hiertoe niet nogmaals in de gelegenheid stellen.
- 2.6.
Ten aanzien van een na afloop van de gestelde termijn ingediend beroepschrift blijft ingevolge artikel 6:11 van de Awb niet-ontvankelijkverklaring achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Van omstandigheden die ertoe leiden dat niet-ontvankelijkverklaring achterwege dient te blijven, is niet gebleken. De keuze van appellante om het bezwaarschrift tegen het einde van de bezwaartermijn door middel van een koerier te verzenden, zonder een bewijs van ontvangst door het Uwv te verlangen, dient voor haar rekening te komen. Ook overigens is niet gebleken dat appellante niet op andere wijze bewijs van ontvangst had kunnen verkrijgen noch dat zij het bezwaarschrift niet (ook) ter post had kunnen (laten) bezorgen.
- 2.7.
Uit hetgeen is overwogen in 2.1 tot en met 2.6 volgt dat het Uwv het bezwaar van appellante ten onrechte ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank heeft dit niet onderkend. De aangevallen uitspraak kan daarom niet in stand blijven. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. De Raad zal met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder c, van de Awb zelf in de zaak voorzien en het bezwaar van appellante tegen de primaire besluiten niet-ontvankelijk verklaren.
- 3.
Voor een vergoeding van proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- -
vernietigt de aangevallen uitspraak;
- -
verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 13 augustus 2008;
- -
verklaart het bezwaar van appellante tegen de primaire besluiten van 18 april 2008
niet-ontvankelijk en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van
- 13.
augustus 2008;
- -
bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 150,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en C.W.J. Schoor en C.C.W. Lange als leden, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 november 2012.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) K.E. Haan