Einde inhoudsopgave
Richtlijn 2008/68/EG betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen over land
Aanhef
Geldend
Geldend vanaf 20-10-2008
- Bronpublicatie:
24-09-2008, PbEU 2008, L 260 (uitgifte: 30-09-2008, regelingnummer: 2008/68/EG)
- Inwerkingtreding
20-10-2008
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
24-09-2008, PbEU 2008, L 260 (uitgifte: 30-09-2008, regelingnummer: 2008/68/EG)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Bijzondere onderwerpen
(Voor de EER relevante tekst)
Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 24 september 2008betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen over land
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en met name op artikel 71,
Gelet op het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),
Na raadpleging van het Comité van de Regio's,
Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),
Overwegende hetgeen volgt:
- (1)
Het risico op ongevallen bij het vervoer van gevaarlijke goederen via de weg, het spoor of de binnenwateren is aanzienlijk. Daarom dienen maatregelen te worden genomen om ervoor te zorgen dat dat vervoer in de best mogelijke veiligheidsomstandigheden plaatsvindt.
- (2)
Bij Richtlijn 94/55/EG van de Raad van 21 november 1994 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg (3) en Richtlijn 96/49/EG van de Raad van 23 juli 1996 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake het vervoer van gevaarlijke goederen per spoor (4) zijn uniforme regels ingesteld voor het weg- en spoorvervoer van gevaarlijke goederen.
- (3)
Teneinde één gemeenschappelijke regeling tot stand te brengen die van toepassing is op alle aspecten van het vervoer van gevaarlijke goederen binnen de Gemeenschap, dienen de Richtlijnen 94/55/EG en 96/49/EG te worden vervangen door één richtlijn waarin ook bepalingen betreffende de binnenvaart zijn opgenomen.
- (4)
De meeste lidstaten zijn verdragsluitende partij bij de Europese Overeenkomst betreffende het internationaal vervoer van gevaarlijke goederen over de weg (‘ADR’), onderworpen aan het Reglement betreffende het internationaal vervoer van gevaarlijke goederen per spoor (‘RID’) en, indien van toepassing, verdragsluitende partij bij de Europese Overeenkomst inzake het internationale vervoer van gevaarlijke goederen over de binnenwateren (‘ADN’).
- (5)
In de ADR, het RID en de ADN zijn uniforme regels vastgesteld inzake de veiligheid van het internationale vervoer van gevaarlijke goederen. Die regels zouden eveneens moeten gelden voor binnenlands vervoer zodat alle vervoer van gevaarlijke goederen in de Gemeenschap aan dezelfde voorschriften voldoet en de behoorlijke werking van de interne vervoersmarkt wordt gegarandeerd.
- (6)
Deze richtlijn zou niet van toepassing moeten zijn in bepaalde uitzonderlijke omstandigheden, vanwege de aard van de betrokken voertuigen of vaartuigen of vanwege de beperkte omvang van het vervoer.
- (7)
Noch zou deze richtlijn van toepassing moeten zijn op vervoer van gevaarlijke goederen onder rechtstreekse en feitelijke verantwoordelijkheid of onder rechtstreeks en feitelijk toezicht van de strijdkrachten. Het vervoer van gevaarlijke goederen door commerciële contractanten namens de strijdkrachten moet evenwel onder de werkingssfeer van deze richtlijn vallen, tenzij de contractuele taken worden uitgevoerd onder rechtstreekse, feitelijke verantwoordelijkheid of onder rechtstreeks, feitelijk toezicht van de strijdkrachten.
- (8)
Het omzetten en uitvoeren van de bepalingen van deze richtlijn betreffende het spoorvervoer zou onevenredige en zinloze verplichtingen meebrengen voor de lidstaten zonder een spoorwegnet en die in de onmiddellijke toekomst evenmin plannen hebben voor een spoorwegnet. Zolang zij niet over een spoorwegnet beschikken, moeten deze lidstaten derhalve worden vrijgesteld van de verplichting om de bepalingen betreffende het spoorvervoer van deze richtlijn om te zetten en uit te voeren.
- (9)
Elke lidstaat dient het recht te behouden het vervoer van gevaarlijke goederen over de binnenwateren vrij te stellen van de toepassing van deze richtlijn indien de binnenwateren op zijn grondgebied niet via binnenwateren verbonden zijn met waterwegen in andere lidstaten of niet worden gebruikt voor vervoer van gevaarlijke goederen.
- (10)
Onverminderd de Gemeenschapswetgeving en de bepalingen van bijlage I, deel I.1 (1.9), bijlage II, deel II.1 (1.9), en bijlage III, deel III.1 (1.9), moeten de lidstaten op grond van de veiligheid van het vervoer het recht behouden om bepalingen te handhaven of in te voeren op gebieden die niet onder deze richtlijn vallen. Deze bepalingen moeten duidelijk en specifiek zijn.
- (11)
Elke lidstaat dient het recht te behouden om op andere gronden dan veiligheid, zoals nationale beveiliging of milieubescherming, het vervoer van gevaarlijke goederen op hun grondgebied te regelen of te verbieden.
- (12)
Het gebruik van in derde landen geregistreerde vervoermiddelen dient te worden toegestaan voor internationaal vervoer van gevaarlijke goederen op het grondgebied van de lidstaten overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van de ADR, het RID of de ADN en van deze richtlijn.
- (13)
Elke lidstaat dient het recht te behouden om strengere regels toe te passen op binnenlands vervoer dat wordt uitgevoerd met vervoermiddelen die op zijn grondgebied zijn ingeschreven of in het verkeer zijn gebracht.
- (14)
De harmonisering van de toepasselijke voorschriften voor binnenlands vervoer van gevaarlijke goederen mag lidstaten er niet van weerhouden rekening te houden met specifieke binnenlandse omstandigheden. Deze richtlijn dient de lidstaten derhalve de mogelijkheid te bieden onder bepaalde omschreven voorwaarden afwijkingen toe te staan. Deze afwijkingen worden in deze richtlijn omschreven als ‘nationale afwijkingen’.
- (15)
Om ongewone en uitzonderlijke situaties aan te pakken dienen de lidstaten het recht te hebben individuele toestemming te verlenen voor het vervoer van gevaarlijke goederen op hun grondgebied dat anders krachtens deze richtlijn zou zijn verboden.
- (16)
Gelet op de hoge investeringen die in deze sector vereist zijn, moeten de lidstaten de mogelijkheid hebben tijdelijk bepaalde bijzondere nationale bepalingen in stand te houden inzake de constructievoorschriften voor vervoersmiddelen en -uitrusting en inzake vervoer via de Kanaaltunnel. De lidstaten moeten ook de mogelijkheid hebben bepalingen betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen per spoor tussen de lidstaten en staten die overeenkomstsluitende partij zijn bij de Organisation for Cooperation of Railways (‘OSJD’) in stand te houden of vast te stellen, totdat de voorschriften van bijlage II bij de Overeenkomst betreffende het internationale goederenvervoer per spoor (Agreement on International Goods Transport by Rail — ‘SMGS’) en de bepalingen van bijlage II, deel II.1, bij deze richtlijn en dus ook het RID, zijn geharmoniseerd. Binnen de tien jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn dient de Commissie de gevolgen van deze bepalingen te evalueren en zo nodig passende voorstellen in te dienen. Deze bepalingen worden in deze richtlijn omschreven als ‘aanvullende overgangsbepalingen’.
- (17)
Het is noodzakelijk de bijlagen bij deze richtlijn snel te kunnen aanpassen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang, met inbegrip van de ontwikkeling van nieuwe technologieën voor tracking en tracing en met name om rekening te houden met nieuwe bepalingen in de ADR, het RID en de ADN. De wijzigingen van de ADR, het RID en de ADN en de dienovereenkomstige aanpassingen van de bijlagen moeten tegelijkertijd in werking treden. De Commissie dient de lidstaten in voorkomend geval financiële steun te verlenen voor de vertaling van de ADR, het RID en de ADN en de wijzigingen ervan in hun officiële talen.
- (18)
De voor de uitvoering van deze richtlijn vereiste maatregelen worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (5).
- (19)
In het bijzonder moet de Commissie de bevoegdheid worden gegeven de bijlagen bij deze richtlijn aan te passen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang. Daar het maatregelen van algemene strekking betreft tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn, onder andere door haar aan te vullen met nieuwe niet-essentiële elementen, dienen ze te worden aangenomen overeenkomstig de in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG vastgestelde regelgevingsprocedure met toetsing.
- (20)
De Commissie dient de lijst van nationale afwijkingen tevens te kunnen herzien en te kunnen beslissen over de instelling en toepassing van noodmaatregelen bij ongevallen of voorvallen.
- (21)
Om redenen van doeltreffendheid moeten de normaal voor de regelgevingsprocedure met toetsing toepasselijke termijnen voor de goedkeuring van aanpassingen van de bijlagen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang, worden ingekort.
- (22)
Aangezien de doelstellingen van deze richtlijn, namelijk een uniforme toepassing van de geharmoniseerde veiligheidsregels in de hele Gemeenschap alsmede het waarborgen van een hoog veiligheidsniveau bij binnenlandse en internationale vervoersactiviteiten, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve, vanwege de omvang en de gevolgen van deze richtlijn, beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.
- (23)
De bepalingen van de onderhavige richtlijn laten de door de Gemeenschap en haar lidstaten in overeenstemming met de doelstellingen van de Conferentie over Milieu en Ontwikkeling van de Verenigde Naties (UNCED) van Rio de Janeiro in juni 1992 aangegane verbintenis om te streven naar de harmonisering van de systemen voor indeling van gevaarlijke stoffen onverlet.
- (24)
De bepalingen van deze richtlijn doen geen afbreuk aan de communautaire wetgeving inzake de veiligheidsvoorwaarden voor het vervoer van biologische agentia en genetisch gemodificeerde organismen, als vastgesteld in Richtlijn 90/219/EEG van de Raad van 23 april 1990 inzake het ingeperkte gebruik van genetisch gemodificeerde micro-organismen (6), Richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 maart 2001 inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu (7) en Richtlijn 2000/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 september 2000 betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico's van blootstelling aan biologische agentia op het werk (8).
- (25)
De bepalingen van deze richtlijn laten de toepassing van andere communautaire bepalingen inzake de veiligheid en gezondheidsbescherming van werknemers en de bescherming van het milieu onverlet. Zij laten, met name de kaderrichtlijn inzake de veiligheid en gezondheid op het werk, Richtlijn 89/391/EEG van de Raad van 12 juni 1989 betreffende de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers op het werk (9) en haar dochterrichtlijnen, onverlet.
- (26)
Krachtens Richtlijn 2006/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen (10) mag ieder schip dat voorzien is van een certificaat dat is afgegeven krachtens het Reglement voor het vervoer van gevaarlijke goederen over de Rijn (ANDR) gevaarlijke stoffen over het gehele communautaire grondgebied van de Gemeenschap vervoeren onder de in dat certificaat omschreven voorschriften. Als gevolg van de aanneming van deze richtlijn dienen deze bepalingen te worden geschrapt in Richtlijn 2006/87/EG.
- (27)
Er moet een overgangsperiode van ten hoogste twee jaar voor de toepassing van de bepalingen van deze richtlijn op het vervoer van gevaarlijke stoffen over binnenwateren worden toegestaan, opdat de nodige tijd beschikbaar is om de nationale bepalingen aan te passen, een juridisch kader tot stand te brengen en personeel op te leiden. Er moet een algemene overgangsperiode van vijf jaar worden toegestaan met betrekking tot alle certificaten voor schepen en personeel die vóór of tijdens de overgangsperiode voor de toepassing van de bepalingen van deze richtlijn op het vervoer van gevaarlijke stoffen over binnenwateren zijn afgegeven, tenzij op het betrokken certificaat een kortere geldigheidsperiode is vermeld.
- (28)
De Richtlijnen 94/55/EG en 96/49/EG moeten worden ingetrokken. Ter wille van de duidelijkheid en samenhang van de tekst dienen ook Richtlijn 96/35/EG van de Raad van 3 juni 1996 betreffende de aanwijzing en de beroepsbekwaamheid van veiligheidsadviseurs voor het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg, per spoor of over de binnenwateren (11), Richtlijn 2000/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2000 betreffende de minimumeisen voor het examen voor veiligheidsadviseurs voor het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg, per spoor of over de binnenwateren (12), Beschikking 2005/263/EG van de Commissie van 4 maart 2005 houdende toestemming voor de lidstaten om krachtens Richtlijn 94/55/EG bepaalde afwijkingen inzake het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg vast te stellen (13) en Beschikking 2005/180/EG van de Commissie van 4 maart 2005 houdende toestemming voor de lidstaten om krachtens Richtlijn 96/49/EG van de Raad bepaalde afwijkingen inzake het vervoer van gevaarlijke goederen per spoor vast te stellen (14), te worden ingetrokken.
- (29)
Overeenkomstig punt 34 van het Interinstitutioneel Akkoord inzake beter wetgeven (15) worden de lidstaten ertoe aangespoord voor zichzelf en in het belang van de Gemeenschap hun eigen tabellen op te stellen, die, voor zover mogelijk, het verband weergeven tussen deze richtlijn en de omzettingsmaatregelen, en deze tabellen openbaar te maken,
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Voetnoten
PB C 256 van 27.10.2007, blz. 44.
Advies van het Europees Parlement van 5 september 2007 (PB C 187 E van 24.7.2008, blz. 148), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 7 april 2008 (PB C 117 E van 14.5.2008, blz. 1) en standpunt van het Europees Parlement van 19 juni 2008 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).
PB L 319 van 12.12.1994, blz. 7.
PB L 235 van 17.9.1996, blz. 25.
PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.
PB L 117 van 8.5.1990, blz. 1
PB L 106 van 17.4.2001, blz. 1.
PB L 262 van 17.10.2000, blz. 21.
PB L 183 van 29.6.1989, blz. 1.
PB L 389 van 30.12.2006, blz. 1.
PB L 145 van 19.6.1996, blz. 10.
PB L 118 van 19.5.2000, blz. 41.
PB L 85 van 2.4.2005, blz. 58.
PB L 61 van 8.3.2005, blz. 41.
PB C 321 van 31.12.2003, blz. 1.