Einde inhoudsopgave
Vrijstellings- en boetebesluit Wet Bpf 2000
Artikel 7 Voorschriften bij het verlenen van vrijstelling
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2023
- Bronpublicatie:
22-06-2023, Stb. 2023, 217 (uitgifte: 30-06-2023, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-07-2023
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
22-06-2023, Stb. 2023, 218 (uitgifte: 30-06-2023, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Verzekeringsrecht / Pensioenrecht
1.
Aan de vrijstelling kunnen door het bedrijfstakpensioenfonds voorschriften worden verbonden ter verzekering van een goede uitvoering van de wet.
2.
Aan de vrijstelling wordt door het bedrijfstakpensioenfonds het voorschrift verbonden dat de werkgever of, in het geval pensioenrechten worden ontleend aan een ondernemingspensioenfonds of een ander bedrijfstakpensioenfonds, het bestuur van het desbetreffende fonds, aan De Nederlandsche Bank en aan het bestuur van het bedrijfstakpensioenfonds dat vrijstelling verleent inlichtingen zal verstrekken, die De Nederlandsche Bank of laatstgenoemd bestuur ter verzekering van een goede uitvoering van de wet verlangt. De inlichtingen worden desgewenst schriftelijk en door middel van ingevulde en ondertekende formulieren binnen een door De Nederlandsche Bank onderscheidenlijk door bedoeld bestuur, schriftelijk te stellen termijn verstrekt.
3.
Aan de vrijstelling wordt door het bedrijfstakpensioenfonds het voorschrift verbonden dat de werkgever een andere pensioenvoorziening heeft en deze heeft ondergebracht als bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de Pensioenwet dan wel dat de werkgever binnen 12 maanden na het moment waarop de vrijstelling wordt verleend een andere pensioenvoorziening zal treffen en deze zal onderbrengen als bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de Pensioenwet.
4.
Aan de vrijstelling, bedoeld in de artikelen 3, eerste lid, 4, 5, eerste lid, en 6 kan het bedrijfstakpensioenfonds het voorschrift verbinden dat de werkgever een financiële bijdrage betaalt ter vergoeding van het verzekeringstechnisch nadeel dat het fonds bij de vrijstelling lijdt. De hoogte van deze bijdrage wordt berekend volgens de op grond van het negende lid gestelde regels, tenzij partijen anders overeenkomen.
5.
Aan de vrijstelling, bedoeld in de artikelen 2 en 6 wordt door het bedrijfstakpensioenfonds het voorschrift verbonden dat de pensioenregeling van de werkgever volgens de berekening aan de hand van de op grond van het negende lid gestelde regels te allen tijde ten minste actuarieel en financieel gelijkwaardig is aan die van het bedrijfstakpensioenfonds. Indien het bedrijfstakpensioenfonds en de werkgever daarmee instemmen en de pensioenregeling van de werkgever dezelfde soorten pensioen kent als de pensioenregeling van het bedrijfstakpensioenfonds, kan worden afgezien van de berekening van de actuariële gelijkwaardigheid, bedoeld in de vorige zin. Ten behoeve van de toets op gelijkwaardigheid verstrekt het bedrijfstakpensioenfonds de werkgever informatie over de pensioenregeling van het bedrijfstakpensioenfonds.
6.
Aan de vrijstelling, bedoeld in artikel 5, eerste lid, wordt het voorschrift verbonden dat aan de pensioenregeling van de werkgever ten minste dezelfde aanspraken worden ontleend als aan de pensioenregeling van het bedrijfstakpensioenfonds.
7.
De vrijstelling, bedoeld in het vierde, vijfde en zesde lid, wordt verleend nadat de werkgever een financiële bijdrage als bedoeld in het vierde lid heeft betaald, dan wel nadat de werkgever heeft aangetoond aan de voorschriften, bedoeld in het vijfde en zesde lid, te voldoen.
8.
Aan de vrijstelling voor het nettopensioen, bedoeld in artikel 4a, wordt door het bedrijfstakpensioenfonds het voorschrift verbonden dat de pensioenregeling van de werkgever te allen tijde ten minste:
- a.
een even hoog maximaal in te leggen premie bevat als de maximaal in te leggen premie in de pensioenregeling van het bedrijfstakpensioenfonds;
- b.
een even hoge bijdrage van de werkgever in de premie bevat als de bijdrage van de werkgever in de premie in de pensioenregeling van het bedrijfstakpensioenfonds; en
- c.
dezelfde vormen van nettopensioen inhoudt als de pensioenregeling van het bedrijfstakpensioenfonds.
9.
Bij ministeriële regeling worden regels gesteld voor de berekening van het verzekeringstechnisch nadeel, bedoeld in het vierde lid en de actuariële en financiële gelijkwaardigheid, bedoeld in het vijfde lid.