HR, 11-12-2015, nr. 15/04547
ECLI:NL:HR:2015:3561
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
11-12-2015
- Zaaknummer
15/04547
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:3561, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 11‑12‑2015; (Cassatie, Artikel 80a RO-zaken)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:2224, Gevolgd
In cassatie op: ECLI:NL:GHDHA:2015:3424, Niet ontvankelijk
ECLI:NL:PHR:2015:2224, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 30‑10‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:3561, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 11‑12‑2015
Partij(en)
11 december 2015
Eerste Kamer
15/04547
EV/TT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [verzoekster 1] ,wonende te [woonplaats] ,
2. [verzoeker 2] ,wonende te [woonplaats] ,
VERZOEKERS tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.Ph. Dietz de Loos.
Verzoekers zullen hierna ook worden aangeduid als [verzoekers]
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaken C/10/474462/FT EA 15/1018 en C/10/474461/FT EA 15/1017 van de rechtbank Rotterdam van 16 juli 2015;
b. het arrest in de zaak 200.173.852/01 van het gerechtshof Den Haag van 29 september 2015.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof hebben [verzoekers] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het standpunt van de Procureur-Generaal strekt tot toepassing van art. 80a lid 1 RO.
De advocaat van [verzoekers] heeft bij brief van 10 november 2015 op dit standpunt gereageerd.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal 3 en 4).
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en G. Snijders, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op 11 december 2015.
Conclusie 30‑10‑2015
15/04547 | Mr. L. Timmerman |
Zitting 30 oktober 2015 | |
Conclusie inzake: | |
[verzoekster 1] en [verzoeker 2] | |
verzoekers tot cassatie, (hierna: ‘[verzoekers]’), mr. P.J.Ph. Dietz de Loos. | |
1. De Rechtbank Rotterdam heeft bij vonnis van 16 juli 2015 het door [verzoekers] op 20 april 2015 ingediende verzoekschrift tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen. Aangezien is gebleken dat sprake is van een openstaande boete aan het CJIB van € 12.822,74 die betrekking heeft op een schadevergoedingsmaatregel, is sprake van een schuld die naar zijn aard niet te goeder trouw is ontstaan en is aan bovengenoemd criterium niet voldaan. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat feiten of omstandigheden die - ondanks het ontbreken van de goede trouw - toelating rechtvaardigen, niet voldoende aannemelijk zijn geworden.
2. Dit vonnis is bekrachtigd door het gerechtshof Den Haag in zijn arrest van 29 september 2015. Het Hof heeft daartoe overwogen dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat [verzoekers] te goeder trouw zijn geweest ten aanzien van het ontstaan en/of onbetaald laten van hun schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend als bedoeld in artikel 288 lid 1 aanhef en onder b Fw, aangezien de schuld aan het CJIB naar zijn aard niet te goeder trouw is ontstaan. Het Hof heeft verder vastgesteld dat voor het overige sprake is van consumptieve schulden, die naar het oordeel van het Hof samenhangen met overbesteding, en van schulden die niet te goeder trouw zijn ontstaan, waaronder een schuld aan de verhuurder in verband met een wietplantage. Ook deze schulden staan naar het oordeel van het Hof aan de toelating tot schuldsanering in de weg. Ten aanzien van het beroep op de hardheidsclausule van artikel 288 lid 3 Fw overweegt het Hof dat de omstandigheid dat zich ten aanzien van [verzoekers] een wending ten goede heeft voorgedaan in weerwil van het voorgaande onvoldoende is om hun nu al toe te laten tot de schuldsaneringsregeling.
3. [verzoekers] zijn van bovengenoemd arrest tijdig in cassatie gekomen. In middel 1 wordt betoogd dat het Hof ten onrechte heeft nagelaten om in te gaan op de grief dat er ondanks het ontbreken van goede trouw feiten en omstandigheden zijn die toelating tot de schuldsanering rechtvaardigen. Dit middel kan vanwege feitelijke onjuistheid niet tot cassatie leiden. Anders dan in het middel wordt betoogd is het Hof immers wel ingegaan op de vraag of er feiten of omstandigheden zijn die, ondanks het ontbreken van de goede trouw, toelating tot de schuldsaneringsregeling rechtvaardigen. Het Hof heeft dergelijke feiten en omstandigheden niet, dan wel onvoldoende, aanwezig geacht, hetgeen een feitelijk oordeel betreft dat geenszins onbegrijpelijk of ontoereikend is gemotiveerd. Voor zover [verzoekers] betogen dat het Hof had moeten ingaan op de vraag of het levensloopverhaal van [verzoekers] tot een ander oordeel zou moeten leiden, kan dit evenmin tot cassatie leiden. In de eerste plaats hebben [verzoekers] in hun grieven geen uitdrukkelijk beroep gedaan op deze stelling. In de tweede plaats is de stelling dat het Hof hierop niet is ingegaan onjuist. Uit hetgeen het Hof heeft overwogen in de motivering ten aanzien van het beroep op de hardheidsclausule blijkt immers dat het levensverhaal van [verzoekers] in het oordeel is betrokken.
4. Middel 2 klaagt erover dat het Hof niet heeft gemotiveerd waarom de omstandigheid dat zich ten aanzien van [verzoekers] een wending ten goede heeft voorgedaan er niet toe leidt dat het verzoek wordt toegewezen. Uit hetgeen het Hof daaromtrent heeft overwogen blijkt dat zij van oordeel is dat de omstandigheid dat [verzoekers] sinds 2011 geen drugs meer gebruiken, onder budgetbeheer staan, hun maandelijkse lasten voldoen en beiden op zoek zijn naar werk, in weerwil van de eerdergenoemde omstandigheden onvoldoende is om [verzoekers] nu al toe te laten tot de schuldsaneringsregeling. Met de bewoordingen ‘in weerwil van de eerdergenoemde omstandigheden’ wordt verwezen naar hetgeen het Hof heeft overwogen omtrent de aard van de aangegane schulden. De afweging die het Hof hierbij op grond van alle feiten en omstandigheden heeft gemaakt is klaarblijkelijk in het nadeel van [verzoekers] uitgevallen. Deze kan volgens het Hof in de toekomst anders uitvallen, indien de ingezette beweging bestendig blijkt. Het betreft hier een feitelijke afweging die in cassatie niet met succes kan worden bestreden. Van een motiveringsgebrek is geenszins sprake. Het middel kan dan ook niet tot cassatie leiden.
5. De in cassatie geponeerde klachten kunnen klaarblijkelijk niet tot cassatie leiden. Ik concludeer daarom tot toepassing van artikel 80a lid 1 RO.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G