Toescheidingsovereenkomst inzake nationaliteiten tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Suriname
Artikel 6
Geldend
Geldend vanaf 01-12-1995
- Bronpublicatie:
14-11-1994, Trb. 1994, 280 (uitgifte: 01-01-1994, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-12-1995
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
27-11-1995, Trb. 1995, 261 (uitgifte: 01-01-1995, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht / Personenrecht
1.
Behoudens het in het tweede lid bepaalde volgen minderjarigen de nationaliteit van hun vader of, indien deze overleden of wettelijk onbekend is, die van hun moeder.
2.
Minderjarigen volgen de nationaliteit die hun moeder ingevolge deze Overeenkomst verkrijgt of behoudt, indien en zolang zij met de moeder in een ander land verblijven dan de vader.
3.
Op minderjarigen zijn de artikelen 2-5, 9 en 10 van overeenkomstige toepassing, indien hun ouders zijn overleden of onbekend zijn, dan wel indien hun vader of, indien deze overleden of wettelijk onbekend is, hun moeder het Nederlanderschap niet bezit.
4.
De in de voorgaande leden bedoelde minderjarigen verkrijgen de nationaliteit die zij, indien zij ten tijde van de inwerkingtreding van deze Overeenkomst reeds meerderjarig waren geweest, zouden hebben gekregen dan wel hadden kunnen verkrijgen of behouden, door binnen vijf jaar na het bereiken van de meerderjarigheid hun wil daartoe te kennen te geven. Hetzelfde geldt voor wegens geestelijke stoornis onder curatele gestelden na de beëindiging van de curatele.
5.
Buiten Suriname geboren minderjarigen van wie de moeder eveneens buiten Suriname als Nederlander geboren is, die op het tijdstip van de inwerkingtreding van deze Overeenkomst in de Republiek Suriname hetzij woonplaats, hetzij werkelijk verblijf hebben en het Nederlanderschap hebben verloren ingevolge het eerste lid, herkrijgen die hoedanigheid door binnen vijf jaar na het bereiken van de meerderjarigheid hun wil daartoe te kennen te geven.