Einde inhoudsopgave
Wedervergeldingswet zeescheepvaart
Artikel 2
Geldend
Geldend vanaf 01-01-1998
- Bronpublicatie:
04-12-1997, Stb. 1997, 580 (uitgifte: 01-01-1997, kamerstukken: 25464)
- Inwerkingtreding
01-01-1998
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
11-12-1997, Stb. 1997, 581 (uitgifte: 01-01-1997, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij
Ministerie van Buitenlandse Zaken
Ministerie van Economische Zaken
- Vakgebied(en)
Vervoersrecht / Zeevervoer
1.
Indien de verdediging van de economische belangen van de Nederlandse koopvaardij, dan wel een internationale afspraak of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie betrekking hebbende op het vervoer ter zee zulks naar Ons oordeel vereist, kunnen Wij bij algemene maatregel van bestuur, in deze wet verder genoemd wedervergeldingsbesluit:
- a.
verbieden, zonder vergunning van Onze Minister
- 1°
als gezagvoerder van een zeeschip, varende onder een bij die maatregel aangewezen vlag, met dat zeeschip goederen te vervoeren over Nederlandse wateren;
- 2°
als eigenaar van een onderneming opzettelijk te bewerkstelligen, dat goederen worden vervoerd met een zeeschip, varende onder een bij die maatregel aangewezen vlag;
- 3°
een Nederlands zeeschip ter uitvoering van een overeenkomst van huur en verhuur, rompbevrachting of tijdbevrachting ter beschikking te stellen van een natuurlijke of rechtspersoon, gevestigd in een bij die maatregel aangewezen land;
- b.
een heffing vaststellen, door Onze Minister op te leggen volgens een bij die maatregel te bepalen tarief, op zeeschepen die over Nederlandse wateren varen onder een bij die maatregel aangewezen vlag.
2.
Bij een wedervergeldingsbesluit kan worden bepaald, dat het besluit mede van toepassing is ten aanzien van zeeschepen, varende onder een andere dan de bij het besluit aangewezen vlag, welk ingevolge een overeenkomst van huur en verhuur, rompbevrachting of tijdbevrachting ter beschikking staan van een natuurlijke of rechtspersoon, gevestigd in het land van die aangewezen vlag, indien van de zijde van dat land aan die schepen dezelfde voorrechten worden verleend als aan schepen varende onder de vlag van dat land.
3.
Een verbod of heffing, als bedoeld in het eerste lid, onder a, 1° of b, is niet van toepassing ten aanzien van een schip, dat zich in Nederlandse wateren bevindt uitsluitend
- a.
in doorvaart, of
- b.
wegens gevaar voor de veiligheid van het schip of de opvarenden, of
- c.
wegens gevaar voor leven of gezondheid van de opvarenden, of
- d.
voor het ondergaan van onderhouds- of herstelwerkzaamheden of het innemen van bunkervoorraad of proviand.
4.
De voordracht tot vaststelling, wijziging of intrekking van een wedervergeldingsbesluit wordt Ons gedaan door Onze Minister in overeenstemming met Onze Ministers van Buitenlandse Zaken, van Economische Zaken, van Landbouw en Visserij en voor Ontwikkelingssamenwerking.