Einde inhoudsopgave
Smartengeld 1998/6.3.3
6.3.3 Gevolgen van het gekozen stelsel
prof. mr. S.D. Lindenbergh, datum 21-06-1998
- Datum
21-06-1998
- Auteur
prof. mr. S.D. Lindenbergh
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Zie hiervoor § 3.3.1.
Noch anderen, daar niet genoemden.
Nog afgezien van andere aspecten betekent dit m.i. dat de door de Rechtbank Amsterdam bewandelde weg in haar vonnis inzake 'Baby joost' (N]kort 1995, 35) naar huidig recht - althans volgens de geschetste interpretatie van art. 6:107 en 6:108 - is afgesneden. Het lijkt mij overigens aannemelijk dat voor het oude recht hetzelfde moet worden aangenomen.
Afdeling 6.1.10 is op dit punt immers van regelend recht. Aldus MvA II, PG Bk 6, p. 333.
MvT Inv., PG Bk 6 Inv., p. 1280.
Zie voor een uitspraak waarin in een geval van overlijden van een echtgenoot vergoeding van vermogensschade werd toegewezen, maar vergoeding van immateriële schade werd afgewezen Rb. Assen 14 juni 1994, vr 1996, 123. Zie over het onderscheid tussen schrik-en affectieschade hiervoor § 6.1.2.
Nog afgezien van de vraag onder welke omstandigheden kan worden aangenomen dat jegens de aldus getroffen naaste een norm is geschonden waarop aansprakelijkheid kan worden gebaseerd.
Daar valt voor te zeggen dat aan vergoeding van personenschade in het algemeen een hoge prioriteit toekomt, terwijl de 'derde' aldus ook als 'gekwetste zelf' zou kunnen worden aangemerkt.
Men denke aan de kosten van behandeling door een psychiater of aan de derving van inkomsten door arbeidsongeschiktheid.
Zie voor immateriële schade MvA I Inv., PG Bk 6 Inv., p. 1274 en MO I Inv., PG Bk 6 Inv., p. 1857. Zie voorts hiervoor § 5.3.6.
Door de afwijzing van een recht op vergoeding van immateriële schade door verwonding of overlijden van een naaste vorm te geven met een beroep op de strekking van artikel 6:107 en 6:108, wordt de nadruk gelegd op die strekking en verdient de vraag aandacht, welke consequenties het hanteren van het gekozen stelsel in dit verband verder heeft.
De artikelen 6:107 en 6:108 gelden blijkens hun plaatsing in afdeling 6.1.10 ongeacht de grondslag waarop de aansprakelijkheid berust.1 Dat brengt mee dat ook bij verwonding of overlijden als gevolg van wanprestatie slechts de in artikel 6:107 en 6:108 genoemden recht hebben op vergoeding van de daar genoemde schadeposten. Het betekent evenwel ook dat - indien men vasthoudt aan de hiervoor omschreven strekking - zij2 geen recht hebben op vergoeding van andere schade die zij lijden door de verwonding of het overlijden van een ander, ook niet wanneer zij aannemelijk kunnen maken dat (tevens) jegens hen een contractuele norm is geschonden.3 Ook voor wat betreft contractuele normen wordt de relativiteit derhalve op de in de artikelen 6:107 en 6:108 genoemde personen en schadeposten gefixeerd. Daarbij kan overigens worden aangetekend dat de wettelijke regeling ruimte laat om contractueel een recht op schadevergoeding te bedingen buiten de gevallen waarin dat op grond van afdeling 6.1.10 bestaat.4 Dat zal evenwel een - expliciete - contractuele regeling vergen waarvan slechts bij (hoge) uitzondering sprake zal zijn.
Voorts lijkt het aannemelijk dat de hiervoor beschreven (beperkende) strekking van de artikelen 6:107 en 6:108 gelijkelijk geldt voor alle schade als gevolg van verwonding en overlijden van anderen, dus niet alleen voor immateriële schade, maar ook voor eventuele vermogensschade die de verwonding of het overlijden van een naaste meebrengt. Op dit punt wordt evenwel twijfel gewekt door een opmerking in de memorie van toelichting met betrekking tot artikel 6:107, waar wordt opgemerkt:5
'Het eerste lid stelt voorts buiten twijfel dat het artikel ziet zowel op lichamelijk als op geestelijk letsel. Men denke bij dit laatste bij voorbeeld aan het geval dat het slachtoffer door een ongeval, waarbij niet hijzelf maar wel anderen lichamelijk letsel oplopen, dan wel worden gedood, zo hevig wordt geschokt dat hij gedurende geruime tijd niet tot werken in staat is.'
Uit deze passage wordt wel afgeleid dat de vergoeding van vermogensschade bij schrik of verdriet om overlijden of verwonding van anderen probleemloos kan plaatsvinden.6 Uit wetssystematisch oogpunt valt evenwel niet in te zien waarom, voorzover die vermogensschade het gevolg is van de verwonding of het overlijden van anderen, voor vermogensschade een ander regiem zou gelden dan voor immateriële schade.7 Men zou hier nog kunnen differentiëren naar vermogensschade als gevolg van eigen personenschade van de 'derde' die wél en andere vermogensschade van derden die - buiten de grenzen van artikel 6:107 - niet voor vergoeding in aanmerking komt,8 maar dan wordt wel een uitzondering toegelaten op het 'strakke' stelsel van artikel 6:107 en 6:108, en wel voor schade die zich niet van het slachtoffer naar een ander heeft verplaatst, maar voor eigen schade van de ander als gevolg van verwonding of overlijden van een naaste. Het is overigens zeer de vraag of uit de geciteerde opmerking een uitzondering op het limitatieve stelsel mag worden afgeleid. In de eerste plaats heeft zij betrekking op de eerste versie van artikel 6.1.9.11a die ruimer was geredigeerd en waaronder ook andere schade van derden viel dan de zogenaamde verplaatste schade. In de tweede plaats ligt in de desbetreffende passage de nadruk op de gelijkstelling van lichamelijk en geestelijk letsel en niet op het formuleren van een uitzondering op de strekking van het artikel.
Houdt men vast aan het geschetste stelsel, dan betekent dat niet alleen dat verdriet om de verwonding of het overlijden van anderen niet voor vergoeding in aanmerking komt, doch dat dit evenzeer geldt voor vermogensschade en ander nadeel als gevolg van ernstiger vormen van psychische schade, voorzover deze het gevolg zijn van de verwonding of het overlijden van anderen.9
Aldus ligt het criterium voor de bepaling van de reikwijdte van de strekking van de artikelen 6:107 en 6:108 in de oorzaak van de schade. Die strekking laat dan ook onverlet dat vergoeding wordt gevorderd van schade die niet het gevolg is van het overlijden of de verwonding van anderen. Daarbij valt bijvoorbeeld te denken aan psychische schade als gevolg van schrik.10