Einde inhoudsopgave
Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/689 tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/429 wat betreft regels voor bewaking, uitroeiingsprogramma's en de ziektevrije status voor bepaalde in de lijst opgenomen ziekten en nieuwe ziekten
Bijlage IV Ziektespecifieke vereisten voor de verlening, handhaving, opschorting en intrekking van de ziektevrije status op het niveau van inrichtingen en ziektespecifieke vereisten voor de verlening en handhaving van de ziektevrije status op het niveau van lidstaten of zones
Geldend
Geldend vanaf 05-06-2021
- Redactionele toelichting
Wordt toegepast vanaf 21-04-2021.
- Bronpublicatie:
23-03-2021, PbEU 2021, L 194 (uitgifte: 02-06-2021, regelingnummer: 2021/881)
- Inwerkingtreding
05-06-2021
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
23-03-2021, PbEU 2021, L 194 (uitgifte: 02-06-2021, regelingnummer: 2021/881)
- Vakgebied(en)
Gezondheidsrecht / Bijzondere onderwerpen
Gezondheidsrecht / Voedsel- en warenkwaliteit
Dierenrecht / Veterinair recht
Dierenrecht / Veehouderij
Dierenrecht / Dierenwelzijn
Deel I. Infectie met brucella abortus, B. melitensis en B. suis
Hoofdstuk 1. Inrichting vrij van infectie met Brucella abortus, B. melitensis en B. suis zonder vaccinatie
Afdeling 1. Verlening van de status
1
De status vrij van infectie met Brucella abortus, B. melitensis en B. suis zonder vaccinatie kan slechts worden verleend aan een inrichting waar runderen, schapen of geiten worden gehouden, indien:
- a)
er gedurende de afgelopen twaalf maanden geen bevestigd geval van infectie met Brucella abortus, B. melitensis en B. suis is geweest bij runderen, schapen of geiten die in de inrichting worden gehouden;
- b)
gedurende de afgelopen 3 jaar geen van de runderen, schapen of geiten in de inrichting is gevaccineerd tegen infectie met Brucella abortus, B. melitensis en B. suis;
- c)
de niet-gecastreerde runderen ouder dan twaalf maanden en de niet-gecastreerde schapen en geiten ouder dan zes maanden die in de inrichting aanwezig zijn op het moment van de bemonstering, met negatief resultaat zijn onderworpen aan serologische tests op 2 als volgt bepaalde tijdstippen:
- i)
de eerste test moet worden uitgevoerd op monsters die ten vroegste drie maanden na de verwijdering van het laatste bevestigde geval en van het laatste dier dat positief testte bij een immunologische test, zijn genomen;
- ii)
de tweede test moet worden uitgevoerd op monsters die ten vroegste zes maanden en ten laatste twaalf maanden na de datum van de in punt i) bedoelde bemonstering zijn genomen;
- d)
dieren met klinische symptomen die consistent zijn met infectie met Brucella abortus, Brucella melitensis en Brucella suis, zoals abortus, aan de nodige onderzoeken zijn onderworpen, met negatief resultaat;
- e)
sinds het begin van de onder c), i), bedoelde bemonstering alle runderen, schapen of geiten die zijn binnengebracht in de inrichting, afkomstig zijn van inrichtingen die vrij zijn van infectie met Brucella abortus, B. melitensis en B. suis zonder vaccinatie, of vrij zijn van infectie met vaccinatie, en die gedurende de afgelopen 3 jaar niet zijn gevaccineerd tegen infectie met Brucella abortus, B. melitensis en B. suis, en die:
- i)
afkomstig zijn uit een lidstaat of zone die vrij is van infectie met Brucella abortus, B. melitensis en B. suis voor de desbetreffende dierpopulatie;
- ii)
niet-gecastreerde runderen ouder dan twaalf maanden of niet-gecastreerde schapen en geiten ouder dan zes maanden zijn die met negatief resultaat zijn onderworpen aan een serologische test, uitgevoerd op een monster dat is genomen:
- —
gedurende de dertig dagen voordat zij in de inrichting werden binnengebracht, of
- —
gedurende de dertig dagen nadat zij zijn binnengebracht, mits zij gedurende deze periode geïsoleerd zijn gehouden, of
- iii)
vrouwelijke dieren zijn die pas hebben geworpen en vanaf het moment waarop zij in de inrichting zijn binnengebracht, geïsoleerd zijn gehouden totdat zij met negatief resultaat zijn onderworpen aan een serologische test op een monster dat niet eerder dan dertig dagen na het werpen is genomen, en
- f)
sinds het begin van de onder c), i), bedoelde bemonstering alle in de inrichting binnengebrachte of gebruikte levende producten van runderen, schapen of geiten afkomstig zijn uit:
- i)
inrichtingen die vrij zijn van infectie met Brucella abortus, B. melitensis en B. suis zonder vaccinatie, of
- ii)
erkende inrichtingen voor levende producten.
2
In afwijking van punt 1, kan de status vrij van infectie met Brucella abortus, B. melitensis en B. suis zonder vaccinatie aan een inrichting worden verleend indien alle runderen, schapen of geiten afkomstig zijn van inrichtingen die vrij zijn van infectie met Brucella abortus, B. melitensis en B. suis zonder vaccinatie, of vrij zijn van infectie met vaccinatie, en die gedurende de afgelopen 3 jaar niet zijn gevaccineerd, en die:
- a)
afkomstig zijn uit een lidstaat of zone die vrij is van infectie met Brucella abortus, B. melitensis en B. suis voor de desbetreffende dierpopulatie;
- b)
niet-gecastreerde runderen ouder dan twaalf maanden of niet-gecastreerde schapen en geiten ouder dan zes maanden zijn die met negatief resultaat zijn onderworpen aan een serologische test, uitgevoerd op een monster dat is genomen:
- —
gedurende de dertig dagen voordat zij in de inrichting werden binnengebracht, of
- —
gedurende de dertig dagen nadat zij zijn in de inrichting zijn binnengebracht, mits zij gedurende deze periode geïsoleerd zijn gehouden, of
- c)
vrouwelijke dieren zijn die pas hebben geworpen en vanaf het moment waarop zij in de inrichting zijn binnengebracht geïsoleerd zijn gehouden totdat zij met negatief resultaat zijn onderworpen aan een serologische test op een monster dat niet eerder dan dertig dagen na het werpen is genomen.
3
In afwijking van punt 1, kan de status vrij van infectie met Brucella abortus, B. melitensis en B. suis zonder vaccinatie worden verleend aan een inrichting met de status vrij van infectie met Brucella abortus, B. melitensis en B. suis met vaccinatie indien:
- a)
wordt voldaan aan de vereisten van punt 1, onder a), b), d), e) en f), en
- b)
wordt voldaan aan het vereiste van afdeling 2, onder b), i).
Afdeling 2. Handhaving van de status
De status vrij van infectie met Brucella abortus, B. melitensis en B. suis zonder vaccinatie van een inrichting waar runderen, schapen of geiten worden gehouden, kan slechts worden gehandhaafd indien:
- a)
nog steeds wordt voldaan aan de vereisten van afdeling 1, punt 1, onder a), b), d), e) en f), en
- b)
negatieve resultaten worden behaald bij serologische tests die worden uitgevoerd op monsters die zijn genomen van:
- i)
alle niet-gecastreerde runderen ouder dan twaalf maanden en alle niet-gecastreerde schapen en geiten ouder dan zes maanden, met passende tussenpozen van niet meer dan twaalf maanden zoals bepaald door de bevoegde autoriteit, rekening houdend met het productietype, de situatie van de ziekte en de vastgestelde risicofactoren, of
- ii)
niet-gecastreerde runderen ouder dan twaalf maanden, en niet-gecastreerde schapen en geiten ouder dan zes maanden, die worden gehouden in inrichtingen die gelegen zijn in een lidstaat of zone die vrij is van infectie met Brucella abortus, B. melitensis en B. suis, overeenkomstig een door de bevoegde autoriteit opgezette testregeling waarin rekening is gehouden met het productietype en de vastgestelde risicofactoren.
Afdeling 3. Opschorting en herinvoering van de status
1
De status vrij van infectie met Brucella abortus, B. melitensis en B. suis zonder vaccinatie van een inrichting waar runderen, schapen of geiten worden gehouden, moet worden opgeschort indien:
- a)
niet wordt voldaan aan een of meer van de vereisten van afdeling 2, of
- b)
een geval van infectie met Brucella abortus, B. melitensis en B. suis wordt vermoed bij een in de inrichting gehouden rund, schaap of geit.
2
De status vrij van infectie met Brucella abortus, B. melitensis en B. suis zonder vaccinatie kan slechts worden heringevoerd indien:
- a)
wordt voldaan aan de vereisten van afdeling 1, punt 1, onder b), d), e) en f), en van afdeling 2, onder b);
- b)
de resultaten van nader onderzoek de afwezigheid van infectie met Brucella abortus, B. melitensis en B. suis ondersteunen en de status van alle vermoedelijke gevallen is vastgesteld.
Afdeling 4. Intrekking en opnieuw verkrijgen van de status
1
De status vrij van infectie met Brucella abortus, B. melitensis en B. suis zonder vaccinatie van een inrichting waar runderen, schapen of geiten worden gehouden, moet worden ingetrokken indien:
- a)
na het verstrijken van de in artikel 20, lid 3, onder b), bedoelde maximale periode sinds de opschorting van de status, niet wordt voldaan aan een of meer van de vereisten van afdeling 2;
- b)
de infectie met Brucella abortus, B. melitensis en B. suis niet kan worden uitgesloten overeenkomstig afdeling 3, punt 2, onder b);
- c)
een geval van infectie met Brucella abortus, B. melitensis en B. suis is bevestigd bij een in de inrichting gehouden rund, schaap of geit, of
- d)
dit wordt gerechtvaardigd door andere dwingende redenen om infectie met Brucella abortus, B. melitensis en B. suis te bestrijden.
2
Indien de status vrij van infectie met Brucella abortus, B. melitensis en B. suis zonder vaccinatie is ingetrokken overeenkomstig punt 1, onder a), kan deze alleen opnieuw worden verkregen indien wordt voldaan aan de vereisten van afdeling 2.
3
Indien de status vrij van infectie met Brucella abortus, B. melitensis en B. suis zonder vaccinatie overeenkomstig punt 1, onder b), c), of d), is ingetrokken, kan deze slechts opnieuw worden verkregen indien alle bevestigde gevallen en alle dieren die niet-negatief hebben getest, zijn verwijderd en de resterende runderen, schapen of geiten voldoen aan de vereisten van afdeling 1, punt 1, onder c).
4
In afwijking van punt 3 kan, indien de infectie met B. suis biovar 2 is bevestigd bij één enkel in de inrichting gehouden rund, schaap of geit, de status opnieuw worden verkregen nadat negatieve testresultaten zijn verkregen op monsters die zijn genomen overeenkomstig de voorschriften van afdeling 1, punt 1, onder c), i).
Hoofdstuk 2. Inrichting vrij van infectie met Brucella abortus, B. melitensis en B. suis met vaccinatie
Afdeling 1. Verlening van de status
1
De status vrij van infectie met Brucella abortus, B. melitensis en B. suis met vaccinatie kan slechts worden verleend aan een inrichting waar runderen, schapen of geiten worden gehouden, indien:
- a)
wordt voldaan aan de vereisten van hoofdstuk 1, afdeling 1, punt 1, onder a), c) en d);
- b)
sinds het begin van de in hoofdstuk 1, afdeling 1, punt 1, onder c), i), bedoelde bemonstering alle runderen, schapen of geiten die zijn binnengebracht in de inrichting, afkomstig zijn van inrichtingen die vrij zijn van infectie met Brucella abortus, B. melitensis en B. suis zonder vaccinatie, of vrij zijn van infectie met Brucella abortus, B. melitensis en B. suis met vaccinatie, en die:
- i)
afkomstig zijn uit een lidstaat of zone die vrij is van infectie met Brucella abortus, B. melitensis en B. suis voor de desbetreffende dierpopulatie;
- ii)
niet-gecastreerde runderen ouder dan twaalf maanden of niet-gecastreerde schapen en geiten ouder dan zes maanden zijn die met negatief resultaat zijn onderworpen aan een serologische test op een monster dat is genomen:
- —
gedurende de dertig dagen voordat zij in de inrichting werden binnengebracht, of
- —
gedurende de dertig dagen nadat zij zijn in de inrichting zijn binnengebracht, mits zij gedurende deze periode geïsoleerd zijn gehouden, of
- iii)
vrouwelijke dieren zijn die pas hebben geworpen en vanaf het moment waarop zij in de inrichting zijn binnengebracht, geïsoleerd zijn gehouden totdat zij met negatief resultaat zijn onderworpen aan een serologische test op een monster dat niet eerder dan dertig dagen na het werpen is genomen, en
- c)
sinds het begin van de in hoofdstuk 1, afdeling 1, punt 1, onder c), i), bedoelde bemonstering alle in de inrichting binnengebrachte of gebruikte levende producten van runderen, schapen of geiten afkomstig zijn uit:
- i)
inrichtingen die vrij zijn van infectie met Brucella abortus, B. melitensis en B. suis zonder vaccinatie of vrij zijn van infectie met Brucella abortus, B. melitensis en B. suis met vaccinatie, of
- ii)
erkende inrichtingen voor levende producten.
2
In afwijking van punt 1, kan de status vrij van infectie met Brucella abortus, B. melitensis en B. suis met vaccinatie aan een inrichting worden verleend indien alle runderen, schapen of geiten afkomstig zijn van inrichtingen die vrij zijn van infectie met Brucella abortus, B. melitensis en B. suis zonder vaccinatie, of vrij zijn van infectie met vaccinatie, en die:
- a)
afkomstig zijn uit een lidstaat of zone die vrij is van infectie met Brucella abortus, B. melitensis en B. suis voor de desbetreffende dierpopulatie;
- b)
niet-gecastreerde runderen ouder dan twaalf maanden of niet-gecastreerde schapen en geiten ouder dan zes maanden zijn die met negatief resultaat zijn onderworpen aan een serologische test, uitgevoerd op een monster dat is genomen:
- i)
gedurende de dertig dagen voordat zij in de inrichting werden binnengebracht, of
- ii)
gedurende de dertig dagen nadat zij zijn in de inrichting zijn binnengebracht, mits zij gedurende deze periode geïsoleerd zijn gehouden, of
- c)
vrouwelijke dieren zijn die pas hebben geworpen en vanaf het moment waarop zij in de inrichting zijn binnengebracht, geïsoleerd zijn gehouden totdat zij met negatief resultaat zijn onderworpen aan een serologische test op een monster dat niet eerder dan dertig dagen na het werpen is genomen.
Afdeling 2. Handhaving van de status
De status vrij van infectie met Brucella abortus, B. melitensis en B. suis met vaccinatie van een inrichting waar runderen, schapen of geiten worden gehouden, kan slechts worden gehandhaafd indien:
- a)
nog steeds wordt voldaan aan de vereisten van afdeling 1, punt 1, onder b) en c), van dit hoofdstuk en die van hoofdstuk 1, afdeling 1, punt 1, onder a) en d), en
- b)
negatieve resultaten worden behaald bij serologische tests die worden uitgevoerd op monsters die zijn genomen van alle niet-gecastreerde runderen ouder dan twaalf maanden en alle niet-gecastreerde schapen en geiten ouder dan zes maanden, met passende tussenpozen van niet meer dan twaalf maanden zoals bepaald door de bevoegde autoriteit, rekening houdend met het productietype, de situatie van de ziekte en de vastgestelde risicofactoren.
Afdeling 3. Opschorting en herinvoering van de status
1
De status vrij van infectie met Brucella abortus, B. melitensis en B. suis met vaccinatie van een inrichting waar runderen, schapen of geiten worden gehouden, moet worden opgeschort indien:
- a)
niet wordt voldaan aan een of meer van de vereisten van afdeling 2, of
- b)
een geval van infectie met Brucella abortus, B. melitensis en B. suis wordt vermoed bij een in de inrichting gehouden rund, schaap of geit.
2
De status vrij van infectie met Brucella abortus, B. melitensis en B. suis met vaccinatie kan slechts worden heringevoerd indien:
- a)
wordt voldaan aan de vereisten van hoofdstuk 1, afdeling 1, punt 1, onder d), van afdeling 1, punt 1, onder b) en c), en van afdeling 2, onder b);
- b)
de resultaten van nader onderzoek de afwezigheid van infectie met Brucella abortus, B. melitensis en B. suis ondersteunen en de status van alle vermoedelijke gevallen is vastgesteld.
Afdeling 4. Intrekking en opnieuw verkrijgen van de status
1
De status vrij van infectie met Brucella abortus, B. melitensis en B. suis met vaccinatie van een inrichting waar runderen, schapen of geiten worden gehouden, moet worden ingetrokken indien:
- a)
na het verstrijken van de in artikel 20, lid 3, onder b), bedoelde maximale periode sinds de opschorting van de status, niet wordt voldaan aan een of meer van de vereisten van afdeling 2;
- b)
de infectie met Brucella abortus, B. melitensis en B. suis niet kan worden uitgesloten overeenkomstig afdeling 3, punt 2, onder b);
- c)
een geval van infectie met Brucella abortus, B. melitensis en B. suis is bevestigd bij een in de inrichting gehouden rund, schaap of geit, of
- d)
dit wordt gerechtvaardigd door andere dwingende redenen om infectie met Brucella abortus, B. melitensis en B. suis te bestrijden.
2
Indien de status vrij van infectie met Brucella abortus, B. melitensis en B. suis met vaccinatie is ingetrokken overeenkomstig punt 1, onder a), kan deze alleen opnieuw worden verkregen indien wordt voldaan aan de vereisten van afdeling 2.
3
Indien de status vrij van infectie met Brucella abortus, B. melitensis en B. suis met vaccinatie overeenkomstig punt 1, onder b), c), of d), is ingetrokken, kan deze slechts opnieuw worden verkregen indien alle bevestigde gevallen en alle dieren die niet-negatief hebben getest, zijn verwijderd en de resterende runderen, schapen of geiten voldoen aan de vereisten van hoofdstuk 1, afdeling 1, punt 1, onder c).
4
In afwijking van punt 3 kan, indien de infectie met Brucella suis biovar 2 is bevestigd bij één enkel in de inrichting gehouden rund, schaap of geit, de status opnieuw worden verkregen nadat negatieve testresultaten zijn verkregen op monsters die zijn genomen overeenkomstig de voorschriften van hoofdstuk 1, afdeling 1, punt 1, onder c), i).
Hoofdstuk 3. Lidstaat of zone vrij van infectie met Brucella abortus, B. melitensis en B. suis wat betreft gehouden runderen
Afdeling 1. Verlening van de status wat betreft gehouden runderen
De status vrij van infectie met Brucella abortus, B. melitensis en B. suis wat betreft gehouden runderen kan slechts aan een lidstaat of een zone worden verleend indien:
- a)
er gedurende ten minste de laatste 3 jaar geen bevestigd geval van infectie met Brucella abortus, B. melitensis en B. suis is geweest bij gehouden runderen;
- b)
overeenkomstig artikel 3, lid 1, onder a), gedurende de afgelopen 3 jaar algemene bewakingsvoorschriften zijn uitgevoerd voor de vroegtijdige opsporing van infectie met Brucella abortus, B. melitensis en B. suis in gehouden runderen, ten minste met inbegrip van:
- i)
regelmatige indiening van monsters van abortusgevallen voor laboratoriumtests;
- ii)
tijdig onderzoek naar abortusgevallen die mogelijk het gevolg zijn van een infectie met Brucella abortus, B. melitensis en B. suis;
- c)
gedurende de afgelopen 3 jaar ten minste 99,8 % van de inrichtingen waar runderen worden gehouden die ten minste 99,9 % van de runderpopulatie vertegenwoordigen, de status vrij van infectie met Brucella abortus, B. melitensis en B. suis zonder vaccinatie heeft gehandhaafd;
- d)
gedurende ten minste de afgelopen 3 jaar geen vaccinatie van runderen tegen Brucella abortus, B. melitensis en B. suis heeft plaatsgevonden en geen enkel in de lidstaat of zone binnengebracht rund is gevaccineerd in de laatste 3 jaar voordat het werd binnengebracht.
Afdeling 2. Handhaving van de status wat betreft gehouden runderen
1
De status vrij van infectie met Brucella abortus, B. melitensis en B. suis wat betreft gehouden runderen van een lidstaat of een zone kan slechts worden gehandhaafd indien:
- a)
nog steeds wordt voldaan aan de vereisten van afdeling 1, onder a), b) en d), en
- b)
gedurende de eerste 2 opeenvolgende jaren na de verlening van de status jaarlijkse bewaking is verricht op basis van een representatieve steekproef onder alle inrichtingen waar runderen worden gehouden, die het ten minste mogelijk moet maken dat infectie met Brucella abortus, B. melitensis en B. suis, met een betrouwbaarheid van 95 % wordt opgespoord bij een aangenomen prevalentie van 0,2 % van de inrichtingen waar runderen worden gehouden of een aangenomen prevalentie van 0,1 % van de runderpopulatie;
- c)
als er gedurende 2 opeenvolgende jaren na de verlening van de status geen geval van infectie met Brucella abortus, B. melitensis en B. suis is bevestigd bij gehouden runderen, de bewaking wordt gebaseerd op:
- i)
aselecte jaarlijkse bewaking die het ten minste mogelijk moet maken dat infectie met Brucella abortus, B. melitensis en B. suis met een betrouwbaarheid van 95 % wordt opgespoord bij een aangenomen prevalentie van 0,2 % van de inrichtingen waar runderen worden gehouden of een aangenomen prevalentie van 0,1 % van de runderpopulatie, of
- ii)
de risicogebaseerde jaarlijkse bewaking ter opsporing van infectie met Brucella abortus, B. melitensis en B. suis, waarbij rekening wordt gehouden met de productiesystemen en de vastgestelde risicofactoren, met inbegrip van de verspreiding van de infectie door andere dieren dan gehouden runderen.
2
De status van een lidstaat of een zone die vrij is van infectie met Brucella abortus, B. melitensis en B. suis wat betreft gehouden runderen, wordt niet aangetast door bevestiging van infectie met Brucella abortus, B. melitensis en B. suis bij een andere dierpopulatie dan gehouden runderen, mits doeltreffende maatregelen zijn genomen, die met geregelde tussenpozen worden beoordeeld, teneinde overdracht van infectie met Brucella abortus, B. melitensis en B. suis op gehouden runderen te voorkomen.
3
In afwijking van punt 1, onder a), kan de status vrij van infectie met Brucella abortus, B. melitensis en B. suis wat betreft gehouden runderen van een lidstaat of een zone worden gehandhaafd in het geval van de bevestiging van een infectie met Brucella abortus, B. melitensis en B. suis, indien:
- a)
de inrichting waar de infectie met Brucella abortus, B. melitensis en B. suis is geconstateerd bij gehouden runderen, onmiddellijk is onderworpen aan de desbetreffende ziektebestrijdingsmaatregelen van artikel 24;
- b)
de bevoegde autoriteit, binnen 60 dagen na de eerste bevestiging van de besmetting, een epidemiologisch onderzoek heeft uitgevoerd en onderzoeken heeft verricht, zoals bedoeld in artikel 25, om de waarschijnlijke bron aan te wijzen en de verspreiding van de besmetting vast te stellen, en geconcludeerd heeft wat de waarschijnlijke besmettingsbron is, en slechts een beperkt aantal inrichtingen besmet is en die inrichtingen epidemiologisch verband houden met de eerste geconstateerde uitbraak;
- c)
de desbetreffende ziektebestrijdingsmaatregelen van artikel 21 of artikel 24 onmiddellijk zijn genomen in elke inrichting waarvoor de aanwezigheid van vermoedelijke of bevestigde gevallen is vastgesteld na de uitvoering van de onder b) bedoelde maatregelen, totdat de ziektevrije status ervan heringevoerd of opnieuw verkregen is;
- d)
de in punt 1 bedoelde bewaking is aangepast en heeft aangetoond dat het incident is opgelost.
Hoofdstuk 4. Lidstaat of zone vrij van infectie met Brucella abortus, B. melitensis en B. suis wat betreft gehouden schapen en geiten
Afdeling 1. Verlening van de status wat betreft gehouden schapen en geiten
De status vrij van infectie met Brucella abortus, B. melitensis en B. suis wat betreft gehouden schapen en geiten kan slechts aan een lidstaat of een zone worden verleend indien:
- a)
er gedurende ten minste de laatste 3 jaar geen bevestigd geval van infectie met Brucella abortus, B. melitensis en B. suis is geweest bij gehouden schapen en geiten;
- b)
overeenkomstig artikel 3, lid 1, onder a), gedurende de afgelopen 3 jaar algemene bewakingsvoorschriften zijn uitgevoerd voor de vroegtijdige opsporing van infectie met Brucella abortus, B. melitensis en B. suis in gehouden schapen en geiten, ten minste met inbegrip van:
- i)
regelmatige indiening van monsters van abortusgevallen voor laboratoriumtests;
- ii)
tijdig onderzoek naar abortusgevallen die mogelijk het gevolg zijn van een infectie met Brucella abortus, B. melitensis en B. suis;
- c)
gedurende de afgelopen 3 jaar bewaking is verricht ten aanzien van de schapen- en geitenpopulatie en ten minste 99,8 % van de inrichtingen waar schapen of geiten worden gehouden die ten minste 99,9 % van de schapen- en geitenpopulatie vertegenwoordigen, de status vrij van infectie met Brucella abortus, B. melitensis en B. suis zonder vaccinatie heeft gehandhaafd, en
- d)
gedurende ten minste de afgelopen 3 jaar geen vaccinatie van schapen en geiten tegen Brucella abortus, B. melitensis en B. suis heeft plaatsgevonden en er geen in de lidstaat of zone binnengebrachte schapen of geiten zijn gevaccineerd in de laatste 3 jaar voordat zij werden binnengebracht.
Afdeling 2. Handhaving van de status wat betreft gehouden schapen en geiten
1
De status vrij van infectie met Brucella abortus, B. melitensis en B. suis wat betreft gehouden schapen en geiten van een lidstaat of een zone kan slechts worden gehandhaafd indien:
- a)
nog steeds wordt voldaan aan de in afdeling 1, onder a), b) en d), omschreven vereisten, en
- b)
gedurende de eerste 2 opeenvolgende jaren na de verlening van de status jaarlijkse bewaking wordt verricht op basis van een representatieve steekproef onder alle inrichtingen waar schapen of geiten worden gehouden, die het ten minste mogelijk moet maken dat infectie met Brucella abortus, B. melitensis en B. suis, met een betrouwbaarheid van 95 % wordt opgespoord bij een aangenomen prevalentie van 0,2 % van de inrichtingen waar schapen of geiten worden gehouden of een aangenomen prevalentie van 0,1 % van de schapen- of geitenpopulatie;
- c)
als er gedurende 2 opeenvolgende jaren na de verlening van de status geen geval van infectie met Brucella abortus, B. melitensis en B. suis is bevestigd bij gehouden schapen en geiten, de bewaking wordt gebaseerd op:
- i)
aselecte jaarlijkse bewaking die het ten minste mogelijk moet maken dat infectie met Brucella abortus, B. melitensis en B. suis met een betrouwbaarheid van 95 % wordt opgespoord bij een aangenomen prevalentie van 0,2 % van de inrichtingen waar geiten en schapen worden gehouden of een aangenomen prevalentie van 0,1 % van de geiten- en schapenpopulatie, of
- ii)
de risicogebaseerde jaarlijkse bewaking ter opsporing van infectie met Brucella abortus, B. melitensis en B. suis, waarbij rekening wordt gehouden met de productiesystemen en de vastgestelde risicofactoren, met inbegrip van de verspreiding van de infectie door andere dieren dan gehouden schapen en geiten.
2
De status van een lidstaat of een zone die vrij is van infectie met Brucella abortus, B. melitensis en B. suis wat betreft gehouden schapen en geiten, wordt niet aangetast door bevestiging van infectie met Brucella abortus, B. melitensis en B. suis bij een andere dierpopulatie dan gehouden schapen en geiten, mits doeltreffende maatregelen zijn genomen, die met geregelde tussenpozen worden beoordeeld, teneinde overdracht van infectie met Brucella abortus, B. melitensis en B. suis op gehouden schapen en geiten te voorkomen.
3
In afwijking van punt 1, onder a), kan de status vrij van infectie met Brucella abortus, B. melitensis en B. suis wat betreft gehouden schapen en geiten van een lidstaat of een zone worden gehandhaafd in het geval van de bevestiging van een infectie met Brucella abortus, B. melitensis en B. suis, indien:
- a)
de inrichting waar de infectie met Brucella abortus, B. melitensis en B. suis is geconstateerd bij gehouden schapen en geiten, onmiddellijk is onderworpen aan de desbetreffende ziektebestrijdingsmaatregelen van artikel 24;
- b)
de bevoegde autoriteit, binnen 60 dagen na de eerste bevestiging van de besmetting, een epidemiologisch onderzoek heeft uitgevoerd en onderzoeken heeft verricht, zoals bedoeld in artikel 25, om de waarschijnlijke bron aan te wijzen en de verspreiding van de besmetting vast te stellen, en geconcludeerd heeft wat de waarschijnlijke besmettingsbron is, en slechts een beperkt aantal inrichtingen besmet is en die inrichtingen epidemiologisch verband houden met de eerste geconstateerde uitbraak;
- c)
de desbetreffende ziektebestrijdingsmaatregelen van artikel 21 of artikel 24 onmiddellijk zijn genomen in elke inrichting waarvoor de aanwezigheid van vermoedelijke of bevestigde gevallen is vastgesteld na de uitvoering van de onder b) bedoelde maatregelen, totdat de ziektevrije status ervan heringevoerd of opnieuw verkregen is, en
- d)
de in punt 1 bedoelde bewaking is aangepast en heeft aangetoond dat het incident is opgelost.
Deel II. Infectie met het Mycobacterium tuberculosis-complex
Hoofdstuk 1. Inrichting vrij van infectie met Mycobacterium tuberculosis-complex
Afdeling 1. Verlening van de status
1
De status vrij van infectie met het Mycobacterium tuberculosis-complex (Mycobacterium bovis, Mycobacterium tuberculosis, Mycobacterium caprae) (MTBC) kan alleen worden verleend aan een inrichting waar runderen worden gehouden, indien:
- a)
er gedurende de afgelopen twaalf maanden geen bevestigd geval van infectie met MTBC is geweest bij runderen die in de inrichting worden gehouden;
- b)
de runderen ouder dan zes weken die in de inrichting aanwezig zijn ten tijde van de tests of de bemonstering met negatief resultaat zijn onderworpen aan een immunologische test op 2 als volgt bepaalde tijdstippen:
- i)
de eerste test moet worden uitgevoerd op runderen of op monsters die van runderen zijn genomen, ten vroegste zes maanden na de verwijdering van het laatste bevestigde geval en van het laatste dier dat positief testte bij een immunologische test;
- ii)
de tweede test moet worden uitgevoerd op runderen of op monsters die ten vroegste zes maanden en ten laatste twaalf maanden na de datum waarop overeenkomstig punt i) de test op het rund is uitgevoerd of de monsters zijn genomen;
- c)
sinds het begin van de tests of bemonstering zoals bedoeld in punt b), i), alle in de inrichting binnengebrachte runderen afkomstig zijn uit inrichtingen die vrij zijn van besmetting met MTBC en:
- i)
afkomstig zijn van een lidstaat of zone die vrij is van infectie met MTBC, of
- ii)
runderen van meer dan zes weken oud zijn en met negatief resultaat zijn onderworpen aan een immunologische test:
- —
gedurende de dertig dagen voordat zij in de inrichting zijn binnengebracht, of
- —
gedurende de dertig dagen nadat zij zijn binnengebracht, mits zij gedurende deze periode geïsoleerd zijn gehouden; en
- d)
sinds het begin van de onder c), i), bedoelde tests of bemonstering alle in de inrichting binnengebrachte of gebruikte levende producten van runderen afkomstig zijn uit:
- i)
inrichtingen die vrij zijn van infectie met MTBC, of
- ii)
erkende inrichtingen voor levende producten.
2
In afwijking van punt 1 kan de status vrij van infectie met MTBC aan een inrichting worden verleend indien alle runderen afkomstig zijn van inrichtingen die vrij zijn van infectie met MTBC en:
- a)
afkomstig zijn van een lidstaat of zone die vrij is van infectie met MTBC, of
- b)
indien het runderen van meer dan zes weken oud zijn, met negatief resultaat zijn onderworpen aan een immunologische test:
- i)
gedurende de dertig dagen voordat zij in de inrichting zijn binnengebracht, of
- ii)
gedurende de dertig dagen nadat zij zijn binnengebracht, mits zij gedurende deze periode geïsoleerd zijn gehouden.
3
In afwijking van punt 1, onder c), en punt 2, onder b), hoeft de bevoegde autoriteit de test niet voor te schrijven indien:
- a)
de runderen die in de inrichting zijn binnengebracht:
- i)
met negatief resultaat zijn onderworpen aan een immunologische test die gedurende de afgelopen zes maanden is uitgevoerd, en
- ii)
afkomstig zijn van inrichtingen waar de runderen met negatief resultaat zijn onderworpen aan een testregeling zoals bedoeld in afdeling 2, punt 1, onder c), of punt 2, die gedurende de afgelopen zes maanden is uitgevoerd, of
- b)
de runderen die in de inrichting zijn binnengebracht:
- i)
met negatief resultaat zijn onderworpen aan een immunologische test die gedurende de afgelopen twaalf maanden is uitgevoerd, en
- ii)
afkomstig zijn van inrichtingen waar de runderen met negatief resultaat zijn onderworpen aan een test zoals bedoeld in afdeling 2, punt 2, onder b) of c), die gedurende de afgelopen twaalf maanden is uitgevoerd.
Afdeling 2. Handhaving van de status
1
De status vrij van infectie met MTBC van een inrichting waar runderen worden gehouden, kan slechts worden gehandhaafd indien:
- a)
nog steeds wordt voldaan aan de vereisten van afdeling 1, punt 1, onder a), c) en d);
- b)
elk vermoedelijke geval van infectie met MTBC bij een rund dat op die inrichting wordt gehouden of vanuit die inrichting in een slachthuis wordt binnengebracht, ter kennis wordt gebracht van de bevoegde autoriteit en wordt onderzocht, en
- c)
een immunologische test is uitgevoerd, met negatieve resultaten, op alle runderen ouder dan zes weken, met tussenpozen van niet meer dan twaalf maanden.
2
In afwijking van punt 1, onder c), kan de bevoegde autoriteit de testregeling als volgt wijzigen:
- a)
in een lidstaat of in een zone waar het jaarlijkse percentage, berekend op 31 december van elk jaar, van met MTBC besmette inrichtingen gedurende de laatste 24 maanden niet meer bedraagt dan 1 %, kunnen de tests met langere tussenpozen van 24 maanden worden uitgevoerd;
- b)
in een lidstaat of in een zone waar het jaarlijkse percentage, berekend op 31 december van elk jaar, van met MTBC besmette inrichtingen gedurende de laatste 48 maanden niet meer bedraagt dan 0,2 %, kunnen de tests met langere tussenpozen van 36 maanden worden uitgevoerd;
- c)
in een lidstaat of in een zone waar het jaarlijkse percentage, berekend op 31 december van elk jaar, van met MTBC besmette inrichtingen gedurende de laatste 72 maanden niet meer bedraagt dan 0,1 %, kunnen de tests met langere tussenpozen van 48 maanden worden uitgevoerd;
- d)
in een lidstaat of een zone die vrij is van infectie met MTBC, kunnen de tests, indien het risico op overdracht van MTBC van wilde dieren op runderen door middel van passende bewaking is beoordeeld, met tussenpozen worden uitgevoerd die zijn gebaseerd op het productietype en de vastgestelde risicofactoren, waarbij ten minste rekening wordt gehouden met de volgende risico's:
- i)
een ligging die in verband wordt gebracht met een vermoedelijke of bevestigde infectie met MTBC bij wilde dieren;
- ii)
een voorgeschiedenis van infectie met MTBC in de laatste 5 jaar;
- iii)
een epidemiologisch verband met inrichtingen zoals bedoeld in punt i) of ii).
Afdeling 3. Opschorting en herinvoering van de status
1
De status vrij van infectie met MTBC van een inrichting waar runderen worden gehouden, moet worden opgeschort indien:
- a)
niet wordt voldaan aan een of meer van de vereisten van afdeling 2, of
- b)
een geval van infectie met MTBC wordt vermoed bij een in de inrichting gehouden rund.
2
De status vrij van infectie met MTBC kan slechts worden heringevoerd indien:
- a)
wordt voldaan aan de vereisten van afdeling 1, punt 1, onder c) en d), van afdeling 2, punt 1, onder b), en, in voorkomend geval, van afdeling 2, punt 1, onder c) of punt 2;
- b)
de resultaten van nader onderzoek de afwezigheid van infectie met MTBC ondersteunen en de status van alle vermoedelijke gevallen is vastgesteld. als runderen waarvan vermoed wordt dat zij zijn besmet, in verband daarmee worden geslacht, bij de onderzoeken ook rechtstreekse diagnostische methoden op monsters worden toegepast.
Afdeling 4. Intrekking en opnieuw verkrijgen van de status
1
De status vrij van infectie met MTBC van een inrichting waar runderen worden gehouden, moet worden ingetrokken indien:
- a)
na het verstrijken van de in artikel 20, lid 3, onder b), bedoelde maximale periode sinds de opschorting van de status, niet wordt voldaan aan een of meer van de vereisten van afdeling 2;
- b)
de infectie met MTBC niet kan worden uitgesloten overeenkomstig afdeling 3, punt 2, onder b);
- c)
een geval van infectie met MTBC is bevestigd bij een in de inrichting gehouden rund, of
- d)
dit wordt gerechtvaardigd door andere dwingende redenen om infectie met MTBC te bestrijden.
2
Indien de status vrij van infectie met MTBC is ingetrokken overeenkomstig punt 1, onder a), kan deze alleen opnieuw worden verkregen indien wordt voldaan aan de vereisten van afdeling 2.
3
Indien de status vrij van infectie met MTBC is ingetrokken overeenkomstig punt 1, onder b), c) of d), kan deze alleen opnieuw worden verkregen indien:
- a)
alle bevestigde gevallen en alle dieren die met niet-negatief resultaat zijn onderworpen aan een immunologische test, zijn verwijderd, en
- b)
de resterende runderen voldoen aan de vereisten van afdeling 1, punt 1, onder b).
4
In afwijking van punt 3, onder b), kan de status opnieuw worden verkregen, indien:
- a)
alle runderen ouder dan zes weken die in de inrichting aanwezig zijn ten tijde van de tests met negatief resultaat zijn onderworpen aan 2 als volgt uitgevoerde immunologische tests:
- i)
de eerste test moet worden uitgevoerd op runderen of op monsters die van runderen zijn genomen, ten vroegste twee maanden na de verwijdering van het laatste bevestigde geval en van het laatste dier dat positief testte bij een immunologische test;
- ii)
de tweede test moet worden uitgevoerd op runderen of op monsters die van runderen zijn genomen, ten vroegste twee maanden en ten laatste twaalf maanden na de datum waarop overeenkomstig punt i) de test of de bemonstering op het rund is uitgevoerd, en
- b)
ten minste een van de onderstaande voorwaarden is van toepassing:
- i)
de conclusie van het epidemiologisch onderzoek wijst erop dat de besmetting te wijten is aan het binnenbrengen van een of meer besmette dieren in de inrichting gedurende de laatste twaalf maanden vóór de opsporing van de infectie met MTBC, of
- ii)
er is slechts één geval bevestigd, of er is slechts één rund met positief resultaat onderworpen aan een immunologische test op MTBC sinds de besmetting met MTBC is opgespoord, en de status van de inrichting is in de afgelopen 3 jaar niet ingetrokken, of
- iii)
runderen in de inrichting zijn met negatief resultaat onderworpen aan een immunologische test die minder dan twaalf maanden vóór de opsporing van de besmetting met MTBC is uitgevoerd overeenkomstig afdeling 2, punt 1, onder c), of punt 2.
Hoofdstuk 2. Lidstaat of zone vrij van infectie met MTBC
Afdeling 1. Verlening van de status wat betreft gehouden runderen
De status vrij van infectie met MTBC wat betreft gehouden runderen kan slechts aan een lidstaat of een zone worden verleend indien:
- a)
gedurende de afgelopen 3 jaar ten minste 99,8 % van de inrichtingen waar runderen worden gehouden die ten minste 99,9 % van de runderpopulatie vertegenwoordigen, de status vrij van infectie met MTBC zonder vaccinatie heeft gehandhaafd en de incidentie van inrichtingen waarvoor de aanwezigheid van besmetting is bevestigd gedurende het jaar de 0,1 % niet overschreed, en
- b)
overeenkomstig artikel 3, lid 1, onder a), gedurende de afgelopen 3 jaar algemene bewakingsvoorschriften zijn uitgevoerd voor de opsporing van infectie met MTBC in gehouden runderen, ten minste met inbegrip van:
- i)
het systematisch onderzoeken van laesies van infectie met MTBC bij alle geslachte runderen door middel van ante-mortem- en post-mortembewaking;
- ii)
het onderzoeken van laesies die het gevolg zouden kunnen zijn van infectie met MTBC.
Afdeling 2. Handhaving van de status
1
De status vrij van infectie met MTBC wat betreft gehouden runderen van een lidstaat of een zone kan slechts worden gehandhaafd, indien:
- a)
nog steeds wordt voldaan aan de vereisten van afdeling 1, onder b), en
- b)
gedurende de eerste 2 opeenvolgende jaren na de verlening van de status aselecte jaarlijkse bewaking wordt verricht op basis van een representatieve steekproef onder alle inrichtingen waar runderen worden gehouden, om, met een betrouwbaarheid van 95 %, aan te tonen dat:
- i)
ten minste 99,8 % van de inrichtingen, die ten minste 99,9 % van de runderpopulatie vertegenwoordigen, vrij zijn van infectie met MTBC;
- ii)
de incidentie van inrichtingen waarvoor de aanwezigheid van besmetting is bevestigd gedurende het jaar de 0,1 % niet overschrijdt;
- c)
als gedurende 2 opeenvolgende jaren aan de onder b) bedoelde voorwaarden is voldaan, de bewaking gebaseerd is op:
- i)
aselecte jaarlijkse bewaking om ten minste met een betrouwbaarheid van 95 % aan te tonen dat de incidentie van inrichtingen waarvoor de aanwezigheid van besmetting is bevestigd gedurende het jaar de 0,1 % niet overschrijdt, of
- ii)
risicogebaseerde jaarlijkse bewaking ter opsporing van besmetting met MTBC, rekening houdend met de productiesystemen, de vastgestelde risicofactoren, met inbegrip van de verspreiding van de besmetting door andere dieren dan gehouden runderen, en verscherpte bewaking in inrichtingen die in verband worden gebracht met ten minste één van de specifieke risico's zoals bedoeld in hoofdstuk 1, afdeling 2, punt 2, onder d).
2
De status van een lidstaat of een zone die vrij is van infectie met MTBC wordt niet aangetast door bevestiging van infectie met MTBC bij een andere dierpopulatie dan gehouden runderen, mits doeltreffende maatregelen zijn genomen, die met geregelde tussenpozen worden beoordeeld, teneinde overdracht van infectie met MTBC op gehouden runderen te voorkomen.
Deel III. Enzoötische boviene leukose
Hoofdstuk 1. Inrichting vrij van enzoötische boviene leukose
Afdeling 1. Verlening van de status
1
De status vrij van enzoötische boviene leukose (EBL) kan slechts worden verleend aan een inrichting waar runderen worden gehouden, indien:
- a)
er gedurende de afgelopen 24 maanden geen bevestigd geval van EBL is geweest bij runderen die in de inrichting worden gehouden;
- b)
gedurende de afgelopen twaalf maanden alle in de inrichting gehouden runderen ouder dan 24 maanden, met negatief resultaat aan een serologische test zijn onderworpen op ten minste 2 tijdstippen met tussenpozen van ten minste vier maanden;
- c)
sinds het begin van de onder b) bedoelde bemonstering alle in de inrichting binnengebrachte runderen:
- i)
afkomstig zijn van inrichtingen die vrij zijn van EBL, of
- ii)
afkomstig zijn van inrichtingen waar binnen 24 maanden vóór de verzending van de dieren noch in de vorm van klinische of post-mortemaanwijzingen, noch als resultaat van een diagnostische test voor EBL enig bewijs voor de aanwezigheid van EBL is gevonden, en
- —
indien ouder dan 24 maanden,
zijn onderworpen aan serologische tests, met negatieve resultaten, op 2 tijdstippen met een tussenpoos van ten minste vier maanden terwijl zij geïsoleerd werden gehouden van andere runderen van de inrichting, of
dertig dagen voor het tijdstip waarop zij zijn binnengebracht, met negatief resultaat zijn onderworpen aan een serologische test, mits alle runderen zijn getest overeenkomstig het bepaalde onder b);
- —
indien jonger dan 24 maanden,
zij zijn geboren uit moederdieren die met negatief resultaat zijn onderworpen aan een serologische test voor EBL, uitgevoerd op monsters die gedurende de afgelopen twaalf maanden op 2 tijdstippen met een tussenpoos van ten minste vier maanden zijn genomen, en
- d)
sinds het begin van de onder b) bedoelde bemonstering alle in de inrichting binnengebrachte levende producten van runderen afkomstig zijn uit:
- i)
inrichtingen die vrij zijn van EBL, of
- ii)
erkende inrichtingen voor levende producten.
2
In afwijking van punt 1 kan de status vrij van EBL aan een inrichting worden verleend, indien alle runderen afkomstig zijn van inrichtingen die vrij zijn van EBL en zijn gelegen in een lidstaat of een zone die vrij is van EBL of in een door een goedgekeurd uitroeiingsprogramma bestreken lidstaat of zone.
Afdeling 2. Handhaving van de status
De status vrij van EBL van een inrichting waar runderen worden gehouden, kan slechts worden gehandhaafd indien:
- a)
nog steeds wordt voldaan aan de vereisten van afdeling 1, punt 1, onder a), c) en d), en
- b)
negatieve resultaten worden behaald bij serologische tests voor EBL die worden uitgevoerd op monsters die zijn genomen:
- i)
met tussenpozen van niet meer dan 36 maanden, van alle runderen ouder dan 24 maanden, of
- ii)
overeenkomstig hoofdstuk 2, afdeling 2, onder b) of c), naargelang het geval, indien de inrichting in een lidstaat of zone is gelegen die vrij is van EBL.
Afdeling 3. Opschorting en herinvoering van de status
1
De status vrij van EBL van een inrichting waar runderen worden gehouden, moet worden opgeschort indien:
- a)
niet wordt voldaan aan een of meer van de vereisten van afdeling 2;
- b)
er een geval van EBL wordt vermoed bij een rund dat in de inrichting wordt gehouden.
2
De status vrij van EBL kan slechts worden heringevoerd indien:
- a)
wordt voldaan aan de vereisten van afdeling 1, punt 1, onder c) en d), en van afdeling 2, onder b);
- b)
de resultaten van nader onderzoek de afwezigheid van EBL ondersteunen en de status van alle vermoedelijke gevallen is vastgesteld.
Afdeling 4. Intrekking en opnieuw verkrijgen van de status
1
De status vrij van EBL van een inrichting waar runderen worden gehouden, moet worden ingetrokken indien:
- a)
na het verstrijken van de in artikel 20, lid 3, onder b), bedoelde maximale periode sinds de opschorting van de status, niet wordt voldaan aan een of meer van de vereisten van afdeling 2, of
- b)
een geval van EBL is bevestigd bij een in de inrichting gehouden rund.
2
Indien de status vrij van EBL is ingetrokken overeenkomstig punt 1, onder a), kan deze alleen opnieuw worden verkregen indien wordt voldaan aan de vereisten van afdeling 1, punt 1, onder c) en d), en van afdeling 2, onder b).
3
Indien de status vrij van EBL is ingetrokken overeenkomstig punt 1, onder b), kan deze alleen opnieuw worden verkregen indien:
- a)
alle runderen die met positief resultaat op EBL zijn getest en al hun nakomelingen jonger dan 24 maanden zijn verwijderd;
- b)
alle runderen ouder dan twaalf maanden met negatief resultaat zijn onderworpen aan een serologische test, op 2 tijdstippen met een tussenpoos van ten minste vier maanden, waarbij de eerste test moet worden uitgevoerd op monsters die niet eerder dan vier maanden na de verwijdering van het laatste bevestigde geval zijn genomen.
4
In afwijking van punt 3), onder a), kunnen de nakomelingen van moederdieren die met positief resultaat zijn onderworpen aan een serologische test voor EBL of die laesies van EBL hebben vertoond, in de inrichting worden gehouden indien:
- a)
zij onmiddellijk na het kalven zijn gescheiden van het moederdier en met negatief resultaat zijn onderworpen aan een PCR-test, op 2 tijdstippen, waarbij het eerste monster moet worden genomen in de periode van 3 tot vijf weken en het tweede binnen 8 tot tien weken na het werpen, en
- b)
zij in de inrichting blijven tot zij 24 maanden oud zijn en met negatief resultaat aan een serologische test worden onderworpen, of vóór die test rechtstreeks naar het slachthuis worden gebracht overeenkomstig de voorschriften van artikel 27, lid 4.
Hoofdstuk 2. Lidstaat of zone vrij van EBL
Afdeling 1. Verlening van de status
De status vrij van EBL wat betreft gehouden runderen kan slechts aan een lidstaat of een zone worden verleend indien:
- a)
ten minste 99,8 % van de inrichtingen waar runderen worden gehouden, vrij is van EBL, en
- b)
alle runderen ouder dan 24 maanden die in deze lidstaat of zone worden geslacht, worden onderworpen aan een officieel post-mortemonderzoek, waarbij monsters van alle dieren met tumoren die door EBL zouden kunnen zijn veroorzaakt, aan laboratoriumonderzoek worden onderworpen om de aanwezigheid van EBL te bevestigen of uit te sluiten.
Afdeling 2. Handhaving van de status
De status vrij van EBL wat betreft gehouden runderen van een lidstaat of een zone kan slechts worden gehandhaafd indien:
- a)
nog steeds wordt voldaan aan de vereisten van afdeling 1, en
- b)
gedurende de eerste 5 jaar na de verlening van de status vrij van EBL bewaking wordt verricht op basis van:
- i)
jaarlijkse aselecte bemonstering om ten minste, met een betrouwbaarheid van 95 %, met EBL besmette inrichtingen op te sporen bij een aangenomen prevalentie van 0,2 %, of
- ii)
serologische tests bij alle runderen die ouder zijn dan 24 maanden, op ten minste één tijdstip;
- c)
na de eerste 5 jaar na de verlening van de status vrij van EBL wordt bewaking verricht om de afwezigheid van besmetting aan te tonen, waarbij rekening wordt gehouden met de productiesystemen en de vastgestelde risicofactoren.
Deel IV. Infectieuze boviene rinotracheïtis/infectieuze pustuleuze vulvovaginitis
Hoofdstuk 1. Inrichting vrij van infectieuze boviene rinotracheïtis/infectieuze pustuleuze vulvovaginitis
Afdeling 1. Verlening van de status
1
De status vrij van infectieuze boviene rinotracheïtis/infectieuze pustuleuze vulvovaginitis (IBR/IPV) kan slechts worden verleend aan een inrichting waar runderen worden gehouden, indien:
- a)
er gedurende de afgelopen twaalf maanden geen bevestigd geval van IBR/IPV is geweest bij runderen die in de inrichting worden gehouden;
- b)
gedurende de afgelopen 2 jaar geen van de in de inrichting gehouden runderen tegen IBR/IPV is gevaccineerd;
- c)
de in de inrichting gehouden runderen zijn onderworpen aan ten minste één van de volgende testregelingen, rekening houdend met eerdere DIVA-vaccinaties, waarbij serologische tests voor het aantonen van antilichamen tegen volledig BoHV-1 of, indien nodig, antilichamen tegen BoHV-1-gE, zijn uitgevoerd op:
- i)
een bloed-, melk- of vleessapmonster dat over een periode van ten hoogste twaalf maanden van elk rund is genomen, of
- ii)
bloed-, melk of vleessapmonsters die op ten minste 2 tijdstippen met tussenpozen van ten minste twee maanden en niet meer dan twaalf maanden zijn genomen van
- —
alle vrouwelijke runderen ouder dan twaalf maanden, en
- —
alle voor fokdoeleinden gebruikte of bestemde mannelijke runderen ouder dan twaalf maanden, en
- —
een aselecte steekproef van mannelijke dieren die niet voor fokdoeleinden bestemd zijn en die ouder zijn dan twaalf maanden. Het aantal geteste dieren moet het ten minste mogelijk maken dat, met een betrouwbaarheid van 95 %, seropositieve dieren worden opgespoord bij een aangenomen prevalentie van 10 %, of
- iii)
in het geval van een inrichting waar ten minste 30 % van de runderen melk produceren,
- —
monsters van tankmelk, op ten minste 3 tijdstippen met tussenpozen van ten minste drie maanden genomen van melkproducerende vrouwelijke runderen die alle epidemiologische eenheden van de inrichting vertegenwoordigen, en
- —
bloedmonsters genomen van alle niet-melkproducerende vrouwelijke runderen ouder dan twaalf maanden en van alle voor fokdoeleinden gebruikte of bestemde mannelijke runderen ouder dan twaalf maanden, en
- —
een aselect bloed- of vleessapmonster genomen van niet voor fokdoeleinden bestemde mannelijke runderen ouder dan twaalf maanden. Het aantal geteste dieren moet het ten minste mogelijk maken dat, met een betrouwbaarheid van 95 %, seropositieve dieren worden opgespoord bij een aangenomen prevalentie van 10 %, of
- iv)
in het geval van een inrichting waar minder dan 5 % van de gehouden runderen mannelijk is en ten minste 95 % van de vrouwelijke dieren ouder dan 24 maanden voor de melkproductie bestemd is of gebruikt wordt, op monsters van tankmelk, op ten minste 6 tijdstippen met tussenpozen van ten minste twee maanden genomen van melkproducerende vrouwelijke runderen die alle epidemiologische eenheden van de inrichting vertegenwoordigen;
- d)
sinds het begin van de onder c) bedoelde bemonstering alle in de inrichting binnengebrachte runderen:
- i)
afkomstig zijn van inrichtingen die vrij zijn van IBR/IPV en, indien de inrichtingen van oorsprong zijn gelegen in een lidstaat of zone die noch vrij is van IBR/IPV, noch door een goedgekeurd uitroeiingsprogramma wordt bestreken, met negatief resultaat zijn onderworpen aan een serologische test voor het aantonen van antilichamen tegen volledig BoHV-1 of, indien nodig, antilichamen tegen BoHV-1-gE, op een monster dat is genomen nadat zij zijn binnengebracht en voordat de status vrij van IBR/IPV is verleend, of
- ii)
in quarantaine zijn geplaatst voordat zij zijn binnengebracht en met negatief resultaat zijn onderworpen aan een serologische test voor het aantonen van antilichamen tegen volledig BoHV-1 op een monster dat niet eerder dan 21 dagen na het begin van de quarantaine is genomen, en
- e)
sinds het begin van de onder c) bedoelde bemonstering alle in de inrichting binnengebrachte levende producten van runderen afkomstig zijn uit:
- i)
inrichtingen die vrij zijn van IBR/IPV, of
- ii)
erkende inrichtingen voor levende producten.
2
In afwijking van punt 1 kan de status vrij van IBR/IPV aan een inrichting worden verleend, indien alle runderen afkomstig zijn van inrichtingen die vrij zijn van ÌBR/IPV en zijn gelegen in een lidstaat of een zone die vrij is van IBR/IPV of in een lidstaat of zone waarvoor een goedgekeurd uitroeiingsprogramma van toepassing is, mits zij voldoen aan de vereisten van afdeling 2, onder c) en d), naargelang het geval.
Afdeling 2. Handhaving van de status
De status vrij van IBR/IPV kan slechts worden gehandhaafd in een inrichting waar runderen worden gehouden, indien:
- a)
nog steeds wordt voldaan aan de vereisten van afdeling 1, punt 1, onder a), b) en e);
- b)
negatieve resultaten worden behaald bij serologische tests voor de opsporing van antilichamen tegen volledig BoHV-1 of, indien nodig, antilichamen tegen BoHV-1-gE, rekening houdend met eerdere vaccinaties met een DIVA-vaccin,
- i)
op bloed-, melk of vleessapmonsters die jaarlijks worden genomen van alle runderen ouder dan 24 maanden, of
- ii)
in het geval van een inrichting waar ten minste 30 % van de runderen melk produceren, ten minste jaarlijks op:
- —
monsters van tankmelk, op ten minste 3 tijdstippen met tussenpozen van ten minste drie maanden genomen van melkproducerende vrouwelijke runderen die alle epidemiologische eenheden van de inrichting vertegenwoordigen, en
- —
bloedmonsters, genomen van alle mannelijke fokrunderen ouder dan 24 maanden, of
- iii)
in het geval van een inrichting waar minder dan 5 % van de gehouden runderen mannelijk is en ten minste 95 % van de vrouwelijke dieren ouder dan 24 maanden voor de melkproductie bestemd is of gebruikt wordt, ten minste jaarlijks op monsters van tankmelk, op ten minste 6 tijdstippen met tussenpozen van ten minste twee maanden genomen van melkproducerende vrouwelijke runderen die alle epidemiologische eenheden van de inrichting vertegenwoordigen, of
- iv)
mits de status vrij van IBR/IPV gedurende de afgelopen 3 opeenvolgende jaren is gehandhaafd, jaarlijks op bloed- of melkmonsters genomen van een aantal runderen dat het ten minste mogelijk maakt dat, met een betrouwbaarheid van 95 %, seropositieve dieren worden opgespoord bij een aangenomen prevalentie van 10 %, of
- v)
indien de inrichting gelegen is in een lidstaat of een zone die vrij is van IBR/IPV, op monsters die zijn genomen overeenkomstig hoofdstuk 2, afdeling 2, punt 1, onder b), of hoofdstuk 2, afdeling 2, punt 3, naargelang het geval.
- c)
uitsluitend niet tegen infectie met IBR/IPV gevaccineerde runderen in de inrichting worden binnengebracht, wanneer die gelegen is in een lidstaat of zone:
- i)
die vrij is van IBR/IPV, of
- ii)
waar als onderdeel van de uitroeiingsstrategie in het kader van een goedgekeurd uitroeiingsprogramma een vaccinatieverbod van kracht is.
- d)
alle runderen die worden binnengebracht, voldoen aan de vereisten van afdeling 1, punt 1, onder d), ii), of afkomstig zijn van inrichtingen die vrij zijn van IBR/IPV en waarvoor negatieve resultaten zijn behaald bij een serologische test voor de opsporing van antilichamen tegen volledig BoHV-1 of, indien nodig, antilichamen tegen BoHV-1-gE, op een monster dat binnen een periode van 15 dagen vóór de verzending van de dieren is genomen in de inrichtingen van oorsprong, in het geval dat:
- i)
de inrichting is gelegen in een lidstaat of zone die vrij is van IBR/IPV en de inrichtingen van oorsprong niet zijn gelegen in een lidstaat of zone die vrij is van IBR/IPV, of
- ii)
de inrichting gelegen is in een door een goedgekeurd uitroeiingsprogramma bestreken lidstaat of zone en de inrichtingen van oorsprong zich bevinden in een lidstaat of zone die noch vrij is van IBR/IPV, noch door een goedgekeurd uitroeiingsprogramma wordt bestreken.
Afdeling 3. Opschorting en herinvoering van de status
1
De status vrij van IBR/IPV van een inrichting waar runderen worden gehouden, moet worden opgeschort indien:
- a)
niet wordt voldaan aan een of meer van de vereisten van afdeling 2;
- b)
een geval van IBR/IPV wordt vermoed bij een in de inrichting gehouden rund.
2
De status vrij van IBR/IPV kan slechts worden heringevoerd indien:
- a)
wordt voldaan aan de vereisten van afdeling 1, punt 1, c) en d), en van afdeling 2, punt 1, b), c) en d), en, in voorkomend geval, punt 2;
- b)
de resultaten van nader onderzoek de afwezigheid van IBR/IPV ondersteunen en de status van alle vermoedelijke gevallen is vastgesteld.
Afdeling 4. Intrekking en opnieuw verkrijgen van de status
1
De status vrij van IBR/IPV van een inrichting waar runderen worden gehouden, moet worden ingetrokken indien:
- a)
na het verstrijken van de in artikel 20, lid 3, onder b), bedoelde maximale periode sinds de opschorting van de status, niet wordt voldaan aan een of meer van de vereisten van afdeling 2;
- b)
een geval van IBR/IPV is bevestigd bij een in de inrichting gehouden rund.
2
Indien de status vrij van BVD is ingetrokken overeenkomstig punt 1, a), kan deze alleen opnieuw worden verkregen indien wordt voldaan aan de vereisten van afdeling 1, punt 1, c) en d), en van afdeling 2, punt 1, b), c) en d), en, in voorkomend geval, punt 2.
3
Indien de status vrij van IBR/IPV is ingetrokken overeenkomstig punt 1, onder b), kan deze alleen opnieuw worden verkregen indien:
- a)
alle bevestigde gevallen zijn verwijderd;
- b)
ten minste één van de testregelingen van afdeling 1, punt 1, onder c), met negatieve resultaten is uitgevoerd op monsters die niet eerder dan dertig dagen na de verwijdering van het laatste bevestigde geval zijn genomen.
Hoofdstuk 2. Lidstaat of zone vrij van IBR/IPV
Afdeling 1. Verlening van de status
De status vrij van IBR/IPV wat betreft gehouden runderen kan slechts aan een lidstaat of een zone worden verleend indien:
- a)
vaccinatie tegen IBR/IPV verboden is voor gehouden runderen, en
- b)
ten minste 99,8 % van de inrichtingen, die ten minste 99,9 % van de overeenkomstige runderpopulatie vertegenwoordigen, vrij zijn van IBR/IPV.
Afdeling 2. Handhaving van de status
1
De status vrij van IBR/IPV wat betreft gehouden runderen van een lidstaat of een zone kan slechts worden gehandhaafd indien:
- a)
nog steeds wordt voldaan aan de vereisten van afdeling 1, en
- b)
jaarlijks bewaking wordt uitgevoerd op basis van aselecte bemonstering die het ten minste mogelijk moet maken dat, met een betrouwbaarheid van 95 %, de besmetting van inrichtingen met BoHV-1 wordt opgespoord bij een aangenomen prevalentie van 0,2 % van de inrichtingen, of met BoHV-1 besmette runderen worden opgespoord bij een aangenomen prevalentie van 0,1 % van de runderpopulatie.
2
In afwijking van punt 1, onder a), kan het gebruik van DIVA-vaccinatie door de bevoegde autoriteit worden toegestaan bij een uitbraak, indien:
- a)
uit het resultaat van het epidemiologisch onderzoek en de onderzoeken, zoals bedoeld in artikel 25, is gebleken dat slechts een beperkt aantal inrichtingen bij de uitbraak betrokken was;
- b)
het gebruik beperkt blijft tot de bestrijding van deze uitbraak, zoals door de bevoegde autoriteit noodzakelijk geacht;
- c)
de runderen onder toezicht van de bevoegde autoriteit DIVA-gevaccineerd worden en het gebruik van DIVA-vaccins voor elk dier wordt gedocumenteerd;
- d)
de DIVA-gevaccineerde runderen alleen rechtstreeks naar een slachthuis of naar een inrichting in een andere zone of lidstaat waar geen vaccinatieverbod van kracht is, worden verplaatst.
3
In afwijking van punt 1, onder b), kan bewaking worden verricht om jaarlijks de afwezigheid van infectie met BoHV-1 aan te tonen, waarbij rekening wordt gehouden met de productiesystemen en de vastgestelde risicofactoren, mits er gedurende 5 opeenvolgende jaren na het verlenen van de status vrij van IBR/IPV in deze lidstaat of zone geen uitbraken zijn geconstateerd.
Deel V. Infectie met het virus van de ziekte van Aujeszky
Hoofdstuk 1. Inrichting vrij van infectie met het virus van de ziekte van Aujeszky
Afdeling 1. Verlening van de status
1
De status vrij van infectie met het virus van de ziekte van Aujeszky (ADV) kan slechts worden verleend aan een inrichting waar varkens worden gehouden, indien:
- a)
er gedurende de afgelopen twaalf maanden geen bevestigd geval van infectie met ADV is geweest bij varkens die in de inrichting worden gehouden;
- b)
gedurende de afgelopen twaalf maanden geen van de in de inrichting gehouden varkens tegen de ziekte van Aujeszky (AD) is gevaccineerd;
- c)
gedurende de afgelopen twaalf maanden de in de inrichting gehouden varkens zijn onderworpen aan één van de volgende testregelingen, rekening houdend met eerdere DIVA-vaccinaties, waarbij serologische tests voor het aantonen van antilichamen tegen ADV of, indien nodig, antilichamen tegen ADV-gE, met negatieve resultaten zijn uitgevoerd op:
- i)
een van elk varken genomen bloed- of vleessapmonster, of
- ii)
bloed- of vleessapmonsters, op 2 tijdstippen met een tussenpoos van 2 tot drie maanden genomen van een aantal dieren dat het ten minste mogelijk maakt dat, met een betrouwbaarheid van 95 %, seropositieve dieren worden opgespoord bij een aangenomen prevalentie van 10 %.
- d)
sinds het begin van de onder c) bedoelde bemonstering alle in de inrichting binnengebrachte varkens:
- i)
afkomstig zijn van inrichtingen die vrij zijn van infectie met ADV en, indien de inrichtingen van oorsprong zijn gelegen in een lidstaat of zone die noch vrij is van infectie met ADV, noch door een goedgekeurd uitroeiingsprogramma wordt bestreken, met negatief resultaat zijn onderworpen aan een serologische test voor het aantonen van antilichamen tegen volledig ADV of, indien nodig, antilichamen tegen ADV-gE, nadat zij zijn binnengebracht en voordat de status vrij van infectie met ADV is verleend, of
- ii)
gedurende ten minste 30 dagen voordat zij zijn binnengebracht in quarantaine zijn geplaatst en met negatief resultaat zijn onderworpen aan een serologische test voor het aantonen van antilichamen tegen volledig ADV op 2 tijdstippen met een tussenpoos van ten minste 30 dagen tussen het nemen van de afzonderlijke monsters. Het monster voor de laatste test moet binnen 15 dagen vóór de verzending worden genomen.
- e)
sinds het begin van de onder c) bedoelde bemonstering alle in de inrichting binnengebrachte levende producten van varkens afkomstig zijn uit:
- i)
inrichtingen die vrij zijn van infectie met ADV, of
- ii)
erkende inrichtingen voor levende producten.
2
In afwijking van punt 1 kan de status vrij van infectie met ADV aan een inrichting worden verleend, indien alle varkens afkomstig zijn van inrichtingen die vrij zijn van infectie van ADV en zijn gelegen in een lidstaat of een zone die vrij is van infectie met ADV of in een door een goedgekeurd uitroeiingsprogramma bestreken lidstaat of zone, mits zij aan de vereisten van afdeling 2, onder d), voldoen.
Afdeling 2. Handhaving van de status
De status vrij van infectie met ADV van een inrichting waar varkens worden gehouden, kan slechts worden gehandhaafd indien:
- a)
nog steeds wordt voldaan aan de vereisten van afdeling 1, punt 1, onder a), b) en e);
- b)
met negatief resultaat serologische tests worden uitgevoerd op een representatief aantal bloed- of vleessapmonsters die zijn genomen van in de inrichting gehouden varkens, om de afwezigheid van infectie met ADV te verifiëren op basis van een testregeling waarbij rekening wordt gehouden met de productiecyclus en het risico op de insleep van ADV:
- i)
ten minste eenmaal per jaar, indien alle gehouden varkens niet tegen AD zijn gevaccineerd, met tests voor het aantonen van antilichamen tegen volledig ADV, of
- ii)
ten minste tweemaal per jaar, met tests voor het aantonen van antilichamen tegen volledig ADV en tests voor het aantonen van antilichamen tegen ADV-gE, indien nodig;
- c)
mits de inrichting gelegen is in een lidstaat of een zone die vrij is van infectie met ADV, de onder b) bedoelde serologische tests worden uitgevoerd, zoals vereist, overeenkomstig de bewaking zoals bedoeld in hoofdstuk 2, afdeling 2, punt 1, onder b), of hoofdstuk 2, afdeling 2, punt 4, naargelang het geval;
- d)
alle varkens die worden binnengebracht:
- i)
voldoen aan de vereisten van afdeling 1, punt 1, onder d), ii), of
- ii)
zijn afkomstig van inrichtingen die vrij zijn van infectie met ADV en zijn met negatief resultaat onderworpen aan een serologische test op antilichamen tegen volledig ADV, op een monster dat binnen 15 dagen voor de verzending van de dieren is genomen in de inrichtingen van oorsprong, in het geval dat:
- —
de inrichting is gelegen in een lidstaat of zone die vrij is van infectie met ADV en de inrichtingen van oorsprong niet zijn gelegen in een lidstaat of zone die vrij is van infectie met ADV, of
- —
de inrichting gelegen is in een door een goedgekeurd uitroeiingsprogramma bestreken lidstaat of zone en de inrichtingen van oorsprong zich bevinden in een lidstaat of zone die noch vrij is van infectie met ADV, noch door een goedgekeurd uitroeiingsprogramma wordt bestreken.
Het aantal geteste varkens moet het ten minste mogelijk maken dat, met een betrouwbaarheid van 95 %, seropositieve dieren worden opgespoord bij een aangenomen prevalentie van 10 %.
In afwijking van de eerste alinea kan voor varkens van minder dan vier maanden die zijn geboren uit DIVA-gevaccineerde moederdieren worden gebruikgemaakt van de serologische test voor het aantonen van antilichamen tegen ADV-gE.
Afdeling 3. Opschorting en herinvoering van de status
1
De status vrij van infectie met ADV van een inrichting waar varkens worden gehouden, moet worden opgeschort indien:
- a)
niet meer wordt voldaan aan een of meer van de vereisten van afdeling 2;
- b)
een geval van infectie met ADV wordt vermoed bij een in de inrichting gehouden varken.
2
De status vrij van infectie met ADV kan slechts worden heringevoerd indien:
- a)
wordt voldaan aan de vereisten van afdeling 1, punt 1, onder b) en e), en van afdeling 2, onder b) of c), naargelang het geval, en onder d);
- b)
de resultaten van nader onderzoek de afwezigheid van infectie met ADV ondersteunen en de status van alle vermoedelijke gevallen is vastgesteld.
Afdeling 4. Intrekking en opnieuw verkrijgen van de status
1
De status vrij van infectie met ADV van een inrichting waar varkens worden gehouden, moet worden ingetrokken indien:
- a)
na het verstrijken van de in artikel 20, lid 3, onder b), bedoelde maximale periode sinds de opschorting van de status, niet wordt voldaan aan een of meer van de vereisten van afdeling 2;
- b)
een geval van infectie met ADV is bevestigd bij een in de inrichting gehouden varken.
2
Indien de status vrij van infectie met ADV is ingetrokken overeenkomstig punt 1, onder a), kan deze alleen opnieuw worden verkregen indien wordt voldaan aan de vereisten van afdeling 1, punt 1, onder b) en e), en van afdeling 2, onder b) of c), naargelang het geval, en onder d).
3
Indien de status vrij van infectie met ADV is ingetrokken overeenkomstig punt 1, onder b), kan deze alleen opnieuw worden verkregen alle varkens uit de inrichting zijn verwijderd.
Hoofdstuk 2. Lidstaat of zone vrij van infectie met het virus van de ziekte van Aujeszky
Afdeling 1. Verlening van de status
De status vrij van infectie met ADV wat betreft gehouden varkens kan slechts aan een lidstaat of een zone worden verleend indien:
- a)
vaccinatie tegen de ziekte van Aujeszky gedurende de voorafgaande twaalf maanden verboden was voor gehouden varkens;
- b)
bewaking is verricht om aan te tonen dat er gedurende ten minste de voorafgaande 24 maanden in geen van de inrichtingen in de desbetreffende lidstaat of zone enige klinische, virologische of serologische aanwijzingen voor infectie met ADV zijn geweest, en
- c)
als bekend is dat de infectie met ADV zich onder in het wild levende varkens heeft verspreid, er maatregelen zijn genomen om elke overdracht van ADV van in het wilde levende varkens op gehouden varkens te voorkomen.
Afdeling 2. Handhaving van de status
1
De status vrij van infectie met ADV wat betreft gehouden varkens van een lidstaat of een zone kan slechts worden gehandhaafd indien:
- a)
nog steeds wordt voldaan aan de in afdeling 1, onder a) en c), omschreven vereisten, en
- b)
jaarlijks bewaking wordt uitgevoerd op basis van aselecte bemonstering die het ten minste mogelijk moet maken dat, met een betrouwbaarheid van 95 %, met ADV besmette inrichtingen worden opgespoord bij een aangenomen prevalentie van 0,2 %. Het aantal bloed- of vleessapmonsters dat wordt genomen van de varkens die in een inrichting worden gehouden, moet het ten minste mogelijk maken dat, met een betrouwbaarheid van 95 %, seropositieve dieren worden opgespoord bij een aangenomen prevalentie van 20 %.
2
In afwijking van punt 1 kan de status vrij van infectie met ADV bij de varkenspopulatie van een lidstaat of zone worden gehandhaafd in het geval van een uitbraak, indien:
- a)
alle varkens in de getroffen inrichtingen zijn verwijderd;
- b)
door de bevoegde autoriteit een epidemiologisch onderzoek is verricht en onderzoeken zijn uitgevoerd, met inbegrip van klinisch onderzoek en serologische of virologische tests:
- i)
in alle inrichtingen waar varkens worden gehouden die rechtstreeks of onrechtstreeks met de besmette inrichting in contact zijn geweest, om besmetting uit te sluiten, en
- ii)
in alle inrichtingen waar varkens worden gehouden en die binnen een straal van 2 km rond een besmette inrichting zijn gelegen, om aan te tonen dat deze inrichtingen niet zijn besmet. Het aantal bloed- of vleessapmonsters dat wordt genomen van varkens die in deze inrichtingen worden gehouden, moet het ten minste mogelijk maken dat, met een betrouwbaarheid van 95 %, seropositieve dieren worden opgespoord bij een aangenomen prevalentie van 10 %, of
- iii)
als een DIVA-vaccinatie is gebruikt, zijn serologische tests op antilichamen tegen ADV-gE uitgevoerd, op 2 tijdstippen met een tussenpoos van twee maanden, in inrichtingen waar varkens worden gehouden en die binnen de ringvaccinatiestraal rond de besmette inrichting zijn gelegen, om de afwezigheid van besmetting aan te tonen;
- c)
uit het resultaat van het onderzoek overeenkomstig punt b) is gebleken dat slechts een beperkt aantal inrichtingen bij de uitbraak betrokken was;
- d)
de desbetreffende bestrijdingsmaatregelen, zoals bedoeld in artikel 24, onmiddellijk zijn toegepast in elke inrichting die met ADV is besmet, indien nodig met inbegrip van vaccinatie met DIVA-vaccins.
3
In afwijking van afdeling 1, onder a), kan het gebruik van DIVA-vaccinatie door de bevoegde autoriteit worden toegestaan bij een uitbraak zoals bedoeld in punt 2, indien:
- a)
het gebruik beperkt blijft tot de bestrijding van deze uitbraak, zoals door de bevoegde autoriteit noodzakelijk geacht;
- b)
de varkens onder toezicht van de bevoegde autoriteit DIVA-gevaccineerd worden en het gebruik van DIVA-vaccins voor elk dier wordt gedocumenteerd;
- c)
de DIVA-gevaccineerde varkens alleen rechtstreeks naar een slachthuis of naar een inrichting in een andere lidstaat of zone waar geen vaccinatieverbod van kracht is, worden verplaatst.
4
In afwijking van punt 1, onder b), kan bewaking worden verricht om jaarlijks de afwezigheid van infectie met ADV aan te tonen, waarbij rekening wordt gehouden met de productiesystemen en de vastgestelde risicofactoren, mits er gedurende 2 opeenvolgende jaren na het verlenen van de status vrij van infectie met ADV in deze lidstaat of zone geen uitbraken zijn geconstateerd.
Deel VI. Boviene virusdiarree
Hoofdstuk 1. Inrichting vrij van boviene virusdiarree
Afdeling 1. Verlening van de status
1
De status vrij van boviene virusdiarree (BVD) kan slechts worden verleend aan een inrichting waar runderen worden gehouden, indien:
- a)
er gedurende de laatste 18 maanden geen bevestigd geval van BVD is geweest bij een in de inrichting gehouden rund;
- b)
de in de inrichting gehouden runderen zijn onderworpen aan ten minste één van de volgende testregelingen, waarbij rekening wordt gehouden met mogelijke eerdere vaccinaties:
- i)
tests voor het aantonen van BVD-virusantigeen of -genoom (BVDV-antigeen of -genoom) zijn met negatieve resultaten uitgevoerd op monsters van alle runderen.
Ten minste van alle in de voorafgaande twaalf maanden geboren kalveren moeten de monsters na of tegelijk met de officiële identificatie zijn genomen, maar niet later dan 20 dagen na het werpen. De moederdieren van de kalveren waarvoor de testresultaten negatief zijn, hoeven niet te worden getest;
- ii)
serologische tests voor het aantonen van antilichamen tegen BVDV zijn met negatieve resultaten uitgevoerd op monsters die gedurende een periode van ten minste twaalf maanden op ten minste 3 tijdstippen met tussenpozen van ten minste vier maanden zijn genomen van runderen die ten minste drie maanden vóór het testen in de inrichting zijn gehouden.
Het aantal geteste dieren moet het ten minste mogelijk maken dat, met een betrouwbaarheid van 95 %, seropositieve dieren worden opgespoord bij een aangenomen prevalentie van 50 % en moet ten minste overeenstemmen met 5 dieren, of met alle dieren indien er minder dan 5 dieren gehouden worden.
Indien de runderen van de inrichting in afzonderlijke groepen worden gehouden zonder rechtstreeks met elkaar in contact te komen, moet een overeenkomstig aantal dieren van elke groep worden getest;
- iii)
over een periode van ten minste twaalf maanden is een combinatie van de in de punten i) en ii) beschreven testregelingen toegepast.
De geschiktheid van de gecombineerde testregeling voor het aantonen van de ziekte moet gelijkwaardig zijn aan die van de in de punten i) en ii) bedoelde testregelingen;
- c)
sinds het begin van de in punt 1,onder b), bedoelde bemonstering alle in de inrichting binnengebrachte runderen:
- i)
afkomstig zijn van inrichtingen die vrij zijn van BVD en gelegen zijn in een lidstaat of zone die vrij is van BVD, of
- ii)
afkomstig zijn van inrichtingen die vrij zijn van EBL, waar:
- —
gedurende de afgelopen vier maanden de in hoofdstuk 1, afdeling 2, punt 1, onder c), ii) of iii), bedoelde serologische tests met negatief resultaat zijn uitgevoerd, of
- —
voorafgaand aan de verzending individueel zijn getest om BVDV-overdracht naar de inrichting van bestemming uit te sluiten, rekening houdend met de testgeschiedenis en, in voorkomend geval, de fase van de dracht van het dier, of
- iii)
met negatief resultaat zijn onderworpen aan een test op BVDV-antigeen of -genoom, en
- —
in quarantaine zijn geplaatst gedurende een periode van ten minste 21 dagen vóór de verzending en, in het geval van zwangere moederdieren, met negatief resultaat zijn onderworpen aan een test op antilichamen tegen BVDV die is uitgevoerd op monsters die na ten minste 21 dagen quarantaine zijn genomen, of
- —
met positief resultaat zijn onderworpen aan een test op antilichamen tegen BVDV, hetzij vóór de verzending, hetzij, in het geval van zwangere moederdieren, vóór de inseminatie die aan de lopende dracht voorafging;
- d)
sinds het begin van de in punt 1, onder b), bedoelde bemonstering alle in de inrichting binnengebrachte levende producten van runderen afkomstig zijn uit:
- i)
inrichtingen die vrij zijn van BVD, of
- ii)
erkende inrichtingen voor levende producten.
2
In afwijking van punt 1 kan de status vrij van BVD aan een inrichting worden verleend, indien:
- a)
alle runderen afkomstig zijn van inrichtingen die vrij zijn van BVD en die gelegen zijn in een lidstaat of een zone die vrij is van BVD of in een door een goedgekeurd uitroeiingsprogramma bestreken lidstaat of zone, en in voorkomend geval aan de vereisten van punt 1, onder c), voldoen, of
- b)
alle runderen afkomstig zijn van inrichtingen die vrij zijn van BVD, die runderen niet bestemd zijn voor fokdoeleinden en de status vrij van BVD van de inrichting wordt gehandhaafd overeenkomstig afdeling 2, punt 2.
Afdeling 2. Handhaving van de status
1
De status vrij van BVD van een inrichting waar runderen worden gehouden, kan slechts worden gehandhaafd indien:
- a)
nog steeds wordt voldaan aan de vereisten van afdeling 1, punt 1, onder a), c) en d);
- b)
geen van de runderen tegen BVD is gevaccineerd sinds de status vrij van BVD aan de inrichting is verleend;
- c)
ten minste één van de volgende testregelingen met negatieve resultaten wordt uitgevoerd:
- i)
elk pasgeboren kalf wordt met negatief resultaat onderworpen aan een test op het BVDV-antigeen of -genoom die wordt uitgevoerd op een monster dat na of tegelijk met de officiële identificatie is genomen, maar niet later dan 20 dagen na het werpen;
- ii)
er worden ten minste jaarlijks serologische tests voor het aantonen van antilichamen tegen BVDV uitgevoerd op monsters die zijn genomen van runderen die ten minste drie maanden vóór het testen in de inrichting zijn gehouden.
Het aantal geteste dieren moet het ten minste mogelijk maken dat, met een betrouwbaarheid van 95 %, seropositieve dieren worden opgespoord bij een aangenomen prevalentie van 50 % en moet ten minste overeenstemmen met 5 dieren, of met alle dieren indien er minder dan 5 dieren gehouden worden;
Indien de runderen van de inrichting in afzonderlijke groepen worden gehouden zonder rechtstreeks met elkaar in contact te komen, moet een overeenkomstig aantal dieren van elke groep worden getest;
- iii)
er wordt een combinatie van de in de punten i) en ii) beschreven testregelingen toegepast.
De geschiktheid van de gecombineerde testregeling voor het aantonen van de ziekte moet gelijkwaardig zijn aan die van de in de punten i) en ii) bedoelde testregelingen;
- iv)
indien de inrichting gelegen is in een lidstaat of een zone die vrij is van BVD, tests worden verricht op monsters die zijn genomen overeenkomstig hoofdstuk 2, afdeling 2, punt 1, onder b), of hoofdstuk 2, afdeling 2, punt 3, naargelang het geval;
- d)
uitsluitend niet tegen BVD gevaccineerde runderen in de inrichting worden binnengebracht, wanneer die gelegen is in een lidstaat of zone die vrij is van BVD.
2
In afwijking van punt 1 kan de status vrij van BVD van een inrichting waar runderen worden gehouden, zoals bedoeld in afdeling 1, punt 2, onder b), worden gehandhaafd zonder de runderen overeenkomstig punt 1, onder c), te testen, indien:
- a)
nog steeds wordt voldaan aan de vereisten van afdeling 1, punt 2, onder b);
- b)
zij niet voor fokdoeleinden zijn gebruikt;
- c)
zij geen contact hebben met voor fokdoeleinden bestemde of gebruikte dieren en vanuit deze inrichting naar een slachthuis worden verplaatst,
- i)
rechtstreeks, of
- ii)
via het verzamelen van dieren, dat in dezelfde lidstaat of in dezelfde zone wordt uitgevoerd en waarbij alleen dieren worden verzameld die voldoen aan onder b) en c) bedoelde vereisten en die afkomstig zijn van inrichtingen die voldoen aan het onder a) bedoelde vereiste.
Afdeling 3. Opschorting en herinvoering van de status
1
De status vrij van BVD van een inrichting waar runderen worden gehouden, moet worden opgeschort indien:
- a)
niet wordt voldaan aan een of meer van de vereisten van afdeling 2;
- b)
een geval van BVD wordt vermoed bij een in de inrichting gehouden rund.
2
De status vrij van BVD kan slechts worden heringevoerd indien:
- a)
wordt voldaan aan de vereisten van afdeling 1, punt 1, onder c) en e), en van afdeling 2, punt 1, onder b), c) en d), en, in voorkomend geval, punt 2.
- b)
de resultaten van nader onderzoek de afwezigheid van BVD ondersteunen en de status van alle vermoedelijke gevallen is vastgesteld.
Afdeling 4. Intrekking en opnieuw verkrijgen van de status
1
De status vrij van BVD van een inrichting waar runderen worden gehouden, moet worden ingetrokken indien:
- a)
na het verstrijken van de in artikel 20, lid 3, onder b), bedoelde maximale periode sinds de opschorting van de status, niet wordt voldaan aan een of meer van de vereisten van afdeling 2;
- b)
een geval van BVD is bevestigd bij een in de inrichting gehouden rund,
2
Indien de status vrij van BVD is ingetrokken overeenkomstig punt 1, onder a), kan deze alleen opnieuw worden verkregen indien wordt voldaan aan de vereisten van afdeling 1, punt 1, onder c) en e), en van afdeling 2, punt 1, onder b), c) en d), en, in voorkomend geval, punt 2.
3
Indien de status vrij van BVD is ingetrokken overeenkomstig punt 1, onder b), kan deze alleen opnieuw worden verkregen indien:
- a)
alle dieren die met positief resultaat op BVDV zijn getest, zijn verwijderd;
- b)
de status ten aanzien van infectie met BVDV van elk in de inrichting gehouden rund is vastgesteld;
- c)
alle kalveren die in utero met BVDV besmet zouden kunnen zijn, zijn geboren en geïsoleerd gehouden totdat zij met negatief resultaat op BVDV-antigeen of -genoom zijn getest.
Hoofdstuk 2. Lidstaat of zone vrij van boviene virusdiarree
Afdeling 1. Verlening van de status
De status vrij van BVD wat betreft gehouden runderen kan slechts aan een lidstaat of een zone worden verleend indien:
- a)
vaccinatie tegen BVD verboden is voor gehouden runderen;
- b)
gedurende ten minste de voorafgaande 18 maanden geen enkel geval van BVD is bevestigd bij een gehouden rund, en
- c)
ten minste 99,8 % van de inrichtingen, die ten minste 99,9 % van de runderpopulatie vertegenwoordigen, vrij zijn van BVD;
Afdeling 2. Handhaving van de status
1
De status vrij van BVD wat betreft gehouden runderen van een lidstaat of een zone kan slechts worden gehandhaafd indien:
- a)
nog steeds wordt voldaan aan de vereisten van afdeling 1, onder a) en c), en
- b)
jaarlijks bewaking wordt uitgevoerd die het ten minste mogelijk moet maken dat, met een betrouwbaarheid van 95 %, met BVDV besmette inrichtingen worden opgespoord bij een aangenomen prevalentie van 0,2 % van de inrichtingen, of met BVDV besmette runderen worden opgespoord bij een aangenomen prevalentie van 0,1 % van de runderpopulatie.
2
In afwijking van punt 1, onder a), kan het gebruik van vaccinatie door de bevoegde autoriteit worden toegestaan bij een uitbraak, indien:
- a)
uit de resultaten van het epidemiologisch onderzoek en de onderzoeken, zoals bedoeld in artikel 25, is gebleken dat slechts een beperkt aantal inrichtingen bij de uitbraak betrokken was;
- b)
slechts een beperkt aantal runderen, zoals door de bevoegde autoriteit noodzakelijk geacht om deze uitbraak te bestrijden, onder toezicht van de bevoegde autoriteit wordt gevaccineerd en het gebruik van vaccinatie voor elk dier wordt gedocumenteerd.
3
In afwijking van punt 1, onder b), kan bewaking worden verricht om jaarlijks de afwezigheid van BVD aan te tonen, waarbij rekening wordt gehouden met de productiesystemen en de vastgestelde risicofactoren, mits er gedurende 5 opeenvolgende jaren na het verlenen van de status vrij van BVD in deze lidstaat of zone geen uitbraken zijn geconstateerd.