Hof Arnhem-Leeuwarden, 25-06-2019, nr. 200.189.386
ECLI:NL:GHARL:2019:5245
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
25-06-2019
- Zaaknummer
200.189.386
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2019:5245, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 25‑06‑2019; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBMNE:2015:8666
Cassatie: ECLI:NL:HR:2021:149, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
JA 2019/131
NTHR 2019, af. 5, p. 242
JOR 2019/271 met annotatie van Steeg-Tijms, Y.
Uitspraak 25‑06‑2019
Inhoudsindicatie
Beroepsaansprakelijkheid accountant. In tuchtprocedure vastgestelde beroepsfout. Overdracht aandelen. Samenstellingsopdracht. Causaal verband beroepsfout en investering. Niet-wettelijke taak.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.189.386
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, 360383)
arrest van 25 juni 2019
in de zaak van
1. [appellant 1],
gevestigd te [vestigingsplaats ] ,
2. [appellant 2],
wonende te [woonplaats] ,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid[appellant 3] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats ] ,
4. [appellant 4],
wonende te [woonplaats] ,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[appellant 5] ,
gevestigd te [vestigingsplaats ] ,
6. [appellant 6],
wonende te [woonplaats] ,
7. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid,
R. [appellant 7] B.V .,
gevestigd te [vestigingsplaats ] ,
appellanten,
in eerste aanleg: eisers,
hierna afzonderlijk genoemd: [appellant 1] , [appellant 2] , [appellant 3] , [appellant 4] , [appellant 5] , [appellant 6] en [appellant 7] ,
advocaat: mr. J.J. Veldhuis
tegen
1. [geïntimeerde 1] ,
gevestigd te [vestigingsplaats ] ,
de volgende maten in de maatschap sub 1:
2) de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [geïntimeerde 2],
gevestigd te [vestigingsplaats ] ,
3) de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [geïntimeerde 3], gevestigd te [vestigingsplaats ] ,
4) de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [geïntimeerde 4],
gevestigd te [vestigingsplaats ] ,
5) de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [geïntimeerde 5],
gevestigd te [vestigingsplaats ] ,
6) de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [geïntimeerde 6], gevestigd te [vestigingsplaats ] ,
7) de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [geïntimeerde 7],
gevestigd te [vestigingsplaats ] ,
8) de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [geïntimeerde 8],
gevestigd te [vestigingsplaats ] ,
9) de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [geïntimeerde 9], gevestigd te [vestigingsplaats ] ,
10) de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [geïntimeerde 10],
gevestigd te [vestigingsplaats ] ;
11. [geïntimeerde 11] ,
gevestigd te [vestigingsplaats ] ,
de volgende maten in de maatschap sub 11:
12) de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [geïntimeerde 12] gevestigd te [vestigingsplaats ] ,
13) de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [geïntimeerde 13],
gevestigd te [vestigingsplaats ] ,
14) de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [geïntimeerde 14],
gevestigd te [vestigingsplaats ] ,
15). de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [geïntimeerde 15]
gevestigd te [vestigingsplaats ] ,
16) de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [geïntimeerde 16],
gevestigd te [vestigingsplaats ] ;
17. [geïntimeerde 17] ,
wonende te [vestigingsplaats ] ,
18. [geïntimeerde 18],
wonende te [vestigingsplaats ] ;
de navolgende uitgetreden maten in de maatschap sub 1:
19) de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [geïntimeerde 19],
gevestigd te [vestigingsplaats ] ,
20) de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [geïntimeerde 20],
gevestigd te [vestigingsplaats ] ,
21) de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [geïntimeerde 21],
gevestigd te [vestigingsplaats ] ;
de navolgende uitgetreden maat in de maatschap sub 11:
22) de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [geïntimeerde 22],
gevestigd te [vestigingsplaats ] ,
hierna afzonderlijk genoemd: [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] , [geïntimeerde 3] , [geïntimeerde 4] , [geïntimeerde 5] , [geïntimeerde 6] , [geïntimeerde 7] , [geïntimeerde 8] , [geïntimeerde 9] , [geïntimeerde 10] , [geïntimeerde 11] , [geïntimeerde 12] , [geïntimeerde 13] , [geïntimeerde 14] , [geïntimeerde 15] , [geïntimeerde 16] , [geïntimeerde 17] , [geïntimeerde 18] , [geïntimeerde 19] , [geïntimeerde 20] , [geïntimeerde 21] en [geïntimeerde 22] ,
advocaat: mr. E.M. Soerjatin,
en
23. [geïntimeerde 23] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: [geïntimeerde 23] ,
advocaat: mr. E.S. de Bock.
geïntimeerden,
in eerste aanleg: gedaagden,
De appelanten worden hierna tezamen ook genoemd: [appellanten]
De geïntimeerden sub 1 tot en met 10 en sub 19, 20 en 21 worden hierna tezamen ook genoemd: [geïntimeerden 1 t/10 en 19, 20, 21]
De geïntimeerden sub 11 tot en met 16 en sub 22 en 23 worden hierna tezamen ook genoemd: [geïntimeerden 11 t/m 16 en 22, 23]
[geïntimeerden 1 t/10 en 19, 20, 21] en [geïntimeerden 11 t/m 16 en 22, 23] worden hierna tezamen ook genoemd: [geïntimeerden 1 t/m 16 en 19 t/m 23]
1. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
1.1
Voor het verloop van de procedure tot dan toe verwijst het hof naar het tussenarrest in deze zaak van 6 februari 2018. Bij dat arrest is een comparitie van partijen bepaald. Deze comparitie van partijen heeft op 10 september 2018 plaatsgevonden. Voorafgaand aan de comparatie is door [appellanten] nog een reactie van [persoon] van [bedrijf] (hierna: [bedrijf] ) van 21 augustus 2018 overgelegd (productie 81). [geïntimeerden 1 t/m 16 en 19 t/m 23] heeft verzocht om alsnog bij akte op die productie te mogen reageren. Het hof heeft op dat verzoek nog niet beslist. Gelet op de beoordeling van dit hoger beroep heeft [geïntimeerden 1 t/m 16 en 19 t/m 23] bij een beslissing op haar verzoek geen belang meer.
1.2
Na afloop van de comparitie van partijen hebben partijen arrest gevraagd en heeft het hof arrest bepaald.
2. De vaststaande feiten
2.1
Voor de vaststaande feiten verwijst het hof naar de feiten zoals die door de rechtbank in het bestreden vonnis van 23 december 2015 onder 2.1 tot en met 2.6 en 2.8 tot en met 2.13 zijn vastgesteld. Ook het hof gaat van deze feiten uit.
2.2
Daarnaast stelt het hof vast dat bij overeenkomst van 17 december 2002 [appellant 6] en [appellant 7] van [appellant 1] en [appellant 2] en [appellant 4] hebben gekocht het een/derde deel van de geplaatste aandelen in het kapitaal in [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2] ) en het een/derde deel van de geplaatste aandelen in het kapitaal van de te [land] gevestigde vennootschap [vennootschap] . De totale door [appellant 6] en [appellant 7] verschuldigde koopsom bedroeg € 1.100.000 (conclusie van antwoord eerste aanleg, productie 4). De overeenkomst is aldus uitgevoerd dat [appellant 7] de aandelen [bedrijf 2] heeft gekocht voor een koopsom van € 562.205,82, waarvan zij een bedrag van € 200.000 schuldig bleef aan [appellant 1] , welke bedrag in de leveringsakte bij wege van schuldvernieuwing is omgezet in een geldlening van [appellant 1] aan [appellant 7] , onder afstanddoening door [appellant 1] van haar vordering tot betaling van het onbetaald gelaten gedeelte van de koopsom (dagvaarding eerste aanleg, productie 20). Uit een betalingsopdracht van [appellant 6] aan notariskantoor [notariskantoor] van 10 februari 2003 blijkt dat [appellant 6] de aandelen [vennootschap] . heeft gekocht en daarvoor aan [appellant 2] en [appellant 4] een koopsom van € 537.794,62 heeft betaald (dagvaarding in eerste aanleg, productie 21). Met deze hernieuwde feitenvaststelling behoeft grief 1 geen bespreking meer.
3. Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
3.1
Het gaat in deze zaak – samengevat – om het volgende. In maart/april 2002 raakten [appellant 2] en [appellant 4] geïnteresseerd in de overname van het jachthavencomplex aan [adres] te [woonplaats] (hierna: het jachthavencomplex).
Het jachthavencomplex was verhuurd aan [bedrijf 2] die in het jachthavencomplex haar onderneming voerde: de productie en verkoop van verschillende typen [persoon 3] sloepen. [appellant 2] en [appellant 4] kwamen kort daarna in contact met de bestuurders van [bedrijf 2] , [bestuurder bedrijf 2] ( [bestuurder bedrijf 2] ) en [bestuurder bedrijf 2] ( [bestuurder bedrijf 2] ), en raakten tevens geïnteresseerd in de overname van de onderneming van [bedrijf 2] . De overname van de onderneming omvatte de overname van de aandelen in het geplaatste kapitaal van [bedrijf 2] (hierna: de Aandelen) en van de rechten van intellectuele eigendom met betrekking tot de [persoon 3] sloepen (hierna: de IE-rechten). De Aandelen werden gehouden door [bestuurder bedrijf 2] en [bestuurder bedrijf 2] , de IE-rechten berustten bij [persoon 2] ( [persoon 2] ).
[bestuurder bedrijf 2] , [bestuurder bedrijf 2] en [persoon 2] vroegen voor de Aandelen en de IE-rechten een (door partijen als zodanig aangeduide) “take it or leave it” koopprijs van € 2.382.347.
[appellant 2] en [appellant 4] hebben [geïntimeerde 23] , destijds als belastingadviseur/vennoot verbonden aan [geïntimeerde 11] , opdracht gegeven de overname van het jachthavencomplex, de Aandelen en de IE-rechten voor hen te begeleiden. In het kader van die opdracht heeft [geïntimeerde 23] c.q. [geïntimeerde 11] geadviseerd over de aanschaf van het jachthavencomplex en de contracten opgesteld voor de aandelentransactie en de overdracht van de IE-rechten. Bovendien werd aan een format aangeleverd voor een businessplan met het oog de (externe) financiering van de overname.
3.2
Omdat de jaarstukken 2000 en 2001 nog niet waren opgesteld heeft de toenmalige directie van [bedrijf 2] namens [bedrijf 2] in mei 2002 opdracht gegeven aan [geïntimeerde 1] om de jaarrekeningen over 2000 en 2001 samen te stellen. Later is ook opdracht gegeven tot het opstellen van de halfjaarcijfers 2002. Deze samenstellingsopdracht is uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van [geïntimeerde 17] , de halfjaarcijfers 2002 zijn opgesteld onder verantwoordelijkheid van [geïntimeerde 18] . [geïntimeerde 1] heeft de jaarrekening 2000 (d.d. 30 juli 2002) op 31 juli 2002 aangetekend aan de directie van [bedrijf 2] gezonden, maar die zending kwam retour. Op 5 september 2002 is de jaarrekening 2000 aan de nieuwe directie van [bedrijf 2] ( [appellant 4] ) gezonden. De jaarrekening 2001 (d.d. 30 juli 2002) is op 13 augustus 2002 aan de directie van [bedrijf 2] gezonden. De halfjaarcijfers 2002 zijn op 19 augustus 2002 aan de directie van [bedrijf 2] gezonden. De concept halfjaarcijfers 2002 zijn begin augustus 2002 door [geïntimeerde 23] aan de vader van [appellant 4] , [vader van apellant 4] , ter beschikking gesteld.
3.3
Bij notariële akte van 14 juni 2002 hebben [appellant 3] en [bedrijf 3] , een vennootschap waarvan [appellant 4] directeur was, elk de helft van de geplaatste aandelen in het kapitaal van [appellant 1] verkregen van [bedrijf 4] , zulks elk tegen betaling van een koopsom van € 208.461,95. De totale koopsom bedroeg aldus € 416.923,90. Op diezelfde dag werd de notariële leveringsakte gepasseerd, door de inschrijving waarvan [appellant 1] op 17 juni 2002 het jachthavencomplex tegen betaling van een koopsom van € 907.560 in eigendom heeft verkregen.
Op 31 juli 2002 heeft [persoon 2] - met terugwerkende kracht tot 1 januari 2002 - de IE-rechten met betrekking tot de [persoon 3] -motorsloepen overgedragen aan [appellant 4] en [appellant 2] (beiden in privé) tegen een koopsom van in totaal € 1.244.820. De IE-rechten zijn daarna door [appellant 4] en [appellant 2] overgedragen aan [vennootschap] . een vennootschap waarvan zij kennelijk de aandelen hielden.
Bij notariële akte van 23 augustus 2002 heeft [bestuurder bedrijf 2] zijn 9150 Aandelen overgedragen aan [appellant 1] tegen een koopprijs van € 850.837.
Bij notariële akte van 19 september 2002 heeft [bestuurder bedrijf 2] zijn 9150 Aandelen overgedragen aan [appellant 1] tegen een koopprijs van € 453.780.
Ter uitvoering van de overeenkomst van 17 december 2002 heeft [appellant 1] op 30 januari 2003 6100 Aandelen overgedragen aan [appellant 7] tegen een koopprijs van € 562.205,38 en is op 6 februari 2003 de overeenkomst waarbij een derde van de aandelen in het kapitaal van [vennootschap] door [appellant 4] en [appellant 2] aan [appellant 6] werd overgedragen ondertekend.
3.4
Op 20 december 2004 heeft [appellant 1] 12.200 Aandelen overgedragen aan [bedrijf 5] tegen een koopprijs van € 1 (één euro). Aandeelhouders van laatstgemelde vennootschap zijn, net als van [appellant 1] , [bedrijf 3] en [appellant 3] . Op 15 juni 2005 heeft [bedrijf 5] 6893 Aandelen en heeft [appellant 7] 2440 Aandelen overgedragen aan [bedrijf 6] (hierna: [bedrijf 6] ) voor een koopprijs van € 1 respectievelijk € 0,50. Deze overdracht vond plaats ter uitvoering van koopovereenkomsten op 20 oktober 2003 en 1 januari 2005 aangegaan tussen [bedrijf 6] en [bedrijf 5] respectievelijk [bedrijf 6] en [appellant 7] . Op 3 februari 2006 heeft [bedrijf 5] 3477 Aandelen en heeft [appellant 7] 3660 Aandelen overgedragen aan [bedrijf 6] voor een koopprijs van € 1 respectievelijk € 1. Deze overdracht vond plaats ter uitvoering van de koopovereenkomst die deze partijen op 18 december 2005 waren aangegaan. Na deze transactie hield [bedrijf 6] een belang van 90% in [bedrijf 2] en [bedrijf 5] een belang van 10%.
Op 14 september 2006 zijn bij een overeenkomst waarbij ook [bedrijf 5] en [appellant 7] partij waren, de IE-rechten door [appellant 4] , [appellant 2] en [appellant 6] om niet overgedragen aan [bedrijf 6] . De IE-rechten waren toen kennelijk weer aan [appellant 4] , [appellant 2] en [appellant 6] overgedragen door [vennootschap] . Het jachthavencomplex is door [appellant 1] op 3 juli 2008 overgedragen aan [bedrijf 7] voor een koopsom van € 1.950.000.
Op 9 september 2008 is [bedrijf 2] failliet verklaard.
3.5
[appellanten] stelt dat [geïntimeerden 1 t/m 16 en 19 t/m 23] een beroepsfout hebben gemaakt bij de samenstelling van de jaarstukken 2000 en 2001 en het opstellen van de halfjaarcijfers 2002 doordat [geïntimeerden 1 t/m 16 en 19 t/m 23] daarbij – kort gezegd - omzet heeft toegerekend aan verkeerde periodes. Zij heeft op 15 februari 2005 bij de (toenmalige) Raad van Tucht voor Registeraccountants en Accountants-Administratieconsulenten een klacht ingediend tegen [geïntimeerde 17] en [geïntimeerde 18] . Op 4 januari 2011 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven in hoger beroep geoordeeld dat [geïntimeerde 17] , voor zover het betreft de jaarstukken 2000 en 2001, en [geïntimeerde 18] , voor zover het betreft de halfjaarcijfers 2002, inderdaad bij de toerekening van omzet aan die perioden een ernstige fout hebben gemaakt en aan beiden de maatregel van schriftelijke berisping opgelegd.
3.6
Bij dagvaardingen van 30 en 31 december 2013 heeft [appellanten] [geïntimeerden 1 t/m 16 en 19 t/m 23] in rechte betrokken, waarbij zij heeft gesteld dat zij aandeelhoudersschade heeft geleden door de fouten van [geïntimeerde 17] , [geïntimeerde 18] en [geïntimeerde 23] : bij een juiste weergave van de vermogenstoestand van [bedrijf 2] door laatstgenoemden had [appellanten] nooit in [bedrijf 2] geïnvesteerd, aldus [appellanten] Zij heeft ten titel van schadevergoeding hoofdelijke veroordeling gevorderd van [geïntimeerden 1 t/m 16 en 19 t/m 23] om aan [appellant 1] te betalen € 1.282.961, aan [appellant 2] en [appellant 4] elk € 572.631, aan [appellant 6] € 871.137, aan [appellant 7] € 969.622 en aan [appellanten] alle kosten voortvloeiend uit de vaststelling van de aansprakelijkheid en de omvang van de schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, alle te betalen bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2013, althans de dag van dagvaarding, met veroordeling van [geïntimeerden 1 t/m 16 en 19 t/m 23] in de proceskosten. De rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht heeft bij vonnis van 23 december 2015 (hierna: het bestreden vonnis) alle vorderingen van [appellanten] afgewezen met veroordeling van [appellanten] in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
[appellanten] richt zich met drie grieven tegen het bestreden vonnis.
4. De beoordeling
4.1
Met de eerste grief richt [appellanten] zich tegen de vaststelling in het bestreden vonnis onder 2.7 dat [appellant 6] op 17 december 2002 met [appellant 1] een overeenkomst heeft gesloten ter zake van de koop van een derde deel van de geplaatste aandelen in het kapitaal van [persoon 3] en dat de koopprijs was bepaald op € 1.100.000.
Gelet op de vaststelling onder 2.2. behoeft deze grief geen verdere bespreking.
4.2
Met de tweede grief richt [appellanten] zich tegen het oordeel van de rechtbank in de rechtsoverwegingen 4.2 tot en met 4.9 van het bestreden vonnis dat - kort gezegd - het causaal verband tussen het gestelde, maar niet beoordeelde onrechtmatig handelen van [geïntimeerden 1 t/m 16 en 19 t/m 23] en de door [appellanten] gestelde geleden schade ontbreekt. [appellanten] benadrukt in de memorie van grieven dat zij het “take it or leave it” bod van de verkopers voor de Aandelen en de IE-rechten niet zou hebben geaccepteerd en de onderneming van [bedrijf 2] dus niet zou hebben overgenomen, wanneer zij had beschikt over de juiste jaarrekening 2001 en de juiste halfjaarcijfers over 2002 gelet op de grote financiële gevolgen van de beroepsfout en verzoekt het hof haar vorderingen in volle omvang opnieuw te beoordelen. Ter onderbouwing van die gevolgen heeft [appellanten] in eerste aanleg een schadeberekening overgelegd door de [schadeberekenaar] , verbonden aan [advocaten/notaris kantoor] . [schadeberekenaar] berekent de schade geleden door [appellant 1] , [appellant 3] , [appellant 5] en [appellant 7] over de periode van 1 januari 2002 tot en met 31 december 2012, inclusief kosten en wettelijke rente op een bedrag van (in totaal) € 4.268.982.
Bij memorie van grieven heeft [appellanten] een nieuw schade-advies overgelegd, opgesteld door [persoon] van [bedrijf] .
Dat advies vervangt de berekening van [schadeberekenaar] van de schade geleden door [appellant 1] , [appellant 3] , [appellant 5] en [appellant 7] en is opgesteld op basis van andere uitgangspunten: [persoon] berekent de schade geleden door [appellant 1] , [appellant 4] en [appellant 2] , [appellant 7] en [appellant 6] inclusief kosten en wettelijke rente over de periode van 1 januari 2002 tot en met 1 augustus 2016 op een bedrag van (in totaal) € 8.944.612.
4.3
Het hof stelt voorop dat de positie van [appellant 1] , [appellant 2] , [appellant 3] , [appellant 4] en [appellant 5] (hierna: [appellant 4] en [appellant 2] c.s.) dient te worden onderscheiden van de positie van [appellant 6] en [appellant 7] (hierna: [appellant 6] c.s.), die pas later betrokken is geraakt in deze zaak (zie onder 3.3 slot).
4.4
Dat onderscheid is van belang omdat de jaarstukken 2001 en de halfjaarcijfers 2002 door [geïntimeerde 1] , zo heeft [geïntimeerden 1 t/m 16 en 19 t/m 23] - door [appellanten] onvoldoende weersproken - gesteld, op 13 respectievelijk 19 augustus 2002 aan de directie van [bedrijf 2] zijn gezonden en die stukken en cijfers niet eerder voor de directie van [bedrijf 2] of [appellanten] beschikbaar waren. De vorige accountant van [bedrijf 2] , [vorige accountant] , verbonden aan [accountantkantoor] , had wel al op 1 mei 2002 aan [bedrijf 2] een concept tussentijds rapport over het eerste kwartaal 2002 gezonden en op 6 mei 2002 het concept financieel verslag 2000 en het concept financieel verslag 2001, beide conceptverslagen met een samenstellingsverklaring bij de van die verslagen deel uitmakende jaarrekening, maar voor die conceptcijfers is [geïntimeerden 1 t/m 16 en 19 t/m 23] niet verantwoordelijk (dat heeft [appellanten] ook niet gesteld).
4.5
Het hof is, met de rechtbank, van oordeel dat het causaal verband tussen de gestelde beroepsfout van [geïntimeerden 1 t/m 16 en 19 t/m 23] en de schade die [appellant 4] en [appellant 2] c.s. door die fout zou hebben geleden ontbreekt. Het hof overweegt daartoe, anders dan de rechtbank, dat [appellant 4] en [appellant 2] c.s. de door [geïntimeerde 1] opgestelde jaarstukken en halfjaarcijfers niet aan hun beslissing om het “take it or leave it” bod van [bestuurder bedrijf 2] en [bestuurder bedrijf 2] te aanvaarden ten grondslag hebben kunnen leggen, om de eenvoudige reden dat zij al voor het afkomen van die stukken en cijfers tot die investering hadden besloten en zelfs aan die beslissing al voor een belangrijk deel uitvoering hadden gegeven. Zo verwierf [appellant 1] het jachthavencomplex op 14 juni 2002, bijna twee maanden voordat de jaarstukken 2001 en de halfjaarcijfers 2002 door [geïntimeerde 1] aan de directie van [bedrijf 2] werden gezonden, verkregen [appellant 2] en [appellant 4] enkele weken voor die verzending al de IE-rechten van [persoon 2] , waarbij het hof opmerkt dat die verkrijging, zo blijkt uit de betreffende “Agreement of assignment of rights”, onvoorwaardelijk was, en werd blijkens de notariële leveringsakte van de Aandelen de koopovereenkomst met betrekking tot de Aandelen door [bestuurder bedrijf 2] en [bestuurder bedrijf 2] als verkopers en [appellant 2] en [appellant 5] als kopers (ook) voor nader te noemen meester al gesloten in juli 2002, derhalve ook enkele weken voor het afkomen van de cijfers van [geïntimeerde 1] .
Met de stelling van [appellant 4] en [appellant 2] c.s. dat de door [geïntimeerde 1] op te stellen stukken voor hen essentieel waren om hun investeringsbeslissing te kunnen nemen, verhoudt zich niet dat zij die beslissing al (ruim) voor de aanlevering van die stukken hebben genomen.
Gelet op het ontbreken van het causaal verband behoeven de vraag of (wie van) [geïntimeerden 1 t/m 16 en 19 t/m 23] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [appellant 4] en [appellant 2] c.s. en de vraag of en zo ja tot welke schade dat handelen heeft geleid geen beantwoording.
4.6
Zoals hiervoor overwogen dient van de positie van [appellant 4] en [appellant 2] c.s. van die van [appellant 6] c.s. te worden onderscheiden. Niet betwist is dat [appellant 6] c.s. zijn besluit om voor het een/derde deel te participeren in de onderneming van [bedrijf 2] (Aandelen en IE-rechten) heeft genomen nadat de jaarstukken 2000 en 2001 en de halfjaarcijfers 2002 door [geïntimeerde 1] waren opgesteld.
4.7
Bij de beoordeling van de vraag of [geïntimeerden 1 t/m 16 en 19 t/m 23] zoals [appellant 6] c.s. betoogt jegens laatstgenoemden onrechtmatig, want onzorgvuldig, heeft gehandeld door het maken van de door de tuchtrechter geconstateerde beroepsfouten stelt het hof het volgende voorop.
4.8
Naar vaste rechtspraak geldt als uitgangspunt dat aan het oordeel van de tuchtrechter dat is gehandeld in strijd met de voor de desbetreffende beroep geldende normen en regels, niet zonder meer de gevolgtrekking kan worden verbonden dat de betrokkenen (hier: [geïntimeerde 17] en [geïntimeerde 18] , die als accountants aan [geïntimeerden 1 t/m 16 en 19 t/m 23] zijn verbonden) civielrechtelijk aansprakelijk zijn wegens schending van een zorgvuldigheidsnorm. Indien de rechter afwijkt van het oordeel van de tuchtrechter, dient hij zijn oordeel zodanig te motiveren dat het, ook in het licht van de beoordeling door de tuchtrechter, voldoende begrijpelijk is (vgl. o.a. HR 22 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2452).
4.9
Een registeraccountant heeft, als beroepsbeoefenaar, op grond van art. 7:401 BW jegens zijn wederpartij de zorg van een goed opdrachtnemer in acht te nemen: hij dient te handelen zoals een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot betaamt. Een schending van die zorgplicht kan jegens zijn wederpartij als toerekenbare tekortkoming (wanprestatie) en/of onrechtmatige daad kwalificeren.
Onder omstandigheden kan schending van de zorgplicht tevens een onrechtmatige daad jegens derden opleveren. Of die zorgplicht zich (mede) uitstrekt tot die derde(n) is onder meer afhankelijk van de hoedanigheid van de betrokken partijen, de aard en de strekking van de desbetreffende overeenkomst, de wijze waarop de belangen van de derde bij de overeenkomst zijn betrokken en de aard en omvang van het nadeel dat voor de derde dreigt (HR 24 september 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO9069, Vleesmeesters Versman/Alog).
In het onderhavige geval hebben [appellant 6] c.s., nu niet is betwist dat tussen [appellant 6] c.s. en [geïntimeerden 1 t/m 16 en 19 t/m 23] geen contractuele relatie heeft bestaan ( [bedrijf 2] was immers de opdrachtgever van [geïntimeerde 1] en [appellant 4] en [appellant 2] van [geïntimeerde 11] ) als derden te gelden.
4.10
Voor de beoordeling van de reikwijdte van de zorgplicht is van belang of de opdracht aan de accountant wettelijke of niet-wettelijke taken behelst. De accountant heeft een zorgplicht jegens derden wanneer hij zijn wettelijke (anders gezegd: publieke) taken uitoefent, zoals de wettelijk voorgeschreven jaarrekeningcontrole: derden moeten hun gedrag kunnen afstemmen op de informatie van de controlerend accountant en bij het nemen of handhaven van hun (financiële) beslissingen erop kunnen vertrouwen dat het gepresenteerde beeld niet misleidend is (vaste jurisprudentie sinds HR 13 oktober 2006, ECLI:NL:HR:2006:AW2080, Vie d’Or).
4.11
Wanneer de accountant niet-wettelijke taken uitvoert geldt dat hij in beginsel enkel een zorgplicht heeft jegens zijn opdrachtgever: niet-wettelijke taken zijn niet reeds uit hun aard op derden betrokken. Onder omstandigheden kan echter ook bij de uitoefening van niet-wettelijke taken sprake zijn van een zorgplicht jegens derden. Dat kan met name aan de orde zijn indien voor de accountant voorzienbaar is dat een van hem afkomstige rapportage een derde onder ogen zal komen of zelfs juist met dit doel wordt opgesteld. De accountant kan dan niet voorbijgaan aan de maatschappelijke realiteit dat derden geneigd zijn groot belang te hechten aan zijn rapportage, ook als die buiten de uitvoering van wettelijke taken is opgemaakt. Indien de accountant er rekening mee dient te houden dat derden zullen kennis nemen van zijn rapport en daar hun gedrag (mede) door zullen laten bepalen en hij geen zorgplicht jegens deze derden wenst te aanvaarden, ligt het op zijn weg om waarborgen te treffen teneinde te voorkomen dat die derden ten onrechte (dan wel een onjuiste) betekenis toekennen aan een door hem opgesteld rapport. De accountant kan deze waarborgen bijvoorbeeld treffen door in het rapport duidelijk te vermelden voor wie het rapport (alleen) is bestemd, dat het niet aan anderen (derden) beschikbaar mag worden gesteld en dat die derden geen betekenis kunnen toekennen aan het rapport, alsmede door nauwkeurig te vermelden wat precies het doel van het rapport is en dat het niet voor andere doeleinden kan en mag worden gebruikt. Indien de accountant deze waarborgen heeft getroffen, rust op hem in beginsel geen zorgplicht jegens derden die desondanks gebruik maken van het door hem vervaardigde rapport en kan hem in beginsel ook niet worden verweten dat het rapport door degene voor wie het is bestemd voor een ander doel wordt gebruikt. In beginsel, omdat indien de accountant ondanks de door hem getroffen maatregelen weet, of behoort te weten, dat het rapport toch door derden zal worden gebruikt, of door de beoogde gebruiker(s) zal worden gebruikt voor een ander doel dan waarvoor het is bestemd, hij daar maatregelen tegen dient te treffen, bijvoorbeeld door de derde te waarschuwen, of bij de beoogde gebruiker(s) dient te protesteren tegen het oneigenlijk gebruik dat van het rapport wordt of dreigt te worden gemaakt (Hof Arnhem-Leeuwarden, 20 januari 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:348). Samengevat komt het erop neer dat de accountant bij de uitvoering van niet-wettelijke taken een zorgplicht jegens derden heeft indien hij uiterlijk ten tijde van het uit handen geven van de rapportage weet of behoort te weten dat deze ter beschikking van een derde zal komen en dat de betreffende derde (zeer) waarschijnlijk op de rapportage zal vertrouwen bij het nemen van een beslissing over een bepaalde transactie of een transactie van een bepaalde soort (zie ook de conclusie van A-G De Bock bij HR 16 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2876, onder 3.3. en 3.4 en de aldaar aangehaalde literatuur).
4.12
De opdracht van [bedrijf 2] aan [geïntimeerde 1] zag op het ordenen/herinrichten van haar administratie over de jaren 2000 tot en met 2002 en het samenstellen van de jaarrekeningen over de jaren 2000, 2001 en (later) de eerste halfjaarcijfers 2002. De opdracht behelsde aldus, dat is niet in geschil, niet-wettelijke taken.
Dat betekent dat bij de beantwoording van de vraag of [geïntimeerden 1 t/m 16 en 19 t/m 23] jegens [appellant 6] c.s. onrechtmatig heeft gehandeld, het onder 4.11 weergegeven toetsingskader als uitgangspunt heeft te gelden.
4.13
[appellant 6] c.s heeft ter onderbouwing van zijn stellingen betoogd dat - kort gezegd - hij mocht vertrouwen op de beschikbare, door [geïntimeerde 1] opgestelde jaarrekeningen en halfjaarcijfers en de mededeling van [geïntimeerde 23] dat onderzoek door een ander accountantskantoor niet nodig was. Die stelling heeft [geïntimeerden 1 t/m 16 en 19 t/m 23] gemotiveerd betwist.
Zonder nadere toelichting, welke ook in hoger beroep ontbreekt, is niet duidelijk hoe dat (teleurgestelde) vertrouwen in de financiële verslaglegging en de (vermeende) mededelingen van [geïntimeerde 23] tot de conclusie zouden moeten leiden dat sprake is van schending van de zorgplicht van [geïntimeerde 1] jegens [appellant 6] c.s. Weliswaar zijn de jaarcijfers opgesteld teneinde [appellant 4] en [appellant 2] inzicht te geven ten behoeve van hun aankoopbeslissing, zij het dat de vraag of de door de tuchtrechter geconstateerde onjuistheid van die cijfers leidt tot schending van de zorgplicht jegens laatstgenoemden door [geïntimeerden 1 t/m 16 en 19 t/m 23] om de onder 4.5 genoemde redenen onbeantwoord kan blijven, maar daarmee is nog niet gezegd dat [geïntimeerde 1] er ten tijde van het uit handen geven van de cijfers aan [bedrijf 2] rekening mee diende te houden dat de door haar opgestelde cijfers ter beschikking van [appellant 6] c.s. zouden komen en dat [appellant 6] c.s bij het nemen van hun aankoopbeslissing op die cijfers zouden vertrouwen. Deze cijfers werden immers medio augustus 2002 door [geïntimeerde 1] ter beschikking van de directie gesteld en [appellant 6] c.s kwam eerst in het laatste kwartaal van 2002 als koper(s) van aandelen [bedrijf 2] in beeld. Voorts is niet gebleken dat [geïntimeerde 1] op de hoogte was van voormeld gebruik van die cijfers door [appellant 6] c.s.: de bekendheid van [geïntimeerde 23] c.q. [geïntimeerde 11] met de overname door [appellant 6] c.s. kan, zonder nadere toelichting welke ontbreekt, niet worden toegerekend aan [geïntimeerde 1] .
4.14
[appellant 6] c.s. baseren – kort gezegd - ook hun vorderingen jegens [geïntimeerde 11] en [geïntimeerde 23] op de (vermeende) schending van de zorgplicht door [geïntimeerde 1] . Die vorderingen delen dan ook het lot van de jegens [geïntimeerde 1] door [appellant 6] c.s. ingestelde vorderingen.
5. De slotsom
5.1
De slotsom is dat de grieven 1 en 2 falen. Grief 3 betreft een zogenoemde veeggrief die geen afzonderlijke bespreking behoeft. Door appellanten zijn niet, althans niet voldoende concreet en specifiek, feiten te bewijzen aangeboden die, indien bewezen, tot een andere conclusie kunnen leiden. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.
5.2
Appellanten zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van geïntimeerden zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht betaald:
door de geïntimeerden sub 1 tot en met 22 genoemd € 5.213;
door [geïntimeerde 23] € 1.631;
totaal € 6.844
- salaris advocaat (2 punten x appeltarief VIII) € 11.002.
6. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht van 23 december 2015;
veroordeelt appellanten hoofdelijk in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van geïntimeerden vastgesteld op € 6.844 voor verschotten en op € 11.002 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
veroordeelt appellanten hoofdelijk in de nakosten, begroot op € 157, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 82 in geval appellanten niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak hebben voldaan én betekening heeft plaatsgevonden,
een en ander vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na aanschrijving én betekening;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.H.F. van Vugt, R.A. Dozy en L.M. Croes en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2019.