Rb. Limburg, 18-01-2022, nr. ROE 20/2869
ECLI:NL:RBLIM:2022:332
- Instantie
Rechtbank Limburg
- Datum
18-01-2022
- Zaaknummer
ROE 20/2869
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBLIM:2022:332, Uitspraak, Rechtbank Limburg, 18‑01‑2022; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 18‑01‑2022
Inhoudsindicatie
Compensatie transitievergoeding. Aan de orde is de vraag of het recht op compensatie voor een betaalde transitievergoeding aan een langdurig zieke werknemer op € 0,- mag worden vastgesteld in de situatie dat het wettelijk opzegverbod eindigt vôôr 1 juli 2015 en de arbeidsovereenkomst is beëindigd ná die datum. De rechtbank heeft geoordeeld dat dit in strijd is met het bepaalde in artikel 7:673e, tweede lid, van het BW. Artikel 7:673e, tweede lid, van het BW dient niet zo uitgelegd te worden als het Uwv dat doet, namelijk dat bepalend zou zijn voor de omvang van de compensatie of de termijn van twee jaar van het opzegverbod verstreken is vóór of na 1 juli 2015. Een dergelijke uitleg zou er op neerkomen dat in een geval als dat van eiseres niet zozeer de hoogte van de compensatie wordt vastgesteld, maar dat een extra verleningsvoorwaarde wordt gesteld. Een redelijke wetsuitleg brengt mee dat als het einde van het reguliere opzegverbod wegens ziekte vóór 1 juli 2015 is gelegen, zoals in dit geval, dit niet in de weg staat aan compensatie van een over de voorafgaande periode opgebouwde transitievergoeding. Beroep gegrond; vernietiging van het bestreden besluit; geen bestuurlijke lus.
Partij(en)
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 20/2869
uitspraak van de meervoudige kamer van 18 januari 2022
in de zaak tussen
[eiseres] , eiseres
(gemachtigde: mr. H.F.J. Hoedemakers),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (locatie Utrecht), verweerder
(gemachtigde: M. Wardenburg).
Procesverloop
In het besluit van 15 juli 2020 (primair besluit) heeft verweerder een beslissing genomen op het verzoek van eiseres om compensatie van de transitievergoeding die aan de ex-werknemer, [naam] , is verstrekt.
In het besluit van 9 oktober 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 18 oktober 2021 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich eveneens laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
Waar gaat de zaak over?
1. De zaak gaat over de vraag of het recht om compensatie voor een betaalde transitievergoeding aan een langdurig zieke werknemer op € 0,- mag worden vastgesteld in de situatie dat de het wettelijk opzegverbod eindigt vóór 1 juli 2015 en de arbeidsovereenkomst is beëindigd na die datum.
De relevante feiten in deze zaak
2. De ex-werknemer, in dienst getreden bij eiseres op 1 mei 2001, is op 23 maart 2013 ziek uitgevallen. Na ommekomst van de wachttijd van 104 weken is aan eiseres een loonsanctie opgelegd, die is geëindigd op 9 september 2015. Aansluitend is aan de ex-werknemer een arbeidsongeschiktheidsuitkering toegekend ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
3. Vervolgens is bij brief van 18 september 2015 aan de ex-werknemer meegedeeld dat de arbeidsovereenkomst per 1 januari 2016 zal eindigen. Aan de ex-werknemer is een transitievergoeding toegekend van € 46.076,88 bruto.
4. Eiseres heeft verweerder verzocht om compensatie van de door haar aan de ex-werknemer betaalde transitievergoeding, waarna de besluitvorming is gevolgd als weergegeven in de vorige rubriek.
Het standpunt van verweerder
5. Er is voldaan aan de voorwaarden om compensatie aan te vragen:
- -
de loondoorbetalingsverplichting en het opzegverbod waren verlopen toen de arbeidsovereenkomst eindigde;
- -
de arbeidsovereenkomst is beëindigd vanwege langdurige ziekte;
- -
de werknemer was bij het eindigen van het dienstverband nog steeds ziek en
- -
eiseres heeft aan de werknemer een transitievergoeding betaald.
Het bedrag van de compensatie dient volgens verweerder echter op € 0,- te worden vastgesteld. De reden hiervoor is dat bepalend is de situatie op de dag na de einddatum van het opzegverbod van twee jaar. In dit geval is dat 24 maart 2015. Op die datum bestond er nog geen wettelijke regeling van de transitievergoeding. Die is er pas gekomen met inwerkingtreden van de Wet werk en zekerheid (Wwz) op 1 juli 2015. Omdat de werknemer op 24 maart 2015 geen recht zou hebben gehad op een transitievergoeding, stelt verweerder het recht op compensatie ook vast op nihil. Ter zitting heeft verweerder ter ondersteuning van zijn standpunt verwezen naar een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 28 juli 2021, gepubliceerd onder ECLI:NL:RBMNE:2021:3534.
Het standpunt van eiseres
6. Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder voor het recht op compensatie ten onrechte bepalend acht het moment waarop het opzegverbod van 104 weken is geëindigd. In haar ogen had verweerder uit moeten gaan van de verlengde wachttijd, nu sprake was van een loonsanctieperiode.
7. Eiseres voelt zich op diverse fronten benadeeld. Enerzijds door loonsanctie die destijds aan haar is opgelegd. Anderzijds doordat de compensatie van de transitievergoeding vastgesteld is op € 0,- als gevolg van het feit dat de einddatum van het opzegverbod vóór 1 juli 2015 ligt. Eiseres acht het niet billijk en in strijd met de bedoeling van de wetgever dat de transitievergoeding op € 0,- is vastgesteld.
Het oordeel van de rechtbank
7. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit vernietigd moet worden. Zij legt in de volgende overwegingen uit waarom zij tot dit oordeel komt. Daarbij volgt zij het oordeel van de rechtbank Rotterdam, zoals weergegeven in onder meer de uitspraak van 28 juli 2021, ECLI:NL:RBROT:2021:7051, en van de rechtbank Den Haag, zoals weergegeven in de uitspraak van 6 december 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:13706.
8. Bepalend voor de vraag of het bestreden besluit in rechte in stand kan blijven, is hoe artikel 7:673e, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) uitgelegd moet worden.
i. De voorwaarden voor een compensatie
9. In artikel 7:673e, eerste lid, onder a, van het BW staat waaraan moet worden voldaan wil een werkgever aanspraak kunnen maken op compensatie.
9.1.
De eerste voorwaarde staat in genoemd artikellid onder 1º en moet gelezen in samenhang met het derde lid, van artikel 7:673e van het BW. De voorwaarde is dat in verband met het beëindigen van de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:673 van het BW een transitievergoeding verschuldigd was dan wel zou zijn als de overeenkomst door opzegging of ontbinding zou zijn beëindigd.
9.2.
Ten tweede moet de betaling van de transitievergoeding verband houden met langdurige arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 7:670, eerste lid, onderdeel a, en elfde lid, van het BW. Daarmee wordt kort gezegd bedoeld dat sprake moet zijn geweest van twee jaren ziekte van de (ex-)werknemer.
9.3.
Als aan beide voorwaarden is voldaan, verstrekt verweerder op verzoek van de werkgever een compensatie ingevolge het eerste lid van artikel 7:673e van het BW.
10. Partijen zijn het erover eens dat is voldaan aan deze twee voorwaarden ter verkrijging van een compensatie.
De hoogte van de compensatie
11. In art. 7:673e, tweede lid, van het BW is geregeld wat de hoogte is van de compensatie.
11.1.
Zo kan de compensatie in beginsel nooit meer zijn dan de transitievergoeding die de werkgever daadwerkelijk heeft betaald.
11.2.
Daarnaast bedraagt de compensatie niet meer dan het bedrag aan transitievergoeding dat verschuldigd zou zijn bij het beëindigen of niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst op de dag na het verstrijken van de termijn van twee jaar, bedoeld in artikel 7:670, eerste lid, onderdeel a, van het BW (het reguliere opzegverbod wegens ziekte).
De uitleg van artikel 7:673e, tweede lid, van het BW
12. Op dit punt verschillen partijen van mening. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de hoogte van de compensatie ten onrechte op € 0,- heeft vastgesteld.
12.1.
Hiertoe overweegt de rechtbank dat naar haar oordeel artikel 7:673e, tweede lid, van het BW niet zo uitgelegd dient te worden als verweerder dat doet, namelijk dat bepalend zou zijn voor de omvang van de compensatie of de termijn van twee jaar van het opzegverbod verstreken is vóór of na 1 juli 2015. Een dergelijke uitleg zou er op neerkomen dat in een geval als dat van eiseres niet zozeer de hoogte van de compensatie wordt vastgesteld, maar dat er categorisch geen recht op compensatie bestaat. Het zou neerkomen op een extra verleningsvoorwaarde, naast de twee die voortvloeien uit het eerste lid, van artikel 7:673e, van het BW.
12.2.
Ook uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 7:673e van het BW kan niet worden afgeleid dat de wetgever de bedoeling heeft gehad om gevallen waarin het einde van het opzegverbod van twee jaar bij ziekte voor 1 juli 2015 lag en de beëindiging van het dienstverband erna, uit te sluiten van compensatie. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling (Kamerstukken II 2016 - 2017, 34 699, nr. 3, p. 5) maakt de rechtbank op dat dit artikellid enkel beoogt om een maximering aan te brengen in de hoogte van de compensatie ter voorkoming van misbruik van de compensatieregeling: het is niet de bedoeling dat over een periode waarover een loonsanctie is opgelegd – zoals ook het geval is geweest in deze zaak van 24 maart 2015 tot 9 september 2015 – compensatie te verstrekken.
12.3.
Zoals ook is overwogen in de eerder genoemde uitspraak van de rechtbank Den Haag van 6 december 2021, blijkt uit de wetsgeschiedenis vervolgens níet dat de wetgever heeft stilgestaan bij de in deze zaak voorliggende specifieke situatie waarin het einde van het reguliere opzegverbod wegens ziekte vóór 1 juli 2015 lag, maar de arbeidsovereenkomst in verband met een loonsanctie ná die datum is beëindigd. Daarmee kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden geconcludeerd dat er in de betreffende situatie dús geen recht op compensatie bestaat. Voor eiseres betekent dit enkel dat, anders dan zij meent, over de periode van de loonsanctie in ieder geval geen recht op compensatie bestaat. In dit verband zij nog verwezen naar de Nota naar aanleiding van het verslag, waarin van de zijde van de regering is opgemerkt:
“De compensatieregeling is ook van toepassing als de arbeidsovereenkomst is beëindigd of niet is voortgezet op of na 1 juli 2015. Aldus wordt de werkgever, die na dat tijdstip maar voor de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel langdurig arbeidsongeschikte werknemers heeft ontslagen en een transitievergoeding heeft betaald, niet benadeeld. Daarnaast zorgt deze compensatiemogelijkheid voor oude gevallen ervoor dat er geen prikkel ontstaat om langdurig arbeidsongeschikte werknemers in dienst te houden in slapende arbeidsovereenkomsten.” (Kamerstukken II 2017 - 2018, 34 699, nr. 6, p. 9).
12.4.
Het doel van de compensatieregeling is om een einde te maken aan de praktijk van ‘slapende dienstverbanden’, door de werkgever te compenseren voor de cumulatie van de transitievergoeding met de tijdens de ziekte van de werknemer gemaakte (loon)kosten. De uitleg van verweerder strookt niet met dat doel.
13. Een redelijke wetsuitleg van de maximeringsbepaling brengt daarom mee dat als het einde van het reguliere opzegverbod wegens ziekte vóór 1 juli 2015 is gelegen, zoals in dit geval, dit niet in de weg staat aan compensatie van een over de voorafgaande periode opgebouwde transitievergoeding.
Conclusie
14. Uit het voorgaande volgt dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit vernietigd moet worden wegens onjuiste uitleg van de wet.
15. De overige beroepsgronden behoeven in beginsel geen bespreking. Ter voorlichting van eiseres merkt de rechtbank niettemin op dat de rechtmatigheid van de opgelegde loonsanctie in deze zaak niet ter discussie kan staan. Daarvoor had zij het loonsanctiebesluit moeten aanvechten. Dat heeft zij niet gedaan, waardoor dit besluit rechtens onaantastbaar is geworden.
16. De rechtbank ziet geen aanleiding om het geschil definitief te beslechten door zelf in de zaak te voorzien of de bestuurlijke lus toe te passen. Verweerder zal een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
De proceskosten
10. Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
11. Verweerder zal daarnaast worden veroordeeld in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuwe beslissing op het bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 354,- vergoedt;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Th.M. Schelfhout, voorzitter, en mr. F.A.G.M. Vluggen en mr. P.H. Broier, leden, in aanwezigheid van mr. W.A.M. Bocken, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2022.
griffier | rechter |
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 18 januari 2022
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
Bijlage: wettelijk kader
Artikel 7:670 van het BW luidt, voor zover van belang:
1. De werkgever kan niet opzeggen gedurende de tijd dat de werknemer ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, tenzij de ongeschiktheid:
a. ten minste twee jaren heeft geduurd (…)
11. De termijn van twee jaren, bedoeld in lid 1, onderdeel a, wordt verlengd:
(…)
c. met de duur van het tijdvak dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op grond van artikel 24, eerste lid, of artikel 25, negende lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen dan wel op grond van artikel 71a, negende lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering heeft vastgesteld.
Artikel 7:673 van het BW luidt, voor zover en ten tijde hier van belang:
1. De werkgever is aan de werknemer een transitievergoeding verschuldigd indien:
a. de arbeidsovereenkomst:
1° door de werkgever is opgezegd;
2° op verzoek van de werkgever is ontbonden; of
3° na een einde van rechtswege op initiatief van de werkgever niet aansluitend is voortgezet en voor het eindigen van de arbeidsovereenkomst geen opvolgende arbeidsovereenkomst is aangegaan, die tussentijds kan worden opgezegd en ingaat na een tussenpoos van ten hoogste zes maanden; of
b. de arbeidsovereenkomst als gevolg van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever:
1° door de werknemer is opgezegd;
2° op verzoek van de werknemer is ontbonden; of
3° na een einde van rechtswege op initiatief van de werknemer niet aansluitend is voortgezet.
(…)
Artikel 7:673e van het BW luidt, voor zover en ten tijde hier van belang:
1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, genoemd in hoofdstuk 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, verstrekt op verzoek van de werkgever die op grond van artikel 673 een transitievergoeding verschuldigd was, een vergoeding, indien de arbeidsovereenkomst:
a. na de periode, bedoeld in artikel 670, lid 1, onderdeel a, en lid 11:
1° is beëindigd omdat de werknemer wegens ziekte of gebreken niet meer in staat was de bedongen arbeid te verrichten; of
2° van rechtswege is geëindigd en de werknemer op het tijdstip waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, wegens ziekte of gebreken niet in staat was de bedongen arbeid te verrichten;
(…)
2. De vergoeding, bedoeld in lid 1, is gelijk aan de vergoeding die de werkgever in verband met het eindigen of niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst aan de werknemer heeft verstrekt, verhoogd met de kosten die op grond van artikel 673, lid 6, op de transitievergoeding in mindering mogen worden gebracht, met dien verstande dat de vergoeding, bedoeld in lid 1, onderdeel a, niet meer bedraagt dan het bedrag aan transitievergoeding dat, voor aftrek van de kosten, bedoeld in artikel 673, lid 6, verschuldigd zou zijn bij het beëindigen of niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst op de dag na het verstrijken van de termijn van twee jaar, bedoeld in artikel 670, lid 1, onderdeel a, of, indien dat bedrag lager is, het bedrag aan loon als bedoeld in de Wet op de loonbelasting 1964, dat de werkgever gedurende dat tijdvak op grond van de arbeidsovereenkomst met de werknemer heeft betaald. Artikel 670, eerste lid, laatste zin, is van overeenkomstige toepassing op de termijn, bedoeld in de vorige zin.
3. Lid 1 is van overeenkomstige toepassing, indien de werkgever op grond van artikel 673 een transitievergoeding verschuldigd zou zijn als de arbeidsovereenkomst, die bij overeenkomst is beëindigd, door opzegging of door ontbinding zou zijn beëindigd.
(…)
Artikel VI Overgangsbepaling van de wet van 11 juli 2018 luidt:
1. Artikel 673b, lid 1, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, zoals dat artikel luidde op de dag voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel B, van deze wet, blijft van toepassing op een op die dag geldende collectieve arbeidsovereenkomst of regeling door of namens een daartoe bevoegd bestuursorgaan waarin een gelijkwaardige voorziening als bedoeld in artikel 673b, lid 1, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, zoals dat artikel luidde op de dag voor dat tijdstip, is opgenomen, en de arbeidsovereenkomsten waarop deze collectieve arbeidsovereenkomst of regeling van toepassing is of wordt, voor de duur van de looptijd van die collectieve arbeidsovereenkomst of regeling.
2. Artikel 673e van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek is ook van toepassing, indien de arbeidsovereenkomst is beëindigd of niet is voortgezet op of na 1 juli 2015.
3. Artikel 673e van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek is van overeenkomstige toepassing, indien in verband met het eindigen of niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst, omdat de werknemer wegens ziekte of gebreken niet meer in staat was de bedongen arbeid te verrichten, op grond van artikel 673b, lid 1, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, zoals dat artikel luidde op de dag voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel B, van deze wet een gelijkwaardige voorziening is verstrekt.
Artikel 2 van de Regeling compensatie transitievergoeding (Regeling) luidt:
De aanvraag wordt afgewezen, indien deze wordt ingediend:
a. voordat de volledige vergoeding in verband met het eindigen of niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst aan de werknemer is verstrekt; of
b. meer dan zes maanden na de dag waarop de werkgever de volledige vergoeding aan de werknemer heeft verstrekt.
Artikel 3 van de Regeling luidt:
1. Indien de volledige vergoeding, bedoeld in artikel 2, onderdeel a, aan de werknemer verstrekt is voor 1 april 2020, wordt in afwijking van artikel 2, onderdeel b, de aanvraag ingediend voor 1 oktober 2020.
2. Het UWV beslist binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag indien het een aanvraag betreft waarvan het einde van de periode waarvoor het opzegverbod als bedoeld in artikel 670, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek geldt, gelegen is voor 1 april 2020.
3. Dit artikel vervalt met ingang van 1 april 2022.