Hof 's-Hertogenbosch, 07-07-2009, nr. 20-001576-08
ECLI:NL:GHSHE:2009:BJ3841
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
07-07-2009
- Zaaknummer
20-001576-08
- LJN
BJ3841
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2009:BJ3841, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 07‑07‑2009; (Hoger beroep)
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2011:BP0190
Cassatie: ECLI:NL:HR:2011:BP0190, Bekrachtiging/bevestiging
- Wetingang
Uitspraak 07‑07‑2009
Inhoudsindicatie
Zes maanden gevangenisstraf voor medeplegen van overtreding van de artikelen 9 en 13 van de Flora - en faunawet ('stroperij', nl. illegale jacht met behulp van lange honden, lichtbakken en snelle auto's) en deelname aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven (stroperij). Artikel 140 Sr. Verweer verdediging: de afgegeven bevelen tot het uitoefenen van bijzondere opsporingsbevoegdheden hadden niet mogen worden afgegeven. Geen sprake van een 'ernstige inbreuk op de rechtsorde'. Beroep op het arrest van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch d.d. 17 juni 2009, LJN BI8567. Onherstelbaar vormverzuim ex 359a Sv, primair niet-ontvankelijkheid OM, subsidiair bewijsuitsluiting, meer subsidiair strafvermindering. Hof verwerpt het verweer in al zijn onderdelen: op grond van de in het arrest genoemde feiten en omstandigheden levert, naar het oordeel van het hof, de verdenking dat verdachte zich wederom in georganiseerd verband schuldig zou maken aan overtreding van onder meer artikel 13 van de Flora- en faunawet, een ‘ernstige inbreuk op de rechtsorde’, als bedoeld in de artikelen 126g en 126m Sv op. Het beroep op genoemd arrest van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch gaat niet op.
Partij(en)
Parketnummer: 20-001576-08
Uitspraak : 7 juli 2009
TEGENSPRAAK
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
economische kamer
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische kamer van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 4 april 2008 in de strafzaak met parketnummer 01-995884-07 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1960],
wonende te [woonplaats], [adres].
Hoger beroep
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het beroepen vonnis zal worden vernietigd en dat het hof, opnieuw rechtdoende, verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de tijd van 15 (vijftien) maanden, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof ten aanzien van het beslag eenzelfde beslissing zal geven als de eerste rechter.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
- 1.
hij in of omstreeks de periode van 13 april 2005 tot en met 6 december 2007, te Asten, Gemert, Someren en/of Deurne en/of elders in het arrondissement 's-Hertogenbosch en/of te Sevenum, Well en/of Meijel en/of elders in het arrondissement Roermond,in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk één of meer dieren, behorende tot een beschermde inheemse
diersoort, te weten een of meer haas/hazen en/of konijn(en) en/of ree(ën), heeft gedood, verwond, gevangen en/of bemachtigd, althans met het oog daarop heeft opgespoord;
- 2.
hij in of omstreeks de periode van 13 april 2005 tot en met 6 december 2007, te Gemert, Someren, Deurne en/of Helmond en/of elders in het arrondissement 's-Hertogenbosch en/of te Sevenum, Well en/of Meijel en/of elders in het arrondissement Roermond, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk één of meer dieren behorende tot een beschermde
inheemse diersoort, te weten een of meer haas/hazen en/of konijn(en) en/of één of meer producten van dieren behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te weten een of meer dode haas/hazen en /of do(o)d(e) konijn(en) onder zich heeft gehad;
- 3.
hij in of omstreeks de periode van 1 september 2004 tot en met 6 december 2007 te [woonplaats],in elk geval in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een duurzaam samenwerkingsverband van twee of meer personen, bestaande uit hem, verdachte en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4], welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk
- -
het opzettelijk doden, verwonden, vangen en/of bemachtigen, althans met het oog daarop opsporen van beschermde inheemse diersoorten (artikel 9 van de Flora- en faunawet) (het hof leest in de plaats van “diersoorten” dieren behorende tot een beschermde inheemse diersoort) en/of
- -
het opzettelijk onder zich hebben van dieren en/of producten van dieren behorende tot een beschermde inheemse diersoort (artikel 13 van de Flora- en faunawet).
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd.
De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
A1
Van de zijde van verdachte is het verweer gevoerd dat het Openbaar Ministerie in zijn strafvervolging niet-ontvankelijk behoort te worden verklaard. Daartoe is, op gronden als verwoord in de schriftelijke pleitaantekeningen, aangevoerd dat de door de officier van justitie afgegeven bevelen tot het uitoefenen van bijzondere opsporingsbevoegdheden niet hadden mogen worden afgegeven.
Door de verdediging is er op gewezen dat het onderzoek valt te onderscheiden in drie perioden. Het onderzoek tegen verdachte is in die drie perioden betrekkelijk lichtvaardig gestaakt op bepaalde momenten, waardoor niet aannemelijk is dat de verdenking van overtreding van de onderhavige feiten naar hun aard of samenhang een ernstige inbreuk op de rechtsorde opleveren. In dit verband heeft de raadsman gewezen op een -in de ogen van de verdediging- soortgelijk arrest (inzake artikel 13 Flora- en faunawet) van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch d.d. 17 juni 2009, LJN BI8567.
Door de bevelen af te geven is op zeer grove wijze gehandeld in strijd met de beginselen van een behoorlijke procesorde en/of hebben zich zeer ernstige onherstelbare vormverzuimen voorgedaan, aldus de verdediging.
A2
Het hof overweegt te dien aanzien als volgt.
Het hof stelt vast dat uit het BOB-dossier blijkt dat in de strafzaak tegen verdachte door de officier van justitie op een aantal tijdstippen bevelen tot de inzet van dwangmiddelen, o.a. bevelen observatie, bevelen opnemen telecommunicatie, zijn afgegeven. Het eerste bevel in
de onderhavige strafzaak tegen verdachte dateert van 29 augustus 2005.
A3
Het proces-verbaal aanvraag van dit bevel ex artikel 126g Sv (stelselmatige observatie) d.d. 26 augustus 2005 bevat de navolgende informatie:
Aanleiding
Nadat de drie hoofdverdachten uit onderzoek Bambi II, agressieve wildstroperij ([verdachte](het hof begrijpt: verdachte), [naam 1] en [medeverdachte 1] (het hof begrijpt: medeverdachte [medeverdachte 1])) waren veroordeeld en het vonnis onherroepelijk was geworden (het hof begrijpt uit het justitiële documentatieregister betreffende verdachte: het vonnis van de economische kamer van de Rechtbank ’s-Hertogenbosch d.d. 27 april 2005) kwam er vanaf 8 april 2005 informatie binnen dat deze groep in georganiseerd verband weer actief was met wildstroperij in de politieregio Brabant-Zuid-Oost en Limburg-Noord. Zij maakten daarbij, zoals ook bij eerder onderzoek werd vastgesteld, met name gebruik van personenauto’s van het merk Volkswagen, type golf. Men maakte wederom gebruik van snelle auto’s, lange honden en mogelijk vuurwapens.
Uit onderzoek is gebleken dat de drie hoofdverdachten vrijwel direct na hun veroordeling hun activiteiten weer hebben opgepakt blijkens waarnemingen en meldingen van politieambtenaren, jachtopzichter en bewoners buitengebied.
Recente informatie:
- -
8 april 2005, 02.15 uur: [locatie]. Surveillerende collega’s zagen een VW Golf, kenteken [kenteken], tegemoet komen. [verdachte] was bestuurder en inzittenden waren [medeverdachte 1] en vermoedelijk [naam 2] (verdachte in één zaak uit onderzoek Bambi II).
- -
12 mei 2005, 20.15 uur:[locatie]. Een boerin zag dat inzittenden van een personenauto VW Golf, donker van kleur, twee lange honden achter een haas aansturen. Eén auto met drie inzittenden had het kenteken [kenteken]. Hetzelfde tafereel herhaalde zich verderop.
- -
30 mei 2005, 21.00 uur:[locatie]. Twee jachtopzichters stonden in het veld te praten met een boer. Er naderden twee VW-golfjes. Bij het schijnbaar zien van de boa’s, stopten, keerden en reden ze met hoge snelheid weg. In iedere auto zaten twee inzittenden en in één van de auto’s waren twee lange honden. De kentekens [kenteken] en [kenteken] werden opgenomen.
- -
1 juni 2005, 21.45 uur: [locatie]. Een jager zag drie auto’s, waarvan de inzittenden lange honden achter hazen aanstuurden. Een collega van LNO kreeg in privé-tijd een van de handen die achter een has aanzat tegen zijn auto. Men sprak over drie auto van het merk VW-Golf, donker van kleur, met o.a. kenteken [kenteken].
- -
12 juni 2005, 20.15 uur: [locatie] Een jachthouder meldde dat er met lange honden werd gestroopt door de inzittende van een VW-Golf. De inzittenden reden een weiland op en stuurden een lange hond achter een haas aan. De jachthouder noteerde het kenteken [kenteken]. Dit is waarschijnlijk fout en kan mogelijk [kenteken] zijn.
- -
16 juni 2005, 21.38 uur:[locatie] Een postende collega (i.v.m. stroperij) zag een personenauto, merk VW-Golf, donker van kleur, kenteken [kenteken] met lage snelheid langs weilanden rijden. Rijdend met geopend raam, tuurden minstens drie inzittende weilanden af, kennelijk om wild op te sporen.
- -
13 juli 2005, 05.00 uur:[locatie] Een boer werd gewekt door lawaai en ging kijken. Hij zag twee donkerkleurige VW Golf staan met daarbij vier mannen. Op dat moment zag hij lange honden achter een haas jagen. De mannen zeiden dat ze een hond kwijt waren. De man voelde zich bedreigd. Hij werd bang en ging naar binnen.
- -
18 juli 2005, 21.00 uur: [locatie]. Een boer zag vanuit zijn woning dat een donkerkleurige VW-Golf een weiland opreed.
Het kenteken [kenteken] stond op naam van[verdachte] (het hof begrijpt: verdachte),[woonplaats][adres][woonplaats] Dit werd op 14-01-2005 op naam gezet en op 08-06-2005 op naam van [naam], [adres] ([naam] waren ook subject in Bambi II tapgesprekken/deelnemer.
Het kenteken [kenteken] stond op naam van [naam] [adres] te [woonplaats] (het hof begrijpt: echtgenote van medeverdachte [medeverdachte 1]) Het kenteken werd op 17-01-2005 op naam gezet.
Bij bevraging op 31 augustus 2005 hebben [verdachte]en [medeverdachte 1] de navolgende kentekens op naam staan:
[verdachte]: [kenteken] VW Golf en [kenteken];
[medeverdachte 1]: [kenteken], VW Golf VR6
Het is bekend dat deze verdachte ten behoeve van het stropen gebruik maken van voertuigen van het merk Volkswagen, type [kenteken].
Historische gegevens:
(…)
2. CIE-informatie nummer [nummer]. Via informant blijkt dat [verdachte] deel uitmaakt van een groep stropers die meerdere keren per week op pad gaan en diverse wildsoorten schieten. Men maakt gebruik van verschillende wapens en geprepareerde auto’s om te stropen.
(…)
- 4.
Gegevens hks. - [verdachte] komt in de periode 1974 tot en met 2005 voor in de politieadministratie op het gebied van Flora- en faunawet (…) en terzake vuurwapenwetgeving.
- -
[medeverdachte 1] komt in 2005 in de politieadministratie eenmaal voor terzake Flora- en faunawet.
- 5.
Onderzoek Bambi II. Medio september 2004 werd een strafrechtelijk onderzoek opgestart gericht op een groepering personen, waarvan genoemde personen deel uitmaakten en die zich vermoedelijk schuldig maakten aan agressieve stroperijen. Uit onderzoek bleek dat genoemde verdachten vrijwel dagelijks contact hadden om afspraken te maken wanneer en met wie men het veld inging op strooptocht. Er bleken ook andere personen betrokken te zijn bij de strooptochten. Uit de onderzoeksgegevens bleek dat men meerdere keren per week in wisselende samenstelling op strooptocht ging met lange honden en/of vuurwapens. Op 13 december werden de drie hoofdverdachten, [verdachte], [naam 1] en [medeverdachte 1] buiten heterdaad aangehouden. Bij zoekingen volgde inbeslagname van 7 lange honden, 4 stroopauto’s, 2 buksen, wild, zendapparatuur enzovoorts.
A4
Vorenstaande feiten en omstandigheden geven naar het oordeel van het hof voldoende grond voor de verdenking dat verdachte zich vanaf april 2005 zich (wederom) schuldig zou maken aan overtreding van onder meer artikel 13 van de Flora- en faunawet. Verdachte was blijkens een uittreksel uit het justitiële documentatieregister al eerder ter zake van dergelijke feiten veroordeeld en thans waren er wederom voldoende aanwijzingen aanwezig dat hij zich frequent in de nachtelijke uren, in georganiseerd verband, onder andere met [medeverdachte 1], die eveneens eerder is veroordeeld ter zake overtreding van de Flora- en faunawet, zou bezighouden met het opzettelijk doden, verwonden, vangen en/of bemachtigen, althans met het oog daarop opsporen van dieren behorende tot een beschermde inheemse diersoort (hierna: stropen) van hazen, konijnen etc. met behulp van lange honden en snelle auto’s.
Tegen deze achtergrond is verdachte terecht aangemerkt als verdachte van overtreding van onder meer artikel 13 van de Flora- en faunawet, een feit dat -mits opzettelijk begaan- een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, Sv oplevert.
A5
Ingevolge artikel 126g, tweede lid, en artikel 126m, eerste en vijfde lid, Sv is in dit verband ook relevant of dit misdrijf, als omschreven in artikel 67, eerste lid, gezien zijn aard of de samenhang met andere door de verdachte begane misdrijven een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert. In de parlementaire geschiedenis wordt ter zake van het begrip ‘ernstige inbreuk op de rechtsorde’, de navolgende toelichting gegeven:
“Het vereiste dat misdrijven worden beraamd of gepleegd als omschreven in artikel 67, eerste lid, die gezien hun aard of de samenhang met andere misdrijven een ernstige inbreuk op de rechtsorde opleveren, is ook onderdeel van de voorwaarden voor de infiltratie, de telefoontap en het opnemen van communicatie, in het kader van de traditionele opsporing, geregeld in titel IVa. De woorden «aard van het misdrijf» duiden niet slechts op de delictsomschrijving in de wet, maar tevens op de ernst van de feiten en omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd of wordt beraamd. De concrete feiten en omstandigheden dienen meegewogen te worden bij de beoordeling of sprake is van een ernstige inbreuk op de rechtsorde. Het kan gaan om misdrijven als moord, handel in drugs, mensenhandel, omvangrijke milieudelicten, wapenhandel maar ook ernstige financiële misdrijven, zoals omvangrijke ernstige fraude, bijvoorbeeld een BTW-carrousel. Dergelijke misdrijven schokken de rechtsorde ernstig door hun gewelddadige karakter of door hun omvang en gevolgen voor de samenleving” (Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 25 403, nr. 3, p. 24-25).
A6
Op grond van eerdergenoemde feiten en omstandigheden levert, naar het oordeel van het hof, de verdenking dat verdachte zich wederom in georganiseerd verband schuldig zou maken aan overtreding van onder meer artikel 13 van de Flora- en faunawet, een ‘ernstige inbreuk op de rechtsorde’, als bedoeld in de artikelen 126g en 126m Sv op. In zoverre faalt het verweer van de verdediging.
A7a
De raadsman heeft een beroep gedaan op het arrest van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch d.d. 17 juni 2009, LJN BI8567. Anders dan de raadsman betoogt, wordt in dat arrest niet overwogen dat een verdenking van overtreding van de Flora- en faunawet per definitie geen ernstige inbreuk op de rechtsorde kan opleveren. Indien en voor zover de raadsman heeft willen betogen dat elke verdenking van overtreding van de Flora- en faunawet – in zijn algemeenheid – niet kan leiden tot de inzet van dwangmiddelen, omdat per definitie geen sprake is van een ernstige inbreuk op de rechtsorde, getuigt dit betoog van een onjuiste rechtsopvatting.
A7b
Ook overigens kan in het onderhavige geval een vergelijking met voornoemd arrest van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch niet worden gemaakt. In dat arrest heeft het hof op grond van concreet weergegeven informatie geoordeeld dat op grond daarvan geen sprake was van een ernstige inbreuk op de rechtsorde. In casu is die concrete informatie andersluidend. Zoals hiervoor overwogen, kon naar het oordeel van het hof op grond van die beschikbare informatie de verdenking ontstaan dat verdachte zich in georganiseerd verband schuldig zou maken aan overtreding van onder meer artikel 13 van de Flora- en faunawet, hetgeen in het onderhavige geval een ‘ernstige inbreuk op de rechtsorde’ oplevert.
A8
Voor alle overige bevelen, afgegeven in een later stadium/onderzoeksperiode van het voorbereidend onderzoek tegen verdachte, geldt dat het hof heeft geconstateerd dat aan ieder van die afgegeven bevelen een proces-verbaal ten grondslag ligt. Die processen-verbaal bevatten telkens (aanvullende) informatie die ieder voor zich, in onderlinge samenhang bezien met de eerdere informatie die uit het onderzoek was voortgevloeid, voldoende grond vormen voor de verdenking van - ondermeer - artikel 9 respectievelijk13 van de Flora- en faunawet tegen verdachte, zodat die bevelen ook konden worden afgegeven.
A9
Het hof overweegt tegen de achtergrond van de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit voorts dat het belang van het in stand houden van beschermde diersoorten alsmede het voorkomen respectievelijk beëindigen van dierenleed dat door deze wijze van stroperij (waaronder de mogelijkheid van verscheurd wild door de jacht met lange honden) kan worden veroorzaakt, de inzet van dwangmiddelen zoals stelselmatige observatie, het opnemen van telecommunicatie en het vorderen van verstrekken van verkeersgegevens van telecommunicatie rechtvaardigt.
A10
Van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek tegen verdachte, of van een schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde, is derhalve geen sprake.
Het vorenstaande leidt ertoe dat het verweer in al zijn onderdelen wordt verworpen.
B
Nu ook overigens geen feiten of omstandigheden zijn aangevoerd of anderszins aannemelijk zijn geworden die zouden moeten leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie, is het Openbaar Ministerie ontvankelijk in de vervolging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
- 1.
hij in de periode van 1 juni 2006 tot en met 6 december 2007, in Nederland, meermalen, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te weten een of meer haas/hazen en/of konijn(en), heeft gevangen en/of gedood, althans met het oog daarop opgespoord.
- 2.
hij in de periode van 30 november 2007 tot en met 6 december 2007, te [plaatsnaam] tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk een dier behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te weten een haas of een konijn, en producten van dieren behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te weten dode hazen onder zich heeft gehad.
- 3.
hij in de periode van 1 juni 2006 en met 6 december 2007 te [woonplaats], in elk geval in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een duurzaam samenwerkingsverband van twee of meer personen, bestaande uit hem, verdachte en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4], welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk
- -
het opzettelijk doden, verwonden, vangen en/of bemachtigen, althans met het oog daarop opsporen van dieren behorende tot een beschermde inheemse diersoort (artikel 9 van de Flora- en faunawet) en
- -
het opzettelijk onder zich hebben van dieren en/of producten van dieren behorende tot een beschermde inheemse diersoort (artikel 13 van de Flora- en faunawet).
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
C
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
D
De raadsman heeft subsidiair, op dezelfde gronden als hiervoor onder het kopje “ontvankelijkheid van Openbaar Ministerie” opgenomen, de uitsluiting van het bewijs verzocht van hetgeen aan bewijs is verkregen op basis van bevelen die niet hadden mogen worden afgegeven. Gelet op hetgeen hiervoor onder het genoemde kopje is overwogen, verwerpt het hof dit verweer op dezelfde gronden als hiervoor onder A weergegeven.
E1
Van de zijde van verdachte is, op gronden als verwoord in de schriftelijke pleitaantekeningen, door de raadsman het verweer gevoerd dat voor geen van de te onderscheiden drie periodes in het dossier voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is, dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft gepleegd.
E2
Het hof overweegt als volgt.
Met de raadsman is het hof van oordeel dat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is, dat verdachte vóór 1 juni 2006 de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten heeft begaan. Weliswaar zijn er aanwijzingen in het dossier dat in de periode vóór 1 juni 2006 werd gestroopt, maar desalniettemin vindt de bekennende verklaring van verdachte ter zitting in hoger beroep d.d. 23 juni 2009, inhoudende dat hij in de perioden 2006 en 2007 ging stropen met lange honden en dat hij daarbij ook regelmatig wat ving, onvoldoende steun in het dossier om tot het wettig en overtuigend bewijs van het onder 1 en 2 tenlastegelegde te komen, voor zover het betreft de periode vóór 1 juni 2006.
E3
Ten aanzien van de periode vanaf 1 juni 2006 tot en met 6 december 2007 acht het hof op grond van de voorhanden zijnde stukken voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden om tot een bewezenverklaring te komen voor hetgeen onder 1 is bewezen verklaard.
E4
Het hof heeft daarbij onder meer acht geslagen op de bevindingen rondom de aanhouding van meerdere medeverdachten op 6 december 2007 op het adres [adres], het adres van verdachte [verdachte] Zo werd enkele ogenblikken voor deze aanhoudingen gezien dat medeverdachte [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2]) twee ‘lange honden’ in de auto van medeverdachte [medeverdachte 4] (hierna: [medeverdachte 4] zette, omdat deze honden uit de eerste auto kwamen en los rond liepen. Voorts stelt het hof op grond van de verklaring van [medeverdachte 2], vast dat steeds drie tot zeven personen zich voorafgaand aan het stropen telkens verzamelden bij de garage van [verdachte] [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij in ongeveer anderhalf jaar (het hof: in de periode van 1 juni 2006 tot en met 6 december 2007) “dan weer eens een keer per week meeging, soms een week niet, gevolg door twee keer per week” om te stropen. Hij heeft tevens verklaard over de werkwijze die de deelnemers aan het stropen (lichtbakken, geprepareerde auto, lange honden etc.) steeds hanteerden. Hij heeft verklaard dat verdachte meermalen van de partij is geweest bij het stropen en dat verdachte meestal de bestuurder was van de eerste auto. Hij heeft gezien dat er hazen en konijnen werden gevangen. Hij heeft ook verklaard dat hij met medeverdachte [medeverdachte 3] niet anders dan via [woonplaats] mee is geweest om te stropen. Verdachte was in volle wetenschap dat het stropen van beschermd wild beoogd werd. Dat blijkt ook uit verdachtes eigen verklaring ter terechtzitting in hoger beroep.
E5
Het hof is van oordeel dat uit de stukken kan worden opgemaakt dat er in de periode van 1 juni 2006 tot en met 6 december 2007 sprake was van een gezamenlijk, vooropgezet plan om te gaan stropen. Dat in die periode in het bijzijn van verdachte ook daadwerkelijk wild is gevangen en/of gedood, althans dat in die periode de verdachte dood wild voorhanden had, is op grond van de voorhanden zijnde stukken –behoudens 30 november 2007 en de periode van 4 tot en met 6 december 2007- niet komen vast te staan. Verdachte heeft zelf hierover ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij ging stropen en wel eens wat ving.
Vast staat in ieder geval dat verdachte en zijn mededaders vanaf 1 juni 2006 met het oog op het doden en/of vangen, konijnen en hazen hebben opgespoord. Over dit begrip “met het oog daarop opsporen”, als bedoeld in artikel 9 Flora- en faunawet, wordt in de parlementaire geschiedenis het volgende vermeld.
'Het begrip jagen is, tekstueel enigszins aangepast, overgenomen uit de Jachtwet. Volgens vaste jurisprudentie kan de omschrijving van jagen als "het opsporen, bemachtigen, of doden van wild of het doen van een poging daartoe" in overeenstemming met het spraakgebruik alleen betrekking hebben op handelingen welke de strekking hebben levend wild in de macht van de mensen te brengen (HR 4 maart 1958, NJ 1958, 312). Het slechts visueel opsporen van dieren teneinde hen te observeren valt daaronder niet. Indien men wild opspoort om observaties te kunnen doen, heeft deze handeling niet de strekking levend wild in de macht van de mens te brengen” (MvT II, 23 147, nr. 3 p. 65)
en
“De definitie jagen in het wetsvoorstel spreekt over het bemachtigen, doden of met het oog daarop opsporen van wilde alsmede het doen van pogingen daartoe. Ook het stropen laat zich zo omschrijven. Stropen is echter te allen tijde een illegale activiteit waarbij niet wordt voldaan aan de regels die voor het “jagen” gelden.” (MvA II, 23 147, nr. 7 p. 40)
E6
Uit de gebruikte bewijsmiddelen volgt dat de groep personen via een vaste, gestructureerde werkwijze met behulp van geprepareerde auto’s, lichtbakken en met lange honden, hazen en konijnen hebben opgespoord teneinde deze dieren in hun macht te brengen. Dat de verdachten de dieren slechts visueel hebben opgespoord teneinde hen te observeren, is niet gesteld, noch is zulks aannemelijk geworden.
E7
Ter zake het onder 2 tenlastegelegde kan naar het oordeel van het hof op grond van de gebezigde bewijsmiddelen worden bewezen dat verdachte in de periode van 30 november 2007 tot en met 6 december 2007 tezamen en in vereniging met anderen producten van dieren, te weten één konijn of één haas op 30 november 2007 en later nog vier dode hazen, onder zich heeft gehad.
F1
Ter gelegenheid van het onderzoek ter zitting in hoger beroep is door de raadsman, op gronden als verwoord in de schriftelijke pleitaantekeningen, aangevoerd dat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is, dat sprake was van een criminele organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht.
F2
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt voorop dat, wil er sprake zijn van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht, er naar vaste rechtspraak sprake moet zijn van deelname van personen en/of rechtspersonen aan een gestructureerd samenwerkingsverband, dat tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Van deelname is sprake indien men behoort tot het samenwerkingsverband en de betrokkene (tenminste) wetenschap heeft dat er misdrijven worden gepleegd door/binnen het samenwerkingsverband waar hij deel van uitmaakt. Wil er sprake zijn van ‘deelname’ moet betrokkene tenminste hetzij een aandeel hebben in, hetzij de gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de betreffende organisatie ondersteunen. Om te kunnen spreken van een ‘organisatie’ is verder nodig dat blijkt van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband van twee of meer personen met een bepaalde organisatiegraad, hetgeen kan blijken uit gemeenschappelijke regels en doelstellingen, maar ook uit een zekere gelaagdheid van het samenwerkingsverband en/of een rolverdeling tussen en positie van de individuele deelnemers binnen het samenwerkingsverband.
F3
Uit het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, in het bijzonder blijkens de verklaringen van [medeverdachte 2] , [naam 3] en [naam 4], is naar het oordeel van het hof ten dien aanzien het volgende vast komen te staan.
F4
Gedurende een periode van anderhalf jaar (vanaf 1 juni 2006 t/m 6 december 2007) werd in ieder geval ongeveer één keer per week gestroopt. Dit gebeurde door een groep stropers, bestaande uit verschillende personen, die in de nachtelijke uren met behulp van lange honden,
lichtbakken en snelle auto’s in de buitengebieden reden om wild te vangen en doden, althans met het oog daarop op te sporen. Er werd door de betrokken personen verzameld bij een pand aan de [adres], in de schuur van [verdachte] Het aantal mensen dat zich daar verzamelde, varieerde van drie tot zeven personen. Hierbij waren meerdere keren dezelfde personen aanwezig. De groep bediende zich ondermeer van geprepareerde auto’s. Zo waren er extra schakelaars aangebracht met behulp waarvan (rem) lichten konden worden uitgeschakeld los van de reguliere in/uitschakeling. In de garage van [verdachte] is een geprepareerde auto aangetroffen.
Onder andere uit de verklaringen van [medeverdachte 2] blijkt dat de groep in de regel met twee auto’s ging stropen. De verdeling in de auto’s was vaak gelijk, dezelfde “jongens” zaten vaak met elkaar in een van de twee auto’s. De honden zaten altijd in de eerste auto. Als vier honden meegingen, dan zaten er twee in de kofferbak en twee op de achterbank van de eerste auto. In de eerste auto zaten altijd dezelfde personen. Met de eerste auto werd het wild gevangen en de mensen uit de tweede auto moesten alles in de gaten houden.
Er werd altijd naar weilanden gereden. In de regel opereerde de groep in de nachtelijke uren. [medeverdachte 2] verklaart dat de groep in de regel om 23.30 uur wegreed en omstreeks 03.00 uur weer terug was. Deze verklaring vindt steun in observaties van verbalisanten.
[medeverdachte 2] heeft tevens verklaard: “In de garage (het hof begrijpt: van [verdachte]) worden geen afspraken gemaakt. Iedereen weet wat hij moet doen.” [medeverdachte 2] heeft voorts gezien dat in de periode dat hij mee ging stropen daadwerkelijk hazen en konijnen zijn gevangen.
Deze verklaringen van [medeverdachte 2] vinden steun in de verklaring van [naam 3], die naar eigen zeggen driemaal is meegegaan als er gestroopt werd. Ook hij verklaart over de modus operandi en het feit dat hij heeft gezien dat er daadwerkelijk wild (hazen/konijnen) werd gevangen.
De verklaringen van [naam 3] vinden voorts steun in observaties van de politie.
F5
Over de wijze van stropen is verder komen vast te staan dat naar velden werd gereden. Bij de velden werd vanuit de eerste auto met een lamp over het veld geschenen totdat een haas of konijn in het licht kwam. Als dit het geval was, werden één of twee honden losgelaten die het wild dan vingen.
Uit diverse mutaties uit de politiesystemen (mutatienummers [nrs.]) is gebleken dat - op 22 november 2006 en 4 december 2006 - een tweetal personenauto’s van het merk Volkswagen, type [kenteken], werden gesignaleerd die achter elkaar reden. Als de politie trachtte deze wagens te controleren, werd deze gehinderd door de achterste auto (een personenauto Volkswagen, type [kenteken], met kenteken [kenteken], op naam van [medeverdachte 4], respectievelijk een personenauto Volkswagen, type [kenteken], met kenteken [kenteken], op naam van [medeverdachte 4], waardoor controle van het eerste voertuig niet mogelijk was.
[medeverdachte 2] heeft voorts verklaard: “De eerste auto was altijd de auto uit de schuur en de tweede was meestal de auto van [naam] (het hof begrijpt: [medeverdachte 4][naam]. [naam] reed overigens bijna nooit, hij zat meestal in de eerste auto.
F6
Op grond van de door het hof gebruikte bewijsmiddelen, mede gelet op het voorgaande, is naar het oordeel van het hof voldoende komen vast te staan dat gedurende enige tijd in structureel verband, in een vaste groep is gehandeld. Binnen deze groep was duidelijk wat van elkaar verwacht werd op het moment dat zij in de nachtelijke uren op pad gingen om te gaan stropen. Ook was daarbij sprake van bepaalde ‘gewoontes’, zoals het verzamelen in een garage bij de woning van [verdachte] en het stropen met behulp van lange honden en twee auto’s. Voorts gebruikte de groep geprepareerde auto’s, te weten auto’s met het kenteken [kenteken] respectievelijk [kenteken] . Als de activiteiten waren beëindigd, werd verzameld bij de garage bij de woning van [verdachte]
F7
Weliswaar is de samenstelling van de groep niet altijd dezelfde, doch in zijn algemeenheid namen dezelfde personen in wisselende samenstelling deel aan de groep die ging stropen. Dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde moet zijn geweest, is overigens ook geen vereiste om te kunnen spreken van een ‘organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr. Het hof is van oordeel dat op grond van de door het hof gebruikte bewijsmiddelen is komen vast te staan dat het hier gaat om een ‘organisatie’, als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van strafrecht, die tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten het opzettelijk overtreden van de artikelen 9 en 13 Flora- en faunawet.
F8
Voorts is op grond van de gebruikte bewijsmiddelen komen vast te staan dat van deze organisatie deel uitmaakten de personen als genoemd in het onder 3 bewezen verklaarde, onder wie verdachte.
Anders dan de rechtbank acht het hof derhalve wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder 3 is tenlastegelegd.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
G1
Het bewezen verklaarde onder 1 is voorzien bij artikel 9 van de Flora- en faunawet, juncto artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht, juncto artikel 1a, aanhef en onder 2° van de Wet op de economische delicten, juncto artikel 2, eerste lid, van de Wet op de economische delicten en strafbaar gesteld bij artikel 6, eerste lid, aanhef en onder 2° van de Wet op de economische delicten, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Het bewezen verklaarde onder 2 is voorzien bij artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van de Flora- en faunawet, juncto artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht, juncto artikel 1a, aanhef en onder 1° van de Wet op de economische delicten, juncto artikel 2, eerste lid, van de Wet op de economische delicten en strafbaar gesteld bij artikel 6, eerste lid, aanhef en onder 1° van de Wet op de economische delicten, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Het bewezen verklaarde onder 3 is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 140, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, zoals dit artikel luidde ten tijde van het bewezen verklaarde.
G2
Naar het oordeel van het hof is in de onderhavige strafzaak geen sprake van eendaadse samenloop, als bedoeld in artikel 55 Wetboek van Strafrecht. Ten aanzien van het plegen van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten is een separaat wilsbesluit vereist. Het enkele opsporen van (beschermde) dieren teneinde deze te vangen en/of doden leidt niet automatisch tot het onder zich hebben van die gevangen/gedode dieren.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straffen
H
De raadsman heeft meer subsidiair, op dezelfde gronden als hiervoor onder het kopje “ontvankelijkheid van Openbaar Ministerie” opgenomen, om strafvermindering verzocht. Gelet op hetgeen hiervoor onder het genoemde kopje is overwogen verwerpt het hof dit verweer.
I1
Bij de straftoemeting heeft het hof acht geslagen op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
I2
Ten aanzien van de ernst van het bewezenverklaarde overweegt het hof dat deze moet worden bezien in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Het hof rekent het verdachte in het bijzonder aan dat hij in georganiseerd verband met anderen op zeer dieronvriendelijke wijze en gedurende langere tijd dieren illegaal heeft opgespoord en gevangen.
I3
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met:
- -
de omstandigheid dat de verdachte reeds eerder ter zake van soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld;
- -
de mate waarin het bewezen verklaarde milieuschade teweeg heeft gebracht, te weten het eigenhandig de wildstand terugdringen door in het wild levende konijnen en hazen te stropen;
- -
het georganiseerde karakter waarin het bewezen verklaarde heeft plaatsgevonden;
- -
de maatschappelijke onrust die feiten zoals bewezenverklaard teweegbrengen.
I4
Beslag
Het na te melden inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp, volgens opgave van verdachte aan hem toebehorend, is vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het een voorwerp is met behulp waarvan het ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
De in beslag genomen en nog niet teruggegeven personenauto (kenteken [kenteken]) moet worden teruggegeven aan de hieronder te noemen persoon, zijnde degene die blijkens het onderzoek ter terechtzitting redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.
De na te melden inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven personenauto, (kenteken [kenteken]) met behulp waarvan het ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan, dient te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.
Van hetgeen verder in beslag genomen en nog niet teruggegeven is, zal de teruggave aan de verdachte worden gelast.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 24, 33, 33a, 36b, 36c, 47, 57 en 140 van het Wetboek van Strafrecht, artikel 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten en de artikelen 9 en 13 van de Flora- en faunawet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
- 1.
Medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 9 Flora- en faunawet, opzettelijk begaan
- 2.
Medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 13, eerste lid, Flora- en faunawet, opzettelijk begaan
- 3.
Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Verklaart verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart verbeurd de inbeslaggenomen voorwerpen, ten aanzien waarvan nog geen last tot teruggave is gegeven, te weten:
- -
4x postzak met bloed
- -
1 jutezak met 4 hazen
- -
1 hond, kleur zwart
- -
4 honden, kleur bruin
- -
1 personenauto, kenteken [kenteken].
Gelast de teruggave aan de rechthebbende van het inbeslaggenomen voorwerp, ten aanzien waarvan nog geen last tot teruggave is gegeven, te weten:
- -
personenauto [kenteken] (teruggave aan de kentekenhouder).
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van het inbeslaggenomen voorwerp, ten aanzien waarvan nog geen last tot teruggave is gegeven, te weten:
- -
personenauto [kenteken].
Gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen voorwerpen, ten aanzien waarvan nog geen last tot teruggave is gegeven, te weten:
- -
1 agenda
- -
1 bivakmuts
- -
2x portofoon, Motorola T4502
- -
2x portofoon, Alecto FR-28
- -
2x vaccinatieboekje hond
- -
1 lamp met sigarettenaansteker
- -
1 bundel hevels
- -
1 bivakmuts
– 1 honkbalknuppel
- -
1 zuurstoffles.
Aldus gewezen door
mr. E.S.G.N.A.I. van de Griend, voorzitter,
mr. H. Harmsen en mr. R.J. Koopman,
in tegenwoordigheid van mr. H.J.A. van Ham, griffier,
en op 7 juli 2009 ter openbare terechtzitting uitgesproken.