RvdW 2009, 1161
Kwekersrecht. Vergoeding ex art. 36a Zaaizaad- en plantgoedwet (thans art. 71 Zaaizaad- en plantgoedwet 2005).
HR 09-10-2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ2678
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
9 oktober 2009
- Magistraten
Mrs. D.H. Beukenhorst, E.J. Numann, J.C. van Oven, W.A.M. van Schendel, F.B. Bakels
- Zaaknummer
07/10969
- Conclusie
A-G Timmerman
- LJN
BJ2678
- Vakgebied(en)
Intellectuele-eigendomsrecht (V)
Intellectuele-eigendomsrecht / Modellen- en merkenrecht
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2009:BJ2678, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 09‑10‑2009
ECLI:NL:PHR:2009:BJ2678, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 10‑07‑2009
Beroepschrift, Hoge Raad, 12‑07‑2007
- Wetingang
Zaaizaad- en plantgoedwet (oud) art. 36a; Zaaizaad- en plantgoedwet 2005art. 71
Essentie
Kwekersrecht. Vergoeding ex art. 36a Zaaizaad- en plantgoedwet (thans art. 71 Zaaizaad- en plantgoedwet 2005).
Uit de bewoordingen van art. 36a Zaaizaad- en plantgoedwet (thans art. 71 Zaaizaad- en plantgoedwet 2005) vloeit voort, zoals de totstandkomingsgeschiedenis van art. 36a bevestigt, dat de wettelijke aanspraak van de houder van kwekersrecht op een redelijke vergoeding jegens degene die, in de periode gelegen tussen het moment van de aanvrage van het recht en de verlening daarvan, de aan de houder van een kwekersrecht voorbehouden handelingen heeft verricht met betrekking tot het ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.