Einde inhoudsopgave
Derdenbeslag (BPP nr. I) 2003/5.3.1
5.3.1 Inleidende opmerkingen
Mr. L.P. Broekveldt, datum 31-03-2003
- Datum
31-03-2003
- Auteur
Mr. L.P. Broekveldt
- JCDI
JCDI:ADS396908:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Het Besluit Verklaring derdenbeslag is, samen met het daarvan deel uitmakende formulier, alsmede de Nota van Toelichting, gepubliceerd als KB van 22 augustus 1991, Stb. 436. Het is ook opgenomen in Schuurman & jordens, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, 2002, p. 395 e.v.
Of de besluitgever in die opzet is geslaagd bij de redactie van met name het formulier en de Toelichting daarbij in het Besluit, is overigens nog maar de vraag: de gestelde vragen zijn niet zelden lastig - hoe kan het bij derdenbeslag ook anders - terwijl de toelichting soms in het meest knullige Nederlands is geformuleerd.
216. In deze paragraaf zal allereerst aandacht worden besteed aan de art. 476a en 476b, alsmede aan het 'Besluit Verklaring derdenbeslag'1 (verder: het Besluit) en het daarbijbehorende (standaard)formulier waarop de Verklaring in beginsel gedaan moet worden. De beschouwingen daarover zullen zich overigens beperken tot een bespreking van enkele problemen van juridische en ook praktische aard die zich bij toepassing van deze bepalingen (kunnen) voordoen. De lezer zal hier dus vergeefs een handleiding zoeken voor de wijze waarop de Verklaring feitelijk moet worden gedaan, of hoe het formulier precies moet worden 'ingevuld'. Overeenkomstig de bedoeling van wet- en besluitgever is een en ander immers op een zodanige manier opgezet én geformuleerd, dat ook de niet-juridisch geschoolde derde-beslagene de Verklaring op eenvoudige wijze zou moeten kunnen afleggen, zonder daarbij de bijstand nodig te hebben van bijv. een deurwaarder of advocaat.2 In beginsel is dat ook wel mogelijk, aangezien de art. 476a en 476b op zichzelf beschouwd duidelijk zijn geredigeerd en in de parlementaire geschiedenis behoorlijk zijn toegelicht, terwijl zij bovendien voornamelijk het karakter van 'instructienorm' hebben. Dat wil zeggen dat zij met name regels bevatten die aanwijzingen bevatten, wat de Verklaring precies moet inhouden (art. 476a lid 2), alsmede wat vervolgens en door wie met die Verklaring gedaan moet worden (art. 476b).
In dit verband zij er voor de goede orde op gewezen dat in déze paragraaf (§ 5.3) niet ook de rechten, bevoegdheden en verweermiddelen zullen worden besproken die de derde-beslagene met name aan zijn rechtsverhouding tot de beslagdebiteur kan ontlenen. Dit neemt echter niet weg - en het formulier is ook in dat opzicht niet erg duidelijk (zie hierna § 533) - dat de derde zich reeds in het stadium van de buitengerechtelijke Verklaring van hem toekomende rechten, bevoegdheden en verweermiddelen zal moeten bedienen, bij gebreke waarvan hij het risico loopt dat later niet meer te kunnen doen. Ter wille van de overzichtelijkheid is er echter voor gekozen de rechten, bevoegdheden en verweermiddelen die de derde eventueel in stelling kan brengen afzonderlijk in § 5.5 te behandelen, en wel ná bespreking in § 5.4 van de verschillende in art. 477a geregelde procedures. Het is immers juist in een van dié procedures dat gedebatteerd zal worden voor de vraag óf de derde op goede gronden van bepaalde bevoegdheden of verweermiddelen gebruik heeft gemaakt. De inhoudelijke beschouwingen dáárover gelden echter evenzeer voor de fase van de buitengerechtelijke afdoening van een derdenbeslag.