Einde inhoudsopgave
Richtlijn 91/271/EEG inzake de behandeling van stedelijk afvalwater
Bijlage I Aan stedelijk afvalwater gestelde eisen
Geldend
Geldend vanaf 27-03-1998
- Bronpublicatie:
27-02-1998, PbEG 1998, L 67 (uitgifte: 01-01-1998, regelingnummer: 98/15/EG)
- Inwerkingtreding
27-03-1998
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
27-02-1998, PbEG 1998, L 67 (uitgifte: 01-01-1998, regelingnummer: 98/15/EG)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Bijzondere onderwerpen
Overheidsfinanciën / Algemeen
A. Opvangsystemen (1)
Bij de bouw of de aanpassing van opvangsystemen moet rekening worden gehouden met de eisen inzake afvalwaterzuivering.
Opvangsystemen moeten worden ontworpen, gebouwd en onderhouden overeenkomstig de beste technische kennis die geen overmatig hoge kosten veroorzaakt, met name ten aanzien van:
- —
volume en eigenschappen van het stedelijk afvalwater;
- —
voorkoming van lekkages;
- —
beperking van verontreiniging van de ontvangende wateren door overstorting van hemelwater.
B. Lozing van stedelijke waterzuiveringsinstallaties in ontvangende wateren (1)
1
Waterzuiveringsinstallaties moeten zodanig worden ontworpen of aangepast dat representatieve monsters kunnen worden verkregen van het inkomende afvalwater en van het behandelde effluent voordat dit in de ontvangende wateren wordt geloosd.
2
Lozingen van stedelijke waterzuiveringsinstallaties die overeenkomstig de artikelen 4 en 5 moeten worden behandeld, moeten voldoen aan de eisen van tabel 1.
3
Lozingen van stedelijke waterzuiveringsinstallaties in kwetsbare gebieden die onderhevig zijn aan eutrofiëring als vermeld in bijlage II.A, onder a), moeten bovendien voldoen aan de eisen van tabel 2.
4
Strengere eisen dan aangegeven in de tabellen 1 en/of 2 moeten indien nodig worden toegepast om ervoor te zorgen dat de ontvangende wateren voldoen aan alle andere toepasselijke richtlijnen.
5
De plaatsen voor de lozing van stedelijk afvalwater moeten voor zover mogelijk zodanig worden gekozen dat het effect op de ontvangende wateren zo gering mogelijk is.
C. Industrieel afvalwater
Industrieel afvalwater dat in opvangsystemen en stedelijke waterzuiveringsinstallaties terechtkomt moet een zodanige voorbehandeling hebben ondergaan als nodig is om:
- —
de gezondheid te beschermen van het personeel dat werkzaam is bij de opvangsystemen en de zuiveringsinstallaties;
- —
ervoor te zorgen dat de opvangsystemen, de waterzuiveringsinstallatie en de bijbehorende apparatuur niet worden beschadigd;
- —
ervoor te zorgen dat de werking van de waterzuiveringsinstallatie en de zuivering van het slib niet worden gehinderd;
- —
ervoor te zorgen dat lozingen uit de zuiveringsinstallaties geen nadelige invloed op het milieu hebben of verhinderen dat de ontvangende wateren aan andere communautaire richtlijnen voldoen;
- —
ervoor te zorgen dat slib op een uit milieu-oogpunt verantwoorde wijze veilig kan worden afgevoerd.
D. Referentiemethoden voor controle en beoordeling van de resultaten
1
De Lid-Staten zorgen ervoor dat er een controlemethode wordt toegepast die ten minste in overeenstemming is met het niveau van de hierna aangegeven eisen.
Andere dan de in de punten 2, 3 en 4 vermelde methoden mogen worden gebruikt, mits kan worden aangetoond dat gelijkwaardige resultaten worden verkregen.
De Lid-Staten verstrekken de Commissie alle relevante informatie omtrent de toegepaste methode. Indien de Commissie van oordeel is dat niet wordt voldaan aan de eisen van de punten 2, 3 en 4, dient zij een passend voorstel bij de Raad in.
2
Met het debiet evenredige of op tijdsduur gebaseerde 24-uur-monsters moeten genomen worden op dezelfde, welbepaalde plaats in de afvoer en zo nodig in de inlaat van de zuiveringsinstallatie om te controleren of het geloosde afvalwater voldoet aan de eisen van deze richtlijn.
Er worden goede internationale laboratoriumpraktijken toegepast, die gericht zijn op een zo gering mogelijke achteruitgang van de monsters tussen de monsterneming en de analyse.
3
Het minimumaantal monsters per jaar wordt vastgesteld naar gelang van de grootte van de zuiveringsinstallatie en wordt gedurende het jaar met geregelde tussenpozen genomen:
— 2 000 tot 9 999 i.e.: | 12 monsters gedurende het eerste jaar. 4 monsters in de daarop volgende jaren indien kan worden aangetoond dat het water in het eerste jaar aan de richtlijn voldoet; indien één van de vier monsters niet aan de eisen voldoet, moeten twaalf monsters in het daaropvolgende jaar worden genomen; |
— 10 000 tot 49 999 i.e.: | 12 monsters; |
— 50 000 i.e. of meer: | 24 monsters. |
4
Het gezuiverde afvalwater wordt geacht te voldoen aan de eisen betreffende de relevante parameters indien voor iedere relevante parameter afzonderlijk uit monsters van het water blijkt dat het als volgt voldoet aan de relevante parameterwaarde:
- a)
- b)
voor de parameters van tabel 1 uitgedrukt in concentratie mogen de monsters die niet aan de eisen voldoen onder normale bedrijfsomstandigheden niet meer dan 100 % afwijken van de parameterwaarden. Voor de parameterwaarden in concentratie betreffende het totaal van gesuspendeerde stoffen mogen afwijkingen tot 150 % worden aanvaard;
- c)
voor de in tabel 2 aangegeven parameters moet het jaargemiddelde van de monsters voor elke parameter voldoen aan de relevante parameterwaarden.
5
Extreme waarden voor de betrokken waterkwaliteit worden buiten beschouwing gelaten indien zij het gevolg zijn van ongebruikelijke situaties, zoals zware regenval.
Tabel 1. Eisen voor lozingen van stedelijke waterzuiveringsinstallaties overeenkomstig de artikelen 4 en 5 van de richtlijn. Toegepast wordt de concentratiewaarde of het verminderingspercentage.
Parameters | Concentratie | Minimumpercentage van vermindering (1) | Referentiemeetmethode |
---|---|---|---|
Biochemisch zuurstofverbruik (BZV5 bij 20 °C) zonder nitrificatie (2) | 25 mg/l O2 | 70 – 90 40 overeenkomstig artikel 4, lid 2 | Gehomogeniseerd, niet gefilterd, niet gedecanteerd monster Bepaling van opgeloste zuurstof vóór en na een incubatie van vijf dagen bij 20 °C ± 1 °C, in volledige duisternis Toevoeging van een nitrificatieremmer |
Chemisch 'uurstofverbruik[lees: zuurstofverbruik] (CZV) | 125 mg/l O2 | 75 | Gehomogeniseerd, niet gefilterd, niet gedecanteerd monster Kaliumdichromaat |
Totale hoeveelheid gesuspendeerde stoffen | 35 mg/l (3) 35 overeenkomstig artikel 4, lid 2 (meer dan 10 000 i.e.) 60 overeenkomstig artikel 4, lid 2 (2 000 tot 10 000 i.e.) | 90 (3) 90 overeenkomstig artikel 4, lid 2 (meer dan 10 000 i.e.) 70 overeenkomstig artikel 4 lid 2 (2 000 tot 10 000 i.e.) |
|
De analyses betreffende lozingen uit bezinkvijvers worden verricht met gefilterde monsters; de concentratie van het totaal aan gesuspendeerde stoffen in de ongefilterde watermonsters mag echter niet meer bedragen dan 150 mg/l.
Tabel 2. Eisen voor lozingen van stedelijke waterzuiveringsinstallaties in kwetsbare gebieden die onderhevig zijn aan eutrofiëring als vermeld in bijlage II, deel A, onder a). Afhankelijk van de lokale situatie kan worden gekozen voor toepassing van één of beide parameters. De concentratie of het verminderingspercentage moet worden toegepast.
Parameters | Concentratie | Minimaal percentage voor vermindering (1) | Referentiemeetmethode |
---|---|---|---|
Fosfor totaal | 2 mg/l (10 000 tot 100 000 i.e.) 1 mg/l (meer dan 100 000 i.e.) | 80 | Moleculaire absorptiespectrofotometrie |
Stikstof totaal (2) | 15 mg/l (10 000 tot 100 000 i.e.) 3. 10 mg/l (meer dan 100 000 i.e.) (3) | 70–80 | Moleculaire absorptiespectrofotometrie |
Tabel 3
Aantal gedurende een jaar genomen monsters | Maximaal toegestaan aantal monsters dat niet voldoet |
---|---|
4–7 | 1 |
8–16 | 2 |
17–28 | 3 |
29–40 | 4 |
41–53 | 5 |
54–67 | 6 |
68–81 | 7 |
82–95 | 8 |
96–110 | 9 |
111–125 | 10 |
126–140 | 11 |
141–155 | 12 |
156–171 | 13 |
172–187 | 14 |
188–203 | 15 |
204–219 | 16 |
220–235 | 17 |
236–251 | 18 |
252–268 | 19 |
269–284 | 20 |
285–300 | 21 |
301–317 | 22 |
318–334 | 23 |
335–350 | 24 |
351–365 | 25 |
Voetnoten
Aangezien het in de praktijk onmogelijk is opvangsystemen en zuiveringsinstallaties zo te bouwen dat ook in situaties zoals ongewoon zware regen al het stedelijk afvalwater kan worden behandeld, treffen de Lid-Staten maatregelen om verontreiniging ten gevolge van overstorting van hemelwater te beperken. Deze maatregelen kunnen gebaseerd zijn op de mate van verdunning of op de capaciteit in verhouding tot de droog-weer-afvoer, of zouden een aanvaardbaar aantal overstortingen per jaar kunnen vermelden.
Aangezien het in de praktijk onmogelijk is opvangsystemen en zuiveringsinstallaties zo te bouwen dat ook in situaties zoals ongewoon zware regen al het stedelijk afvalwater kan worden behandeld, treffen de Lid-Staten maatregelen om verontreiniging ten gevolge van overstorting van hemelwater te beperken. Deze maatregelen kunnen gebaseerd zijn op de mate van verdunning of op de capaciteit in verhouding tot de droog-weer-afvoer, of zouden een aanvaardbaar aantal overstortingen per jaar kunnen vermelden.
Vermindering ten opzichte van de vracht van het influent.
Deze parameter kan door een andere worden vervangen: totaal organische koolstof (TOK) of totaal zuurstofverbruik (TZV) indien er een verband kan worden gelegd tussen BZV5 en de vervangende parameter.
Deze eis is facultatief.
Deze eis is facultatief.
Vermindering ten opzichte van de vracht van het influent.
Stikstof totaal: de som van de totale hoeveelheid Kjeldahl-stikstof (organische en ammoniakale stikstof), nitraat-stikstof en nitriet-stikstof.
Overeenkomstig bijlage I, deel D, punt 4, punt c), gaat het bij deze concentraties om jaargemiddelden. Om aan te tonen dat aan de eisen voor stikstof wordt voldaan, mogen echter ook daggemiddelden worden gebruikt wanneer overeenkomstig bijlage I, deel D, punt 1, wordt aangetoond dat daarbij hetzelfde beschermingsniveau wordt verkregen. In dat geval mag het daggemiddelde niet hoger zijn dan 20 mg stikstof totaal/l voor alle monsters, wanneer de temperatuur van het effluent in de biologische reactor 12 ° C of hoger is. In plaats van de voorwaarde betreffende de temperatuur kan een beperkte werkingstijd worden toegepast, rekening houdend met de in het gebied heersende klimaatomstandigheden.
Overeenkomstig bijlage I, deel D, punt 4, punt c), gaat het bij deze concentraties om jaargemiddelden. Om aan te tonen dat aan de eisen voor stikstof wordt voldaan, mogen echter ook daggemiddelden worden gebruikt wanneer overeenkomstig bijlage I, deel D, punt 1, wordt aangetoond dat daarbij hetzelfde beschermingsniveau wordt verkregen. In dat geval mag het daggemiddelde niet hoger zijn dan 20 mg stikstof totaal/l voor alle monsters, wanneer de temperatuur van het effluent in de biologische reactor 12 ° C of hoger is. In plaats van de voorwaarde betreffende de temperatuur kan een beperkte werkingstijd worden toegepast, rekening houdend met de in het gebied heersende klimaatomstandigheden.