Rb. Amsterdam, 11-03-2020, nr. 96.165143.19
ECLI:NL:RBAMS:2020:1696
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
11-03-2020
- Zaaknummer
96.165143.19
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2020:1696, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 11‑03‑2020; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 11‑03‑2020
Inhoudsindicatie
Het voorschrift van artikel 13 lid 1 aanhef en onder d van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in verkeer bepaalt dat voor onderzoek afgenomen bloed zo spoedig mogelijk moet worden bezorgd bij het laboratorium dat het onderzoek moet doen. Dat voorschrift heeft te gelden als één van de strikte waarborgen waarmee het onderzoek is omringd. Als het bloed negen dagen na afname bij het laboratorium is aangekomen is het niet zo spoedig mogelijk verzonden, zodat geen sprake is van een onderzoek als bedoeld in artikel 8 WVW. De verdachte wordt van dit feit op de tenlastelegging vrijgesproken. De officier van justitie is niet ontvankelijk in de vervolging als terzake van het zelfde feit een strafbeschikking is uitgevaardigd waarvan de tenuitvoerlegging nog niet is gestaakt.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 96.165143.19 [verdachte]
Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 96.165143.19
Datum uitspraak: 11 maart 2020
Vonnis van de politierechter Amsterdam, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] , [land van herkomst] , op [geboortedag] 1971,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is bij verstek gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 26 februari 2020.
De politierechter heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie .
1. De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij, op of omstreeks 8 mei 2019 te Amstelveen een voertuig, te weten personenauto heeft bestuurd of als bestuurder heeft doen besturen, na gebruik van een of meer in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stoffen als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten cocaïne en Morfine, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94 het gehalte in zijn bloed bij iedere aangewezen stoffen vermelde meetbare stoffen 56 microgram cocaïne en 14 microgram Morfine per liter bloed bedroeg, in elk geval (telkens) zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stoffen afzonderlijk vermelde
grenswaarde.
2.
hij, op of omstreeks 8 mei 2019 te Amstelveen als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) heeft gereden op de weg, de Gerard Doulaan 2 , zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde;
1. De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd het openbaar ministerie niet ontvankelijk te verklaren met betrekking tot de vervolging van de verdachte van het onder 2 tenlastegelegde. Daartoe heeft de officier van justitie aangevoerd dat ter zake van dat feit aan de verdachte op 8 mei 2019 een strafbeschikking is uitgevaardigd en dat het CJIB de executie daarvan nog niet heeft afgesloten.
De politierechter volgt de officier van justitie in zijn vordering. Zolang de executie van de strafbeschikking nog openstaat, is de vervolging nog niet voltooid en kan voor hetzelfde feit niet een andere vervolging worden aangevangen.
De officier van justitie zal niet ontvankelijk worden verklaard in de vervolging van het onder 2 tenlastegelegde.
1. De bewijsoverweging met betrekking tot het onder 1 tenlastegelegde
Feiten
De politierechter gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden:
Verdachte is op 8 mei 2019 omstreeks 16:00 uur gecontroleerd.
Om 16:11 uur is aan verdachte een vordering gedaan mee te werken aan een speekseltest. Verdachte heeft medewerking verleend met als resultaat een positieve indicatie voor cocaïne. Om 16:28 uur is de verdachte aangehouden op verdenking van overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW).
Op 8 mei 2018 om 17:35 uur heeft verdachte meegewerkt aan een bloedonderzoek.
De bloedmonsters zijn voorzien van zegels TAAY144NL en TAAY145 NL .
Een deskundigenrapport van dr. I.J. Bosman van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) houdt, voor zover van belang, in:
Datum aanvraag: 8 mei 2019
Te onderzoeken materiaal
Datum ontvangst: 17 mei 2019
[..]
[. [afbeelding resultaten bloedonderzoek] ]
Datum 12 juni 2019
Bij brief van 19 juni 2019 is aan verdachte het resultaat van het bloedonderzoek meegedeeld.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft opgemerkt dat de toezending van het bloedmonster aan het laboratorium niet zo spoedig mogelijk is geschied en dat het onderzoek niet heeft plaatsgevonden binnen twee weken na ontvangst van het bloedmonster door het laboratorium.
De officier van justitie is van oordeel dat daardoor weliswaar de bepalingen van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer (hierna: het Besluit) niet zijn nagekomen, maar dat de betreffende bepalingen niet behoren tot de “strikte waarborgen”, zoals die door de Hoge Raad in zijn arrest van 2 november 2015 (ECLI:NL:HR:2015:2502) zijn gedefinieerd. Alleen voorschriften die zien op de betrouwbaarheid van het onderzoeksresultaat behoren tot de strikte waarborg. De ratio van de termijnen die in het Besluit worden genoemd zien op de voortgang van het onderzoek. Het bloedmonster wordt zes maanden bewaard. Zo kan de verdachte gebruik maken van zijn recht op tegenonderzoek. Als dit recht niet in gevaar komt dan ziet de officier van justitie niet in waarom dat tot dodelijke gevolgen zou kunnen leiden. Er is sprake van een vormverzuim. De wijze waarop de monsters zijn bewaard en hoe deze worden vervoerd, komt niet ten nadele van de verdachte. Voor verdachte werkt dit eerder in het voordeel.
De vormverzuimen moeten daarom worden beoordeeld op de voet van artikel 359a Wetboek van Strafvordering.
Nu niet blijkt dat de verdachte in enig belang is geschaad, kan de politierechter volstaan met de vaststelling dat de vormverzuimen hebben plaatsgevonden, aldus de officier van justitie.
Het oordeel van de politierechter
Het Besluit houdt onder meer en voor zover hier van belang in:
Artikel 13 lid 1 aanhef en onder d:Bij de bloedafname, bedoeld in artikel 12, eerste lid, is een opsporingsambtenaar aanwezig, die:
[..]
d.
ervoor zorgt dat de buisjes of het buisje met bloed zo spoedig mogelijk in een bij ministeriële regeling voorgeschreven verpakking die hij van een of meer fraudebestendige sluitzegels of een fraudebestendige afsluiting heeft voorzien, worden of wordt bezorgd bij het laboratorium, bedoeld in artikel 14, tweede lid.
[..]
Artikel 16 lid 1
De onderzoeker, bedoeld in artikel 14, eerste lid, verricht het bloedonderzoek binnen twee weken na ontvangst van de buisjes of het buisje met bloed. [..]
[..]
Artikel 16 lid 5:
De onderzoeker stuurt het verslag zo spoedig mogelijk na het verrichten van het bloedonderzoek aan de opdrachtgever van het bloedonderzoek.
Vastgesteld kan worden dat het bloed van verdachte is afgenomen op 8 mei 2019. De verbalisant verklaart dat hij zich er van heeft vergewist dat de bloedmonsters “overeenkomstig het Besluit [..]” verzonden zijn naar het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) te Den Haag. De verbalisant vermeldt niet wanneer de bloedmonsters door hem zijn verzonden. De bloedmonsters zijn aangekomen bij het NFI op 17 mei 2019, dat wil zeggen negen dagen nadat de bloedmonsters zijn afgenomen. In beginsel kan er vanuit worden gegaan dat bloedmonsters die naar het NFI worden verzonden één of hooguit twee dagen na verzending aldaar aankomen. In de zaak die heeft geleid tot het arrest van de Hoge Raad van 10 oktober 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BR3043) heeft het hof vastgesteld dat het bloed was afgenomen op 19 december 2009, de eerste gelegenheid tot verzending plaatsvond op 21 december 2009, het bloed daadwerkelijk is verzonden op 24 december 2009 en bij het NFI is binnengekomen op 28 december 2009. De verzending op 24 december 2009, drie dagen na de eerste gelegenheid, werd door het hof als niet zonder uitstel beoordeeld.
In de onderhavige zaak is aanzienlijk meer tijd verstreken tussen de afname en de toezending van het bloedmonster.
Met de woorden “zo spoedig mogelijk” lijkt het Besluit aansluiting te zoeken bij de jurisprudentie onder de oude regeling, waarin werd gesproken van “zonder uitstel”.
De politierechter is van oordeel dat de bloedmonsters niet zo spoedig mogelijk naar het NFI zijn verzonden, zodat artikel 13 lid 1 aanhef en onder d van het Besluit niet is nageleefd.
Het bloedmonster is binnengekomen bij het laboratorium op 17 mei 2019. Het rapport is opgemaakt op 12 juni 2019. Nu niet blijkt dat het rapport significant later is opgemaakt dan het bloed is onderzocht, moet worden vastgesteld dat het bloed niet binnen twee weken na ontvangst is onderzocht. Artikel 16 lid 1 van het Besluit is daarmee niet nageleefd.
De politierechter moet beoordelen of de niet nageleefde bepalingen van het Besluit moeten worden aangemerkt als zogenaamde “strikte waarborgen”. De Hoge Raad heeft immers in vaste jurisprudentie bepaald dat als één van de strikte waarborgen niet is nageleefd, het onderzoek niet meer is aan te merken als een onderzoek als bedoeld in artikel 8 WVW, zodat de verdachte moet worden vrijgesproken.
In zijn arrest van 10 oktober 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BR3043) overwoog de Hoge Raad:
2.3.1. Van "een onderzoek" als bedoeld in art. 8, tweede lid onder b, WVW 1994 is slechts sprake indien de waarborgen zijn nageleefd waarmee de wetgever dat onderzoek heeft omringd (vgl. HR 16 februari 1982, NJ 1982/385).
2.3.2. Tot die waarborgen behoort onder meer dat het afgenomen bloedmonster zonder uitstel wordt toegezonden aan het laboratorium dat met het onderzoek daarvan is belast. Het is aan de feitenrechter om te beoordelen of het bloedmonster inderdaad zonder uitstel is verzonden, terwijl zijn oordeel dienaangaande wegens de verwevenheid met waarderingen van feitelijke aard in cassatie slechts in beperkte mate kan worden getoetst (vgl. HR 27 maart 1990, NJ 1991/42).
2.3.3. Indien de rechter tot het oordeel komt dat bedoelde waarborg niet is nageleefd, leidt dat ertoe dat het resultaat van het verrichte onderzoek niet voor het bewijs mag worden gebezigd (vgl. HR 14 maart 1978, NJ 1978/385). Art. 359a Sv is hier niet van toepassing (vgl. HR 21 september 2010, LJN BM4412).
Dat de Hoge Raad in zijn arrest van 24 november 2015 (ECLI:NL:HR:2015:2502) - welk arrest betrekking heeft op de vraag of het maximaal aantal keren blazen bij een ademanalyse tot de strikte waarborgen moet worden gerekend - van die jurisprudentie heeft willen terugkomen blijkt niet uit dat arrest.
Dat betekent dat met de schending van artikel 13 lid 1 onder d van het Besluit één van de strikte waarborgen niet is nagekomen en het bloedonderzoek niet meer is aan te merken als een onderzoek als bedoeld in artikel 8 WVW en de verdachte van het tenlastegelegde moet worden vrijgesproken.
De gevolgen van de schending van artikel 16 lid 1 van het Besluit behoeft niet te worden onderzocht, omdat dat niet tot een ander oordeel kan leiden.
De eis van de officier van justitie.
Feit 1:
Een taakstraf voor de duur van 50 uren subsidiair 25 dagen vervangende hechtenis.
Een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Feit 2:
Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
DE UITSPRAAK
Verklaart de officier van justitie niet ontvankelijk in de vervolging van het onder 2 tenlastegelegde.
Verklaart het onder 1 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. G.H. Marcus, politierechter,
in tegenwoordigheid van S. Minkes, griffier,
en is uitgesproken op 11 maart 2020.