Hof Arnhem-Leeuwarden, 29-04-2015, nr. 14/00775
ECLI:NL:GHARL:2015:3200, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
29-04-2015
- Zaaknummer
14/00775
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2015:3200, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 29‑04‑2015; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2015:3489, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2014:3892, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
NTFR 2015/1809 met annotatie van mr. N. ten Broek
Uitspraak 29‑04‑2015
Inhoudsindicatie
Informatiebeschikking. Stichting. Administratieplichtig? Schending administratieplicht?
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 14/00775
uitspraakdatum: 29 april 2015
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
Stichting [X], gevestigd te [Z] (hierna: belanghebbende),
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 26 juni 2014, nummer AWB 13/7369, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Arnhem (hierna: de Inspecteur)
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
De Inspecteur heeft op de voet van artikel 52a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) voor de jaren 2007 tot en met 2011 een informatie-beschikking vastgesteld.
1.2.
Bij uitspraak op bezwaar van 9 oktober 2013 heeft de Inspecteur de informatie-beschikking gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen. De rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) heeft bij uitspraak van 26 juni 2014 het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft bij brief van 5 augustus 2014, ingekomen bij het Hof op 7 augustus 2014, tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 april 2015. Belanghebbende is vertegenwoordigd door haar bestuurders [A] en [B], bijgestaan door mr. [C] en [D], werkzaam bij [E] te [F]. Namens de Inspecteur zijn verschenen mr. [G] en [H].
1.7.
Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en de wederpartij.
1.8.
Van deze zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. Feiten
2.1.
Belanghebbende exploiteert een winkel waarin schaalmodellen van onder andere vrachtauto’s worden verkocht. Verder worden reparatiewerkzaamheden verricht en zijn losse onderdelen te koop. Ook via internet worden vrachtauto’s en onderdelen verkocht.
2.2.
Belanghebbende is een stichting. De bestuurders van belanghebbende zijn[A] en zijn echtgenote.
2.3.
Op 15 augustus 2012 is de Inspecteur met een boekenonderzoek aangevangen bij belanghebbende. In het hiervan opgemaakte concept-rapport van 31 oktober 2012 is onder meer het volgende vermeld:
“2.3. Administratie
[A] verzorgt de dagelijkse administratie. In een schriftje worden de ingekochte artikelen handmatig genoteerd. Bij verkoop wordt een kruisje achter het artikel geplaatst. Contante verkopen vormen het grootste gedeelte van de omzet. Op losse blaadjes worden de contant verkochte artikelen genoteerd. Regelmatig worden de verkopen getotaliseerd en het ontvangen bedrag wordt in zijn geheel op de bank gestort. Ook wordt een belangrijk deel van de inkopen contant betaald. Hiervan zijn wel facturen. Voor de betaling van deze facturen wordt eerst een bedrag opgenomen van de bank. Een kasadministratie waarin dagelijks c.q. wekelijks ontvangsten en uitgaven, bankopnamen en –stortingen staan genoteerd, wordt niet bijgehouden. Er is dan ook geen controle mogelijk op een eventueel aanwezig kassaldo. De vele contante mutaties ten spijt. De losse blaadjes met daarop de contante ontvangsten, kan niet worden gekwalificeerd als een kasadministratie. Gelet op het totaal aan contant geldverkeer, mag bij deze onderneming aan de kasadministratie deugdelijke eisen worden gesteld. De gevoerde administratie kan niet dienen als een betrouwbare basis voor de juistheid en volledigheid van de ontvangstenverantwoording. In hoofdstuk 4 kom ik hierop nog terug.
Daarnaast is tijdens het onderzoek gebleken dat via de privé bankrekening ook substantiële ontvangsten worden gegenereerd, die toe te schrijven zijn aan ontvangsten voor de Stichting. De privé rekening werd geheel buiten de administratie van de Stichting gehouden. Ook de boekhouder heeft geen inzage in de betreffende privé rekening gehad.
(…)
4.1.
.1. Ontvangsten op privé [a-bank]-rekening
Zoals eerder aangegeven worden er ontvangsten gegenereerd via de privé bankrekening bij de [a-bank] ten name van [A] (rekeningnummer …). In totaal belopen de ontvangsten over de jaren 2007 tot en met 2011 € 191.426. Incidenteel vinden grote contante opnamen plaats ten name van de genoemde rekening. (…)
Ik ben van mening dat de ontvangsten op de privé [a-bank] rekening ten onrechte niet zijn verantwoord in de jaarrekening van [belanghebbende]. (…)
De heer [A] verklaart dat de ontvangsten deels betrekking hebben op [belanghebbende] en zijn verantwoord op de overzichten van de contante ontvangsten. Een ander deel heeft betrekking op verkopen van de privé verzameling. Door de jaren heeft hij, zo verklaart de heer [A], ook in privé een verzameling modeltrucks aangelegd.
Zoals gezegd worden op losse blaadjes de contant verkochte artikelen genoteerd. Regelmatig worden de verkopen getotaliseerd en het ontvangen bedrag wordt in zijn geheel op de bank gestort. Indien nu de ontvangsten op de privé [a-bank] deels ook zijn genoteerd op het overzicht van de contante ontvangsten, zou dit betekenen dat de een aantal afnemers tweemaal heeft betaald. Immers de contante ontvangsten worden in zijn geheel gestort op de zakelijke bankrekening. Hierover verklaart de heer [A] nu dat de storting op de zakelijke bank wordt aangevuld met opnamen van de privé [a-bank]-rekening voor het bedrag dat niet contant werd ontvangen. Hoeveel er per storting naar de bank wordt aangevuld vanuit de privé [a-bank]-rekening is nergens genoteerd. Deze handelswijze zoals de heer [A] deze omschrijft, is niet controleerbaar. Ik heb ook geen match kunnen ontdekken tussen de bijschrijvingen op de [a-bank] rekening en de bedragen met omschrijving op de losse blaadjes met de contante ontvangsten.
Met betrekking tot de privé verzameling kan niet worden aangegeven welke ontvangst er betrekking heeft op de privé verzameling en welke ontvangst er betrekking heeft op verkoop ten bate van [belanghebbende]. Ook is niet aan te geven waar nu de scheidslijn ligt tussen privé en zakelijk. De administratieve vastleggingen bieden geen ondersteuning aan de verklaringen van de heer [A]. Een “scheidslijn” tussen wat de heer [A] dan de noemt de privé verzameling en de voorraad [belanghebbende] is niet zichtbaar en/of niet aan te geven.
De heer [A] is er niet in geslaagd om aan te tonen dat de ontvangsten op zijn privé rekening zijn verantwoord in het resultaat van [belanghebbende]. (…)
4.1.1.
Overige bevindingen
Dat de ontvangstverantwoording (vermoedelijk) niet juist en volledig is, wordt verder ondersteund door de wisselende brutowinstpercentages en door de uitkomst van de vermogensvergelijking.
Onderstaand geef ik een overzicht van de bruto marges over de jaren 2007-2011:
2007 2008 2009 2010 2011
Omzet volgens jaarrek. € 144.281 € 134.158 € 161.111 € 89.573 € 58.287
Inkoopwaarde - 115.360 - 143.576 - 150.527 - 87.066 - 44.935
Bruto marge € 28.921 -/- € 9.418 € 10.584 € 2.507 € 13.352
In % van de inkoopwaarde 24,5% -/- 6,6% 7% 2,9% 29,7%
Het overig privé zoals dit resteert uit de vermogensvergelijking bedraagt over:
2007 2008 2009 2010 2011
Bruto privé € 8.807 € 12.742 € 39.650 € 25.951 € 18.563
Benoemde uitgaven - 9.939 - 16.417 - 24.631 - 26.165 - 28.099
Overig privé -/- € 1.132 -/- € 3.675 € 15.019 -/- € 214 -/- € 9.536
Hierbij nog opgemerkt dat kosten levensonderhoud, kleding, privé autokosten, uitgaven tijdens vakantieverblijf niet zijn begrepen in de benoemde uitgaven.
(…)
6. Vennootschapsbelasting
De resultaten van [belanghebbende] zijn voor de vennootschapsbelasting verantwoord. Beoordeeld dient te worden of dit de juiste rechtstoepassing is. De bestuurders van [belanghebbende] zijn de heer en mevrouw [A]. Een eventueel batig saldo bij opheffing van [belanghebbende] komt ter beschikking van de bestuurders, die daarvoor een bestemming kunnen aanwijzen. Er is geen scheiding aan te brengen tussen de verkoopactiviteiten en de ontvangsten die binnenkomen via de privé bankrekening (…). In feite komen de lusten en lasten voor rekening en risico van de heer (en mevrouw) [A]. Voor de heffing van de winstbelasting wordt [belanghebbende] als een zogenoemd transparant lichaam aangemerkt. Dit heeft tot gevolg dat de resultaten uit [belanghebbende] worden toegerekend aan de heer [A]. (…)”
2.4.
Omdat niet of niet geheel aan de administratieve verplichtingen van artikel 52 AWR is voldaan, heeft de Inspecteur op 11 april 2013 een informatiebeschikking vastgesteld. In de informatiebeschikking is onder meer het volgende vermeld:
“In het kader van het boekenonderzoek (…) betreffende de aangiften:
- (…)
- vennootschapsbelasting over 2007 tot en met 2011;
- omzetbelasting over de periode 01-01-2007 tot en met 31-12-2011,
is gebleken dat u zich op onderdelen niet gehouden hebt aan de administratieplicht. De bepalingen op dit gebied vindt u terug in artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR). (…) Ik ben van mening dat uw administratie op de volgende punten niet aan wettelijke normen voldoet:
Administratieplicht
Uw administratie voldoet (op onderdelen) niet aan het eerste lid van artikel 52 van de AWR. (…) En wel op de volgende onderdelen en/of om de volgende reden(en):
- De kas mutaties zijn niet of niet tijdig geadministreerd, waardoor geen saldi zijn vast te stellen. De rechten en plichten blijken niet uit de administratieve vastleggingen. De vastleggingen van de contante geldstromen zijn niet duidelijk weergegeven, waardoor controle op de totale contante ontvangsten en uitgaven binnen een redelijke termijn onmogelijk wordt gemaakt. De door u als contante ontvangsten geboekte omzet is volgens uw verklaringen (groten)deels niet contant ontvangen, maar op een privé bankrekening. Welk deel dan werkelijk contant werd ontvangen en welk deel dan via de privé bankrekening heeft u niet geadministreerd. Daarnaast is gebleken dat kasuitgaven (bijvoorbeeld de contante inkopen bij leverancier [I], [J]) niet op de juiste data worden geadministreerd.
- Een kasadministratie waaruit op willekeurige data een saldo kan worden getrokken en controleerbaar is op juistheid en volledigheid. Een kasadministratie zoals hiervoor bedoeld heeft u niet overlegd.
(…)
Ik stel thans dan ook vast dat u niet of niet geheel aan uw administratieve verplichtingen uit hoofde van artikel 52 van de AWR heeft voldaan. Ik geeft u hiervoor dan ook een informatiebeschikking.”
2.5.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de informatiebeschikking. In het bezwaarschrift heeft belanghebbende opgemerkt dat zij een deel van haar omzet – de omzet uit verkoop via internet – ontvangt op een privé bankrekening van de heer [A], dat deze rekening geen onderdeel vormt van de administratie van belanghebbende, dat op de privé bankrekening ook mutaties plaatsvinden die worden veroorzaakt door verkopen van auto’s uit de privé verzameling van de heer [A], dat de ontvangsten op de privébankrekening handmatig worden bijgehouden, dat de aldus geregistreerde omzet periodiek wordt afgestort op de bankrekening van belanghebbende en dat dit in de administratie van belanghebbende als “kasomzet” wordt aangemerkt. Verder is opgemerkt dat in 2011 door blikseminslag een computer waarin een deel van de administratie was opgeslagen, is vernietigd.
2.6.
Bij uitspraak op bezwaar van 9 oktober 2013 heeft de Inspecteur de informatiebeschikking gehandhaafd.
2.7.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat eerst na een reconstructie achteraf de rechten en verplichtingen van belanghebbende alsmede de voor de belastingheffing overigens van belang zijnde gegevens zijn gebleken, dat de kasadministratie geen vermelding van data bevat, en dat de privé bankrekening van [A] niet in de administratie van belanghebbende is opgenomen terwijl deze rekening voor een belangrijk deel voor zakelijke transacties wordt gebruikt. Gelet daarop voldoet de administratie van belanghebbende niet aan de eisen die artikel 52 AWR daaraan stelt en is volgens de Rechtbank de informatiebeschikking terecht afgegeven.
3. Geschil
3.1.
In geschil is of de onderhavige informatiebeschikking terecht is vastgesteld.
3.2.
Belanghebbende betoogt i) dat de Inspecteur kennelijk van mening is dat belanghebbende fiscaal transparant is zodat de informatiebeschikking niet aan haar kan worden opgelegd, ii) dat de administratie wel voldoet aan de eisen van artikel 52 AWR en iii) dat de Inspecteur de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, met name het vertrouwensbeginsel, heeft geschonden. De Inspecteur verdedigt de tegenovergestelde opvatting.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot vernietiging van de informatiebeschikking. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Overwegingen
Ontvankelijkheid bezwaarschrift
4.1.
Een bezwaarschrift is tijdig ingediend indien het binnen zes weken na de dag waarop het bestreden besluit bekend is gemaakt, is ontvangen. Wordt een bezwaarschrift binnen een week na afloop van deze termijn ontvangen, dan wordt het toch als tijdig ingediend aangemerkt indien het binnen de zeswekentermijn ter post is bezorgd.
4.2.
De dagtekening van de informatiebeschikking is 11 april 2013. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is geëindigd op 23 mei 2013. Het bezwaarschrift is gedagtekend 22 mei 2013 en is op 27 mei 2013 door de Inspecteur ontvangen. Het bezwaarschrift is derhalve ontvangen na afloop van de bezwaartermijn, maar minder dan een week na het einde van die termijn.
4.3.
Gelet op de datum van ontvangst van het bezwaarschrift dient te worden onderzocht of het bezwaarschrift voor het einde van de bezwaartermijn, dus uiterlijk op 23 mei 2013, ter post is bezorgd.
4.4.
Belanghebbende heeft ter zitting ten overstaan van het Hof en de wederpartij inzage verstrekt in het postboek, waaruit is gebleken dat terpostbezorging van het bezwaarschrift op22 mei 2013 heeft plaatsgevonden. Het bezwaarschrift is mitsdien tijdig ter post bezorgd.
Wettelijke regeling
4.5.
In artikel 52 AWR is, voor zover hier van belang, bepaald dat administratieplichtigen gehouden zijn van hun vermogenstoestand en van alles betreffende hun bedrijf naar de eisen van dat bedrijf op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde hun rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens hieruit duidelijk blijken.
4.6.
In artikel 52a, lid 1, AWR is, voor zover van belang, bepaald dat als met betrekking tot een op te leggen belastingaanslag niet of niet volledig wordt voldaan aan de verplichtingen ingevolge artikel 52 AWR, de inspecteur dit kan vaststellen bij voor bezwaar vatbare (informatie)beschikking.
4.7.
In artikel 27e, lid 2, AWR is bepaald dat als een rechter het beroep tegen een informatiebeschikking ongegrond verklaart, hij een nieuwe termijn stelt voor het voldoen aan de in die beschikking gegeven bedoelde verplichtingen, in situaties waarin daaraan nog gevolg kan worden gegeven, tenzij sprake is van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht.
Fiscale transparantie
4.8.
4.9.
Belanghebbende is een stichting. Ingevolge artikel 2:285 BW is een stichting een rechtspersoon. Belanghebbende is derhalve een administratieplichtig lichaam in de zin van artikel 52, lid 2, AWR.
4.10.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat de eisen aan de administratie niet verder mogen reiken dan voor een goede uitvoering van de belastingheffing noodzakelijk is. Belanghebbende is belastingplichtig voor zowel de vennootschapsbelasting als de omzetbelasting, zodat op grond van artikel 52 AWR van belanghebbende geëist kan worden dat haar administratie inzicht verschaft in de bepaling van de fiscale winst en de omzet. Indien niet wordt voldaan aan voornoemde eisen kan de Inspecteur ten name van belanghebbende een informatiebeschikking vaststellen. Dat de Inspecteur in het concept-rapport van 31 oktober 2012, onderdeel 6 (zie 2.3) de mogelijkheid van fiscale transparantie voor de vennootschapsbelasting noemt, maakt dit niet anders. Te meer nu de mogelijkheid van fiscale transparantie niet geldt voor de heffing van omzetbelasting, zodat reeds daarom een informatiebeschikking ten name van belanghebbende kan worden gesteld.
Administratieplicht
4.11.
In een onderneming zoals die van belanghebbende, waarbij een groot deel van de transacties – zowel verkoop als inkoop – per kas wordt verricht, vormt de kasadministratie een centraal en onmisbaar onderdeel van de administratie. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende geen controleerbare en sluitende kasadministratie heeft gevoerd. Zo ontbreekt een kasadministratie waarin de kasmutaties op datum van ontvangst of betaling zijn geboekt. Hierdoor is een adequate kascontrole niet mogelijk. Zakelijke kasuitgaven – bijvoorbeeld voor de inkoop van artikelen en postzegels – worden uit privé-middelen voldaan, zonder dat daarvan voldoende en consequente vastlegging plaatsvindt. Verder komen de ontvangsten uit de internetverkoop binnen op de [a-bank] privé bankrekening van de heer [A], worden deze bankbetalingen als “kasomzet” geboekt, waarna deze gelden periodiek worden opgenomen van de [a-bank] privé bankrekening en worden afgestort op de [b-bank] bankrekening van belanghebbende. Tussen de bijschrijving op de [a-bank] privé bankrekening en de boeking als “kasomzet” is bovendien geen aansluiting te maken. Voorts acht het Hof aannemelijk dat de [a-bank] privé bankrekening geen deel uitmaakte van belanghebbendes administratie, nu zelfs belanghebbendes boekhouder niet van het bestaan van deze bankrekening op de hoogte was en belanghebbende dit zelf heeft gesteld in haar bezwaarschrift van 22 mei 2013 (zie 2.5). Gelet op het vorenstaande heeft belanghebbende voor de jaren 2007 tot en met 2011 niet voldaan aan de op haar rustende administratieplicht zoals voorgeschreven in artikel 52 AWR.
4.12.
Belanghebbende heeft betoogd dat de schending van de administratieplicht onvoldoende ernstig is om de sanctie van omkering en verzwaring van de bewijslast te rechtvaardigen. De vraag rijst of dit betoog in het kader van onderhavige procedure over de informatiebeschikking aan de orde kan komen, of dat dit pas kan worden beoordeeld in een procedure ter zake van de belastingaanslag waarvoor de informatiebeschikking is vastgesteld. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat dit beroep op het evenredigheidsbeginsel reeds in onderhavige procedure over de informatiebeschikking kan worden getoetst (TK 2008-2009, 30645, nr. 14, p. 5 en 11). Reden te meer is dat op grond van artikel 25, lid 3, en artikel 27e, lid 1, AWR omkering en verzwaring van de bewijslast moet volgen als sprake is van een onherroepelijk geworden informatiebeschikking. Gelet op het imperatieve karakter van deze bepalingen dient een beroep op het evenredigheidsbeginsel reeds in de procedure over de informatiebeschikking aan de orde te kunnen komen. Verder neemt het Hof het belang van een doelmatige procesgang in ogenschouw, welke zou kunnen worden verstoord indien in de procedure ter zake van de belastingaanslag nogmaals de aard en de ernst van de schending van de administratieplicht moet worden beoordeeld.
4.13.
In het onderhavige geval acht het Hof de schending van de administratieplicht, zoals hiervoor is omschreven in 4.11, voldoende ernstig om door de Inspecteur te kunnen worden gebezigd als grondslag voor zijn gevolgtrekking dat een informatiebeschikking gerechtvaardigd is.
Schending van algemene beginselen van behoorlijk bestuur
4.14.
Belanghebbende heeft verder betoogd dat de Inspecteur in 2001 een boekenonderzoek heeft ingesteld, dat ook de kasadministratie daarbij is bezien, en dat daarover destijds geen opmerkingen zijn gemaakt. Dit betoog heeft betrekking op de vraag of de door belanghebbende gevoerde administratie deugdelijk is, zodat ook dit betoog in de onderhavige procedure over de informatiebeschikking aan de orde kan komen.
4.15.
Volgens de Inspecteur zijn medio 2002 alleen de jaarrekeningen van belanghebbende opgevraagd ter beoordeling van de belastingplicht voor de vennootschapsbelasting en is verder niets onderzocht, laat staan dat de kasadministratie is ingezien. De Inspecteur wijst in dit verband op een uitdraai van een notitie uit het belastingdienstsysteem IKB waarin als onderwerp “belastingplicht” is vermeld en waarbij is aangetekend dat ter beoordeling van de “Vpb-plicht” de na opvraag ontvangen gegevens en jaarstukken ter beoordeling het team zijn ingegaan. Gelet op deze gemotiveerde betwisting door de Inspecteur is het aan belanghebbende om haar stelling aannemelijk te maken. Nu belanghebbende haar stelling op generlei wijze heeft onderbouwd, acht het Hof belanghebbende niet geslaagd in haar bewijs, zodat het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt.
4.16.
Ook in hetgeen belanghebbende overigens heeft aangevoerd, ziet het Hof geen aanleiding om te oordelen dat de Inspecteur bij het vaststellen van de informatiebeschikking een algemeen beginsel van behoorlijk bestuur, waaronder het verbod op détournement de pouvoir en het zorgvuldigheidsbeginsel, heeft geschonden.
Slotsom
4.17.
Gelet op het vorenoverwogene is de onderhavige informatiebeschikking rechtsgeldig vastgesteld door de Inspecteur. Het hoger beroep van belanghebbende dient daarom ongegrond te worden verklaard. Het Hof zal geen nieuwe termijn stellen op de voet van artikel 27h, lid 2, AWR in samenhang met artikel 27e, lid 2, AWR, nu de onderhavige schending van de administratieplicht in de jaren 2007 tot en met 2011 zich niet leent voor herstel. Redengevend daarvoor is dat zo al achteraf een deugdelijke kasadministratie met data kan worden gereconstrueerd, een adequate kascontrole niet meer mogelijk is.
5. Proceskosten
Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
6. Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J.H. van Suilen, voorzitter, mr. J.A. Monsma enmr. R.F.C. Spek, in tegenwoordigheid van mr. N.G.U. Bezemer als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 april 2015.
De griffier, De voorzitter,
(N.G.U. Bezemer) (A.J.H. van Suilen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 1 mei 2015.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij:
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
postbus 20303, 2500 EH Den Haag
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 – het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.