HR, 11-12-2015, nr. 15/02637
ECLI:NL:HR:2015:3489, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
11-12-2015
- Zaaknummer
15/02637
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
Beroepschrift, Hoge Raad, 11‑12‑2015
ECLI:NL:HR:2015:3489, Uitspraak, Hoge Raad, 11‑12‑2015; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHARL:2015:3200, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
V-N 2015/65.9 met annotatie van Redactie
BNB 2016/46 met annotatie van E.B. PECHLER
Beroepschrift 11‑12‑2015
Edelhoogachtbaar College,
Namens belanghebbende heb ik hierbij de eer krachtens artikel 28 van de Algemene wet inzake Rijksbelastingen (hierna: AWR), bij uw Raad beroep in cassatie in te stellen tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem, — Leeuwarden gedagtekend 29 april 2015 nummer 14/00775 waarvan afschrift ter post is bezorgd op 1 mei 2015. Van deze uitspraak is een kopie bijgevoegd (met aangehecht het Proces-verbaal van het verhandelde ter zitting)
Het Gerechtshof heeft zijn hiervoor vermelde uitspraak gedaan op het namens belanghebbende bij dat Hof ingediende beroepschrift d.d. 5 augustus 2014.
Aan het beroep in cassatie liggen de navolgende cassatiemiddelen ten grondslag.
Schending van het recht, in het bijzonder van de artikelen 52 en 52a AWR, 8:69 AWB en 8:77 AWB en/of verzuim van vormen doordat het Hof heeft geoordeeld dat de in geschil zijnde informatiebeschikking rechtsgeldig is vastgesteld, zulks ten onrechte zoals hierna wordt uiteengezet.
Toelichting
A. Het Hof is buiten de rechtsstrijd getreden.
De bestreden informatiebeschikking heeft volgens de tekst van de beschikking betrekking op voorgenomen aanslagen voor de jaren 2007 tot en met 2011 voor de belastingmiddelen inkomstenbelasting, vennootschapsbelasting en omzetbelasting.
Namens belanghebbende is tegen de integrale informatiebeschikking, dat wil zeggen tegen alle onderdelen daarvan, bezwaar gemaakt. Het bezwaar richt zich aldus ook tegen de informatiebeschikking voor zover die ziet op voorgenomen aanslagen inkomstenbelasting.
In het concept-controle rapport d.d. 31 oktober 2012 worden in dat verband aanslagen inkomstenbelasting voor de jaren 2007 tot en met 2011 aangekondigd.
In zijn uitspraak op bezwaar van 9 oktober 2013 volgt ook de inspecteur de tekst van de informatiebeschikking. De uitspraak op bezwaar ziet op de integrale beschikking, dat wit zeggen expliciet ook op de voorgenomen aanslagen inkomstenbelasting voor de jaren 2007 tot en met 2011.
In de verdere procedure is door de inspecteur de informatiebeschikking niet ingetrokken, niet beperkt en evenmin deels ingetrokken.
Belanghebbende heeft van zijn zijde zijn bezwaar tegen de informatiebeschikking in het verdere verloop van de procedure niet beperkt.
De rechtsstrijd tussen partijen heeft aldus betrekking op de gehele informatiebeschikking.
Het Hof vermeldt evenwel niet in zijn uitspraak dat de informatiebeschikking mede ziet op het middel van de inkomstenbelasting. Het Hof vermeldt slechts onder 1.1. van zijn uitspraak dat het gaat om de jaren 2007 tot en met 2011 en het Hof vervangt, zonder nadere toelichting die ontbreekt, in zijn feitelijke weergave van de informatiebeschikking (zie paragraaf 2.4 van de hofuitspraak) de zinsnede ‘inkomstenbelasting 2007 tot en met 2011’ door ‘(…)’.
De feitenvaststelling van het Hof is aldus onjuist, dan wel onvolledig nu het feit van de omvang van de informatiebeschikking tussen partijen niet in geschil is. Aldus is eveneens sprake van een motiveringsgebrek in de uitspraak van het Hof gelet op deze onbegrijpelijke feitenvaststelling.
In dit verband wordt mogelijk ten overvloede geduid op wat op blz. 5 van het Proces-verbaal (dat is in het geheel aan de uitspraak gehecht) wordt vermeld:
‘De voorzitter merkt op dat de informatiebeschikking is afgegeven voor de inkomstenbelasting en houdt de inspecteur voor dat hem dit niet juist lijkt, nu een stichting niet belastingplichtig voor de inkomstenbelasting kan zijn. De inspecteur erkent dat dit inderdaad niet mogelijk is en dat de informatiebeschikking op dit punt wellicht onjuist is’.
Het buiten beschouwing laten van het deel inkomstenbelasting in de uitspraak klemt te meer daar in het concept-controle rapport door de inspecteur expliciet het standpunt wordt ingenomen dat de stichting transparant is, dat deswege de aanslagen vennootschapsbelasting op nihil gesteld zullen worden en dat aanslagen inkomstenbelasting zullen volgen met 50% boete. En die boete wordt dan nota bene berekend over de hele correctie, ook dat deel dat ziet op inkomen(winst) dat in de aangifte vennootschapsbelasting door de stichting als winst was aangegeven.
Belanghebbende (maar ook de inspecteur) hebben aldus een belang bij een uitspraak van het Hof over juist het onderdeel van de informatiebeschikking dat ziet op de inkomstenbelasting.
Het Hof laat door het aldus niet oordelen over het aan hem voorgelegde geschil onduidelijkheid bestaan over het deel van de informatiebeschikking dat ziet op de inkomstenbelasting. Belanghebbende wijst in dit verband op de artikelen 25, derde lid en 52a, tweede lid AWR.
Aangezien het Hof hiermee buiten de rechtsstrijd is getreden althans geen uitspraak heeft gedaan op de grondslag van het beroepschrift kan de uitspraak niet in stand blijven.
Dat de informatiebeschikking is uitgebracht aan een stichting doet aan deze conclusie niet af.
Indien en voor zover het Hof met het weglaten van feiten, overwegingen en een oordeel ter zake van het onderdeel inkomstenbelasting tot uitdrukking heeft willen brengen dat de informatiebeschikking voor dat onderdeel niet terecht is vastgesteld, is het oordeel van het Hof dat de informatiebeschikking rechtsgeldig is vastgesteld onbegrijpelijk. Een afkeurend oordeel over het onderdeel inkomstenbelasting zou immers moeten leiden tot het oordeel dat het beroep voor zover gericht tegen het deel inkomstenbelasting gegrond is en dat de informatiebeschikking aldus niet rechtsgeldig is vastgesteld. En dan zou ook schadevergoeding althans proceskostenvergoeding moeten zijn toegekend aan belanghebbende.
B. De schending van de administratieplicht wordt aangenomen op basis van een onjuist criterium.
Het Hof heeft in rechtsoverweging 4.17 van de uitspraak van 29 april 2015 geen termijn gesteld als bedoeld in artikel 27h, tweede lid AWR. Redengevend daarvoor is volgens het Hof dat ‘zo al achteraf een deugdelijke kasadministratie met data kan worden gereconstrueerd, een adequate kascontrole niet meer mogelijk is.’
Het Hof heeft hiermee een onjuist dan wel innerlijk tegenstrijdig criterium gehanteerd. Immers een deugdelijke kasadministratie zou in de visie van het Hof hoewel ‘deugdelijk’ toch onvoldoende zijn. Vanwege deze innerlijke tegenstrijdigheid, deugdelijk maar onvoldoende, lijdt de beslissing van het Hof om geen nieuwe termijn te stellen bij gebrek aan een nadere toelichting aan een motiveringsgebrek.
C. Onbegrijpelijke motivering vanwege het doortrekken van de conclusie ter zake van de omzetbelasting naar de beslissing over de vennootschapsbelasting
De inspecteur heeft in het concept-controlerapport d.d. 31 oktober 2012 over de vennootschapsbelastingplicht van belanghebbende het volgende geschreven: ‘Voor de heffing van de winstbelasting wordt de stichting als een transparant lichaam aangemerkt. Dit heeft tot gevolg van [de inspecteur zal bedoeld hebben: dat] de resultaten uit de stichting worden toegerekend aan [A]. De belastbare winsten over de jaren 2007 tot en met 2011 worden op nihil vastgesteld.’
Een definitief controlerapport is, hoewel inmiddels bijna drie jaar zijn verstreken, nog niet uitgebracht. Het concept-controlerapport is ook niet door de inspecteur ingetrokken.
De overweging van het Hof in rechtsoverweging 4.10 dat de inspecteur in het concept rapport ‘de mogelijkheid van transparantie noemt’ valt niet te rijmen met de expliciete en ongeclausuleerde aankondiging van aanslagen inkomstenbelasting in het voornoemde rapport. Dat rapport baseert de op te leggen aanslagen immers op die transparantie. De inspecteur acht de stichting transparant. De overweging van het Hof kan dus niet volgen uit de aangehaalde passage uit het concept controlerapport.
Het Hof overweegt wel dat een informatiebeschikking ten name van belanghebbende kan worden vastgesteld voor de vennootschapsbelasting vanwege de enkele omstandigheid dat fiscale transparantie niet voor de omzetbelasting geldt.
Op grond van artikel 52a AWR kan een informatiebeschikking worden vastgesteld in verband met een voorgenomen aanslag, dat wil zeggen een aanslag voor een bepaald belastingmiddel voor een bepaald jaar. Het criterium van het Hof: is een informatiebeschikking vastgesteld voor het ene belastingmiddel, dan geldt de informatiebeschikking daarmee voor elk ander belastingmiddel van die belanghebbende, vindt geen steun in de tekst van artikel 52a AWR en evenmin in de Parlementaire Geschiedenis van dat artikel.
Een informatiebeschikking dient op het niveau van de combinatie belanghebbende/belastingmiddel/belastingjaar te worden vastgesteld en beoordeeld en niet, zo als het Hof kennelijk als uitgangspunt neemt, op het niveau belanghebbende/belastingjaar.
Mitsdien heeft het Hof een onjuist criterium gehanteerd bij het beoordelen van de informatiebeschikking ter zake van de vennootschapsbelasting.
Conclusie
Op grond van het voorgaande moge ik uw Raad in overweging geven, de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem- Leeuwarden waarvan beroep in cassatie, te vernietigen. Tevens wordt verzocht om de inspecteur te veroordelen in de proceskosten, waaronder griffiekosten en de kosten van procedures in lagere instanties.
Uitspraak 11‑12‑2015
Inhoudsindicatie
Informatiebeschikking. Artikelen 52 en 52a AWR. Een informatiebeschikking kan betrekking hebben op meer dan één jaar en/of meer dan één belastingmiddel. Voor zover de beschikking betrekking heeft op een middel waaraan belanghebbende niet is onderworpen dient deze te worden vernietigd.
Partij(en)
11 december 2015
nr. 15/02637
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van Stichting [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 29 april 2015, nr. 14/00775, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland (nr. AWB 13/7369) betreffende een ten aanzien van belanghebbende gegeven informatiebeschikking. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
2. Beoordeling van de middelen
2.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1.
Belanghebbende is een stichting. De bestuurders van belanghebbende zijn [A] (hierna: [A]) en zijn echtgenote.
2.1.2.
Op 15 augustus 2012 is bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van aangiften van belanghebbende voor de vennootschapsbelasting en de omzetbelasting. Van de bevindingen van het onderzoek is op 31 oktober 2012 een concept-controlerapport opgemaakt. In dit rapport is onder meer het standpunt ingenomen dat de door belanghebbende gevoerde kasadministratie niet kan dienen als een betrouwbare basis voor een juiste en volledige ontvangstenverantwoording en dat geen scheiding kan worden aangebracht tussen de verkoopactiviteiten en de ontvangsten die binnenkomen op de privé-bankrekening van [A]. In het rapport is tevens vermeld dat belanghebbende voor de belastingheffing over de winst moet worden aangemerkt als een zogenoemd transparant lichaam, wat – volgens het rapport – tot gevolg heeft dat de resultaten uit belanghebbende worden toegerekend aan [A].
2.1.3.
Op 11 april 2013 heeft de Inspecteur ten aanzien van belanghebbende een informatiebeschikking als bedoeld in artikel 52a, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) gegeven. Deze informatiebeschikking (hierna: de informatiebeschikking) vermeldt onder meer:
“In het kader van het boekenonderzoek (…) betreffende de aangiften:
- inkomstenbelasting over 2007 tot en met 2011;
- vennootschapsbelasting over 2007 tot en met 2011;
- omzetbelasting over de periode 01-01-2007 tot en met 31-12-2011,
is gebleken dat u zich op onderdelen niet gehouden hebt aan de administratieplicht. De bepalingen op dit gebied vindt u terug in artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (…).”
2.2.
Het Hof heeft geoordeeld dat de informatiebeschikking rechtsgeldig is vastgesteld door de Inspecteur. Tegen dit oordeel zijn de middelen gericht.
2.3.1.
Artikel 52a, lid 1, AWR geeft de inspecteur de mogelijkheid om met betrekking tot een aanslag, navorderingsaanslag, naheffingsaanslag of een te nemen beschikking een informatiebeschikking te geven.
De middelen betogen onder meer dat de inspecteur die ten aanzien van een belastingplichtige toepassing wil geven aan deze bepaling, per belastingmiddel en per belastingjaar een afzonderlijke informatiebeschikking moet geven.
De middelen falen in zoverre. Noch uit de tekst van artikel 52a, lid 1, AWR, noch uit de totstandkomingsgeschiedenis daarvan, volgt dat een informatiebeschikking niet betrekking kan hebben op meer dan één belastingmiddel en/of meer dan één belastingjaar.
2.3.2.
Met de in de informatiebeschikking gegeven opsomming van belastingmiddelen en tijdvakken heeft de Inspecteur in overeenstemming met artikel 52a, lid 1, AWR tot uitdrukking gebracht op welke op te leggen aanslagen en/of naheffingsaanslagen en/of navorderingsaanslagen de informatiebeschikking ziet. Aangezien belanghebbende als stichting niet onderworpen kan zijn aan de inkomstenbelasting, heeft de Inspecteur de informatiebeschikking ten onrechte mede betrekking laten hebben op aan belanghebbende op te leggen aanslagen of navorderingsaanslagen in die belasting. De informatiebeschikking is in zoverre onjuist. Het Hof had de informatiebeschikking, die ook voor dit gedeelte door de Rechtbank in stand was gelaten, in zoverre moeten vernietigen. De middelen slagen in zoverre.
2.3.3.
De middelen kunnen voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
2.3.4.
In verband met hetgeen hiervoor in 2.3.2 is overwogen kan ’s Hofs uitspraak niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.
3. Proceskosten
De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, alsmede de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak van de Inspecteur,
vernietigt de informatiebeschikking, doch uitsluitend voor zover deze betrekking heeft op op te leggen belastingaanslagen in de inkomstenbelasting,
gelast dat de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 497, en gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende vergoedt het bij het Hof betaalde griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor het Hof ten bedrage van € 493 en het bij de Rechtbank betaalde griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor de Rechtbank ten bedrage van € 318, derhalve in totaal € 1308,
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1960 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en
veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 980 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand en in de kosten van het geding voor de Rechtbank aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 974 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon en L.F. van Kalmthout, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 11 december 2015.