Vgl. HR 3 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW0652.
HR, 16-12-2014, nr. 13/00905
ECLI:NL:HR:2014:3617
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
16-12-2014
- Zaaknummer
13/00905
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:3617, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 16‑12‑2014; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:2285, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2014:2285, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 28‑10‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:3617, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2014-0526
Uitspraak 16‑12‑2014
Inhoudsindicatie
Verduistering. Strafmotivering. De vaststelling dat verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel justitiële documentatie “eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten”, is niet zonder meer begrijpelijk aangezien voormeld uittreksel daarvoor geen steun biedt.
Partij(en)
16 december 2014
Strafkamer
nr. S 13/00905
CB/EC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 6 februari 2013, nummer 22/006178-10, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft de strafoplegging en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, met verwerping van het beroep voor het overige.
2 Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1.
Het middel klaagt over de strafmotivering.
3.2.
De verdachte is ter zake van "medeplegen van verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft", gepleegd op 3 september 2009, veroordeeld tot een taakstraf van zestig uren, subsidiair dertig dagen hechtenis. De strafoplegging is onder meer als volgt gemotiveerd:
"Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 9 januari 2013, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen."
3.3.
De vaststelling dat de verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel justitiële documentatie van 9 januari 2013 "eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten", is niet zonder meer begrijpelijk aangezien voormeld uittreksel daarvoor geen steun biedt. De strafoplegging is daarom ontoereikend gemotiveerd.
3.4.
Het middel is terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 december 2014.
Conclusie 28‑10‑2014
Inhoudsindicatie
Verduistering. Strafmotivering. De vaststelling dat verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel justitiële documentatie “eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten”, is niet zonder meer begrijpelijk aangezien voormeld uittreksel daarvoor geen steun biedt.
Nr. 13/00905 Zitting: 28 oktober 2014 | Mr. Aben Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Het gerechtshof te ’s-Gravenhage heeft bij arrest van 6 februari 2013 de verdachte ter zake van “medeplegen van verduistering gepleegd door hem die goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft” veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van zestig uren (subsidiair dertig dagen hechtenis).
2. Namens de verdachte heeft mr. H. Raza, advocaat te Rotterdam, beroep in cassatie ingesteld en heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur twee middelen van cassatie voorgesteld.
3. Het eerste middel klaagt over de motivering van de bewezenverklaring. Aangevoerd wordt dat uit de bewijsmiddelen niet kan volgen dat het feit tezamen en in vereniging met meer kassamedewerkers is gepleegd.
4. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“Hij op 03 september 2009 te Spijkenisse tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk pakken luiers die toebehoorden aan Trekpleister en welke goederen zijn mededaders uit hoofde van een persoonlijke dienstbetrekking van/als kassamedewerker, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich hadden, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.”
5. Uit de bewijsmiddelen valt af te leiden dat op 3 september 2009 twee kassamedewerkers van Trekpleister goederen meegaven aan klanten zonder hen daarvoor te laten betalen. Tevens houden de bewijsmiddelen in dat kassamedewerker [betrokkene 1] de verdachte heeft gebeld en hem de gelegenheid heeft gegeven “gratis te winkelen”. Uit de bewijsmiddelen kan evenwel niet volgen dat de verdachte de verduistering van de luiers heeft gepleegd tezamen en in vereniging met kassamedewerker [betrokkene 2] dan wel met (nog) een andere kassamedewerker van Trekpleister.
6. Tot cassatie behoeft het voorgaande niet te leiden, nu de Hoge Raad de bewezenverklaring verbeterd kan lezen. Verbeterde lezing doet niet af aan de aard en ernst van het bewezenverklaarde.1.
7. Het middel faalt.
8. Het tweede middel klaagt erover dat het hof bij de strafbepaling in het nadeel van de verdachte een eerdere veroordeling heeft meegewogen.
9. Het middel heeft het oog op de navolgende overweging uit ’s hofs strafmotivering:
“Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 9 januari 2013, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.”
10. Genoemd uittreksel bevat weliswaar onherroepelijke veroordelingen maar deze hebben ofwel betrekking op feiten gepleegd na 3 september 2009 dan wel is de beslissing eerst onherroepelijk geworden na 3 september 2009. Dit betekent dat de overweging van het hof dat hij zich van het plegen van het onderhavige feit niet heeft laten weerhouden door een eerdere veroordeling niet begrijpelijk is.2.
11. Het middel slaagt.
12. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van het bestreden arrest aanleiding behoort te geven.
13. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest voor wat betreft de strafoplegging en in zoverre tot terugwijzing van de zaak naar het hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, met verwerping van het beroep voor het overige.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 28‑10‑2014
Vgl. HR 7 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:22 en HR 14 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:64.