Kamerstukken II 2015/16, 34 304, nr. 3, p. 11 en Kamerstukken II 2015/16, 34 304, nr. 3 p.6 en p.35/36.
Rb. Gelderland, 12-05-2021, nr. AWB - 20 , 4606
ECLI:NL:RBGEL:2021:2456
- Instantie
Rechtbank Gelderland
- Datum
12-05-2021
- Zaaknummer
AWB - 20 _ 4606
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBGEL:2021:2456, Uitspraak, Rechtbank Gelderland, 12‑05‑2021; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2022:4052, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
NTFR 2021/2547 met annotatie van M.W. Krijger MB RB
Viditax (FutD) 2021071205
FutD 2021-2267
Uitspraak 12‑05‑2021
Inhoudsindicatie
Beschikking Wet tegemoetkoming loondomein. Eiseres doet een beroep op een loonkostenvoordeel oudere werknemer voor het jaar 2018. In maart 2018 is de doelgroepverklaring verkregen en via een correctiebericht over de maanden november en december 2017 is premiekorting gevraagd en verkregen. In het collectieve deel van de loonaangifte is de premiekorting oudere werknemers vermeld, maar in het nominatieve deel is de indicatie premiekorting niet ‘aangevinkt’. Daarmee is aan een van de voorwaarden voor het loonkostenvoordeel niet voldaan. Naar het oordeel van de rechtbank gaat het om een procedurele voorwaarde waarvan in het algemeen herstel mogelijk moet zijn. Dit klemt temeer omdat de omissie verstrekkende gevolgen heeft voor eiseres, omdat voor de gehele resterende looptijd geen loonkostenvoordeel kan worden genoten. Verweerder had dit kunnen weten gelet op de discrepantie tussen het collectieve deel en het nominatieve deel van de correctieaangifte. De premiekorting 2017 is wel toegekend. Door de aanvraag af te wijzen, zonder het bieden van een mogelijkheid tot herstel, heeft verweerder gehandeld in strijd met artikel 4.5 van de Algemene wet bestuursrecht en in strijd met de algemene regel binnen het Nederlandse rechtssysteem dat meebrengt dat omissies die verstrekkende gevolgen hebben, zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk is, moeten kunnen worden hersteld (Vgl. Hoge Raad 27 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:439 en ECLI:NL:HR:2020:520). Gelet op het voorgaande had verweerder de aanvraag daarom niet mogen afwijzen uitsluitend op de grond dat de indicatie premiekorting niet was aangevinkt. Aangezien aan de materiële voorwaarden voor de toekenning van het loonkostenvoordeel oudere werknemer is voldaan, dient aan eiseres het loonkostenvoordeel voor het jaar 2018 aan eiseres te worden toegekend.
Partij(en)
RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummer: AWB 20/4606
uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van
in de zaak tussen
[naam B.V.] , te [vestigingsplaats] , eiseres
(gemachtigde: [naam gemachtigde] ),
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Utrecht, verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiseres met dagtekening 25 juli 2019 een beschikking Wet tegemoetkoming loondomein (Wtl) met beschikkingsnummer [beschikkingsnummer] (de beschikking) afgegeven.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 16 juli 2020 de beschikking gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen bij brief van 27 augustus 2020, op dezelfde dag ontvangen door de rechtbank, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft nadere stukken ingediend, die zijn doorgestuurd naar verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 februari 2021.
Namens eiseres is verschenen haar gemachtigde, [persoon 1] en mr. [persoon 2] . Namens verweerder is via beeldbellen verschenen [persoon 3] .
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres is een bedrijf dat zich heeft gespecialiseerd in het verzorgen van (her)certificeringen en (herhalings)opleidingen op het gebied van intern transport, veilig hijsen, arbo en veiligheid.
2. Eiseres heeft de uitvoering van de salarisadministratie uitbesteed aan [naam bedrijf] te [vestigingsplaats] (de salarisadministrateur). De salarisadministrateur draagt zorg voor de salarisverwerking en de indiening van de maandelijkse loonaangiften. De salarisadministrateur maakt hierbij gebruik van de software van [naam bedrijf] uit [vestigingsplaats] (de softwareleverancier).
3. Per 1 november 2017 heeft eiseres de heer [persoon 4] in dienst genomen. [persoon 4] is geboren op [datum] .
4. In maart 2018 heeft eiseres van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het UWV) een doelgroepverklaring met dagtekening 12 december 2017 voor [persoon 4] ontvangen. In de doelgroepverklaring is vermeld dat [persoon 4] onmiddellijk voorafgaand aan de indiensttreding per 1 november 2017 recht had op een uitkering op grond van de Werkeloosheidswet.
5. Op 28 maart 2018 heeft eiseres een correctiebericht ingediend voor de loonaangiften van het jaar 2017. Met betrekking tot de maand november 2017 is in het correctiebericht een premiekorting van € 1.281 in plaats van € 1.006 vermeld. In het collectieve deel van het correctiebericht is een premiekorting oudere werknemer van € 1.281 vermeld. Met betrekking tot de maand december 2017 is in het correctiebericht een premiekorting van € 1.486 in plaats van € 727 vermeld. In het collectieve deel van het correctiebericht is een premiekorting oudere werknemer van € 1.486 vermeld. In het nominatieve deel van het correctiebericht is geen wijziging aangebracht.
6. Naar aanleiding van het correctiebericht van 28 maart 2018 is aan eiseres voor [persoon 4] op grond van artikel 47 van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv) een premiekorting oudere werknemer toegekend voor november en december 2017.
7. In de loonaangiften voor het jaar 2018 heeft eiseres een aanvraag ingediend voor een loonkostenvoordeel oudere werknemer voor [persoon 4] en de heer [persoon 5] , een andere medewerker van eiseres.
8. Met dagtekening 25 juli 2019 heeft verweerder de beschikking afgegeven en daarbij een loonkostenvoordeel voor het jaar 2018 toegekend van € 5.805 voor [persoon 5] . Voor [persoon 4] is in afwijking van de aanvraag geen loonkostenvoordeel toegekend.
9. Bij brief van 13 augustus 2019, door verweerder ontvangen op 13 augustus 2019, heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen de beschikking.
10. Op 19 september 2019 heeft verweerder aan het UWV de vraag gesteld waarom van de aanvraag is afgeweken en geen loonkostenvoordeel voor [persoon 4] is toegekend. Het UWV heeft verweerder op 23 oktober 2019 het volgende medegedeeld:
Medewerker [persoon 4] (…) is in dienst bij werkgever vanaf 1-11-2017. Er is hier sprake van overgangsrecht (premiekorting). Werkgever heeft in de aangifte over het laatste tijdvak van 2017 niet aangegeven dat hij voor een werknemer de premiekorting toepast. Deze kan uiterlijk 1 mei 2018 gecorrigeerd worden. Het bezwaar wordt hierbij afgewezen.
11. Op 5 februari 2020 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden waarvan een verslag is opgemaakt. In het verslag is onder meer het volgende opgenomen:
“(…)
Door de heer [persoon 7] wordt gedurende het hoorgesprek de correctie aangifte loonheffingen over 2017 (ingediend op 28 maart 2018) geopend. Hieruit blijkt dat in deze correctie aangifte enkel en alleen de collectieve gegevens zijn mee gestuurd, en dus geen gegevens op werknemersniveau. Dit is onbekend bij [gemachtigde] en mevrouw [persoon 6] .
(…)
Tot slot wordt door [gemachtigde] nog wel aangegeven dat indien sprake is van een eventuele software fout, en er per abuis niet alle gegevens in de correctie aangifte zijn meegestuurd, dit niets moet afdoen aan het recht op LKV. (…)”
Geschil
12. In geschil is of de beschikking Wtl voor het jaar 2018 op een hoger bedrag moet worden vastgesteld, omdat voor [persoon 4] ook een loonkostenvoordeel oudere werknemer dient te worden verleend.
13. Eiseres stelt zich op het standpunt dat aan haar een loonkostenvoordeel voor [persoon 4] moet worden toegekend. Eiseres heeft de salarisadministratie uitbesteed aan de salarisadministrateur. De salarisadministrateur heeft op 28 maart 2018 het correctiebericht voor het jaar 2017 namens eiseres ingediend. Zij is ervan uitgegaan dat de premiekorting op een juiste wijze in het correctiebericht is opgenomen. Van de softwareleverancier is vernomen dat door een softwarefout de indicatie in het nominatieve gedeelte niet is meegegeven. De Belastingdienst heeft niet gemeld dat er een discrepantie zat tussen de collectieve en nominatieve gegevens. Voor eiseres ontbreekt een correctiemoment. In de loonaangiften voor het jaar 2018 is de indicatie loonkostenvoordeel oudere werknemer bij [persoon 4] wel ingevuld.
14. Verweerder stelt zich op het standpunt dat door het ontbreken van de indicatie voor de premiekorting in het laatste loontijdvak van het jaar 2017 en het daarop betrekking hebbende correctiebericht, niet is voldaan aan het overgangsrecht en daarmee dus ook niet aan de geldende voorwaarden voor het toekennen van het loonkostenvoordeel. De wet kent duidelijke voorwaarden. Verweerder acht het niet mogelijk om van de wet af te wijken, ondanks dat de wet volgens verweerder rigide is, en soms zeer onbillijk kan uitpakken.
Beoordeling van het geschil
Rechtskader
15. Met de Wtl zijn onder meer de bestaande premiekortingen voor oudere uitkeringsgerechtigden omgevormd tot loonkostenvoordelen. Uit de parlementaire geschiedenis van de Wtl kan worden opgemaakt dat het doel van de Wtl is om over een eenvoudig en fraudebestendig beleidsinstrument te beschikken om de arbeidsparticipatie van specifieke kwetsbare groepen te bevorderen.1.
16. Een loonkostenvoordeel oudere werknemer is een tegemoetkoming aan een werkgever voor het in dienst nemen van oudere uitkeringsgerechtigden. Een werkgever kan in de loonaangifte een verzoek om een loonkostenvoordeel doen. Het verzoek moet uiterlijk op 1 mei volgend op het kalenderjaar waarop de tegemoetkoming betrekking heeft, worden ingediend. Een correctiebericht als bedoeld in artikel 28a van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB 1964) wordt opgevat als een in de loonaangifte gedaan verzoek.2.
17. Het verzoek om toekenning van een loonkostenvoordeel oudere werknemer moet worden gedaan door in de loonaangifte de indicatie voor het loonkostenvoordeel op ‘ja’ te zetten. Dit verzoek kan de werkgever doen voor alle werknemers die voor een loonkostenvoordeel in aanmerking komen en van wie hij een geldige doelgroepverklaring heeft.3.Op alle door de werkgever in het kalenderjaar gedane verzoeken om een of meer tegemoetkomingen wordt gezamenlijk beslist bij één beschikking.4.
18. Een loonkostenvoordeel oudere werknemer wordt toegekend als (i) de werknemer in de kalendermaand voorafgaand aan de aanvang van de dienstbetrekking een uitkering genoot op grond van, voor zover voor deze zaak relevant, de Werkloosheidswet, (ii) de werknemer op het moment van aanvang van de dienstbetrekking 56 jaar of ouder was, (iii) de werknemer niet op enig moment in de periode van zes maanden voorafgaand aan de datum van indiensttreding bij deze werkgever in dienstbetrekking is geweest, en (iv) de werknemer beschikt over een door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het UWV) afgegeven doelgroepverklaring.5.De doelgroepverklaring moet worden aangevraagd binnen drie maanden na aanvang van de dienstbetrekking.6.Een loonkostenvoordeel wordt niet meer toegekend als de werknemer de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt of als de werknemer de arbeid verricht op grond van een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 2 van de Wet sociale voorzieningen of artikel 10b, derde lid, van de Participatiewet. Het loonkostenvoordeel wordt ten hoogste verstrekt over een aaneengesloten periode van drie jaar gerekend vanaf de aanvang van de eerste dienstbetrekking tussen de werkgever en werknemer waarbij aan de voorwaarden is voldaan.7.
19. Met inwerkingtreding van artikel 5.1 van de Wtl per 1 januari 2018 zijn de premiekortingen van de Wfsv komen te vervallen. Met artikel 6.2 van de Wtl is overgangsrecht (het overgangsrecht) ingevoerd met betrekking tot de lopende premiekortingen voor oudere werknemers. Op grond van het overgangsrecht maakt een werkgever vanaf 1 januari 2018 aanspraak op het overeenkomstige loonkostenvoordeel op grond van de Wtl, als (i) de werkgever een verzoek doet op grond van artikel 2.1 van de Wtl, (ii) hij in de loonaangifte van december 2017 een premiekorting heeft toegepast, en (iii) hij die loonaangifte heeft aangevuld met een indicatie voor de premiekorting. Bij de aanspraak op het loonkostenvoordeel wordt de reeds verstreken duur van de premiekorting afgetrokken van de maximale duur van de toepassing van het loonkostenvoordeel. Uiterlijk in een correctiebericht dat vóór 1 mei 2018 is ingediend kan de toepassing van de premiekorting en de indicatie nog worden aangegeven.
20. In de wetsgeschiedenis is over het overgangsrecht het volgende opgenomen:
“(…)
Voor het overgangsrecht met betrekking tot de lopende premiekorting ouderen en premiekorting arbeidsgehandicapten is het uitgangspunt dat deze met ingang van 1 januari 2017 worden omgezet in een LKV voor de resterende periode. De reeds verstreken duur van de premiekorting voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding, wordt afgetrokken van de maximale duur van het LKV. (…) Het overgangsrecht is alleen van toepassing indien het toepassen van de desbetreffende premiekorting blijkt uit de indicatie in de loonaangifte van het laatste aangiftetijdvak van het jaar voorafgaand aan de inwerkingtreding. Ook indien het overgangsrecht van toepassing is, moet de werkgever een verzoek doen voor een LKV. Het LKV blijft uiteraard slechts doorlopen zolang aan de voorwaarden wordt voldaan. (…)”8.
“(…)Voor het overgangsrecht met betrekking tot de lopende premiekorting ouderen (…). Het is daarom van belang dat werkgevers in 2017 zorgvuldig de nog geldende premiekortingen toepassen en administreren, en vervolgens de juiste informatie over deze dienstbetrekkingen en premiekortingen doorgeven via de loonaangifte. Het ligt in de bedoeling werkgevers in de loop van 2018 te informeren over de vaststelling van deze «oude» rechten. (…)”9.
“(…)
In het overgangsrecht in artikel 6.2 wordt geregeld dat indien voor de inwerkingtredingsdatum van de loonkostenvoordelen een premiekorting werd toegepast, de verstreken duur van de toepassing van de premiekorting wordt afgetrokken van de maximale duur van de toepassing van het loonkostenvoordeel. Voor de werkgever die eind 2017 de premiekorting al toepaste geldt daarbij op grond van onderdeel c de voorwaarde dat hij in de aangifte over de laatste periode van 2017 de indicatie voor de premiekorting moet hebben aangegeven in de loonaangifte over dat tijdvak en op grond van onderdeel b de voorwaarde dat hij tevens in die loonaangifte de premiekorting moet hebben toegepast, dat wil zeggen in mindering hebben gebracht op de premies voor de werknemersverzekeringen. Voor werknemers die pas eind 2017 in dienst zijn getreden zou dit ertoe kunnen leiden dat er mogelijk te weinig tijd is om een doelgroepverklaring aan te vragen en te beoordelen of aanspraak bestaat op een premiekorting voor die werknemers. Om die reden wordt er in artikel 6.2, onderdelen b en c, in voorzien dat het voor een werkgever ook mogelijk is voor die werknemers uiterlijk op 1 mei van het jaar van inwerkingtreding van de bepalingen over loonkostenvoordelen een correctiebericht als bedoeld in artikel 28a van de Wet op de loonbelasting in te dienen, waarin de aangifte over het laatste aangiftetijdvak in 2017 wordt aangevuld met een indicatie voor de betreffende premiekorting en tevens over die aangifte alsnog de betreffende premiekorting in mindering wordt gebracht op de premies voor de werknemersverzekeringen. Omdat de maximale duur van een loonkostenvoordeel een aaneengesloten periode van één of drie jaar vanaf de aanvang van de dienstbetrekking bedraagt, is niet meer relevant of een premiekorting daadwerkelijk werd toegepast. Om die reden wordt in de slotpassage van artikel 6.2 ter verduidelijking niet meer gerefereerd aan «de reeds verstreken duur van de toepassing van de premiekorting», maar aan de reeds verstreken duur van de premiekorting. Wellicht ten overvloede zij nog vermeld dat de resterende periode waarover recht op een loonkostenvoordeel ontstaat bij een onderbreking van de dienstbetrekking niet verlengd wordt met de periode van de onderbreking, zoals het geval was bij de premiekortingen gebeurde op grond van de Regeling Wfsv.
(…)”10.
21. Op grond van de artikelen 28 en 28a van de Wet op de loonbelasting 1964 en de Regeling gegevensuitvraag loonaangifte (de Regeling) is een inhoudingsplichtige gehouden bepaalde gegevens in de loonaangifte op te nemen. Het gaat hierbij om zowel collectieve gegevens11.als om nominatieve gegevens12.. Indien vóór 1 januari 2018 een verzoek werd gedaan voor de toepassing van de premiekorting op grond van de Wfsv, dan moest de inhoudingsplichtige bij de collectieve gegevens de premiekorting nieuwe arbeidsverhouding oudere werknemers vermelden13.en onder de nominatieve gegevens de indicatie premiekorting nieuwe arbeidsverhouding oudere werknemers aanvinken.14.Vanaf 1 januari 2018 dient alleen in de nominatieve gegevens de indicatie aanvraag loonkostenvoordeel oudere werknemer te worden aangevinkt.15.
Is voldaan aan de voorwaarden?
22. Het staat vast dat eiseres in de loonaangiften voor het jaar 2018 heeft verzocht om toekenning van een loonkostenvoordeel voor [persoon 4] door de indicatie voor het loonkostenvoordeel in de loonaangiften voor het jaar 2018 aan te vinken. Hiermee heeft eiseres formeel een aanvraag ingediend voor een loonkostenvoordeel oudere werknemer voor [persoon 4] voor het jaar 2018.16.Het is niet in geschil dat deze aanvraag tijdig is gedaan.
23. Ook staat vast dat [persoon 4] op het moment van aanvang van de dienstbetrekking bij eiseres 56 jaar of ouder was, dat hij in 2018 de pensioengerechtigde leeftijd nog niet had bereikt, dat hij in de maand voorafgaand aan de dienstbetrekking bij eiseres een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving en dat [persoon 4] beschikt over een door het UWV verstrekte doelgroepverklaring. Niet gesteld of gebleken is dat [persoon 4] eerder bij eiseres in dienstbetrekking is geweest en dat hij bij eiseres arbeid heeft verricht op grond van een dienstbetrekking die is ontleend aan de Wet sociale voorzieningen of de Participatiewet. Eiseres voldoet derhalve aan de materiële voorwaarden voor de toekenning van een loonkostenvoordeel oudere werknemer voor [persoon 4] en aan de voorwaarden voor de toekenning van premiekorting oudere werknemer zoals bedoeld in artikel 47 van de Wfsv.
24. Eiseres heeft onweersproken gesteld dat zij pas in maart 2018 de beschikking heeft gekregen over de doelgroepverklaring van [persoon 4] . Eiseres heeft in het correctiebericht van 28 maart 2018 verzocht om toekenning van een premiekorting voor de maanden november en december 2017 in verband met de indiensttreding van [persoon 4] . Vanwege het ontbreken van de doelgroepverklaring was het voor eiseres niet mogelijk om op een eerder moment een correctiebericht in te dienen. Voor eiseres is het correctiebericht van 28 maart 2017 de eerste mogelijkheid geweest om voor [persoon 4] de premiekorting toe te passen en de indicatie voor de premiekorting aan te geven.
25. Het staat vast dat in het correctiebericht van 28 maart 2018 de indicatie voor premiekorting niet was opgenomen en in zoverre niet is voldaan aan artikel 6.2, letter c, van de Wtl. Op de zitting heeft de softwareleverancier erkend dat de salarisadministrateur in het softwareprogramma de juiste vinkjes heeft gezet, maar dat vanwege een softwareprobleem deze vinkjes zich niet hebben vertaald naar de achterliggende indicaties. In zoverre kan eiseres niet worden verweten dat zij de indicatie voor premiekorting niet in het correctiebericht heeft opgenomen. De vraag is echter welke gevolgen hieraan moeten worden verbonden.
26. Gelet op de wetsgeschiedenis is de voorwaarde van artikel 6.2, letter c, van de Wtl, dat in de loonaangifte van december 2017 een indicatie voor premiekorting is aangegeven, een procedurele of formele voorwaarde. De indicatie voor de premiekorting kon nog worden aangegeven in een correctiebericht dat uiterlijk 1 mei 2018 is ingediend, wat bevestigt dat het hier gaat om een formele voorwaarde dat zich leent voor herstel. Het aanvinken van de indicatie kan niet worden beschouwd als een inhoudelijk wettelijk vereiste voor de toekenning van het loonkostenvoordeel. Het overgangsrecht is bedoeld als een eenvoudige regeling waarbij de duur van het loonkostenvoordeel wordt verminderd met de periode waarvoor reeds premiekorting is genoten. De inhoudelijke voorwaarden om in aanmerking te komen voor een loonkostenvoordeel oudere werknemer zijn opgenomen in artikel 2.2 van de Wtl. Deze voorwaarden zijn nagenoeg identiek aan de voorwaarden voor de toekenning van een premiekorting oudere werknemer op grond van artikel 47 van de Wfsv tot 2018. Met het overgangsrecht is in wezen beoogd dat, indien reeds is vastgesteld dat voor de desbetreffende werknemer recht bestond op een premiekorting oudere werknemer, die vaststelling ook heeft te gelden voor de toekenning van het loonkostenvoordeel oudere werknemer. In die gevallen hoeft niet nogmaals een doelgroepverklaring te worden aangevraagd, nog daargelaten dat een dergelijke aanvraag in de meeste gevallen zou worden afgewezen, omdat deze niet binnen de op grond van de Wtl vereiste drie maanden na aanvang van de dienstbetrekking is aangevraagd. Het in de loonaangifte of correctiebericht opnemen van de indicatie voor premiekorting zoals bedoeld in artikel 6.2, letter c, van de Wtl, betreft dan ook een wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag voor het toekennen van een loonkostenvoordeel oudere werknemer waarvoor vóór 2018 reeds recht bestond op premiekorting oudere werknemer. Het is daarmee een voorwaarde van procedurele aard, waarbij in het algemeen heeft te gelden dat een verzuim is te herstellen.
27. Verweerder heeft ten aanzien van [persoon 4] geen loonkostenvoordeel toegekend. Gelet op de uitspraak op bezwaar heeft verweerder deze beslissing uitsluitend gegrond op de omstandigheid dat de indicatie voor de premiekorting niet is aangegeven in de loonaangifte in een correctiebericht voor de maand december 2017. Indien het standpunt van verweerder zou worden gevolgd, dan heeft het ontbreken van de indicatie voor de premiekorting in het correctiebericht van 28 maart 2018 tot gevolg dat eiseres het loonkostenvoordeel voor [persoon 4] volledig misloopt. Met inachtneming van de maximale duur en de voor de maanden november en december 2017 genoten premiekorting gaat het dus om een aanzienlijk bedrag. De omissie in het correctiebericht van 28 maart 2017 heeft dan ook voor eiseres verstrekkende gevolgen.
28. Verweerder heeft eiseres geen termijn gesteld om alsnog een correctiebericht met indicatie voor de premiekorting in te dienen, terwijl verweerder wel op de hoogte was of had kunnen zijn dat sprake was van een omissie met verstrekkende gevolgen. Er was immers sprake van een discrepantie tussen de gegevens over de premiekorting in het collectieve deel en de gegevens over de premiekorting in het nominatieve deel en verweerder heeft de premiekorting voor de maanden november en december 2017 wel toegekend.
29. Een aanvraag waarbij niet is voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag, kan ook na de wettelijke termijn voor het indienen ervan worden gecompleteerd.17.Als een gebrekkige aanvraag toch inhoudelijk in behandeling wordt genomen, zonder dat de aanvrager in de gelegenheid is gesteld het gebrek te herstellen, dan is een afwijzing van de aanvraag niet mogelijk op de enkele grond dat de aanvraag gebrekkig is.18.
30. Eiseres kon de indicatie voor premiekorting nog niet in de loonaangifte voor december 2017 opnemen, maar kon dit pas voor het eerst in het correctiebericht van 28 maart 2018 aangeven. Pas bij het hoorgesprek op 5 februari 2020 is eiseres door verweerder op de hoogte gesteld van het feit dat de indicatie voor de premiekorting niet was aangegeven. Verweerder heeft eiseres niet in de gelegenheid gesteld de aanvraag voor een loonkostenvoordeel oudere werknemer voor [persoon 4] binnen een door hem gestelde termijn aan te vullen, door alsnog een correctiebericht voor de maand december 2017 in te dienen waarbij de indicatie voor de premiekorting in de nominatieve gegevens is opgenomen. Verweerder heeft ondanks het gebrek de aanvraag niet buiten behandeling gelaten, maar de aanvraag in behandeling genomen en afgewezen, uitsluitend op de grond dat de hiervoor bedoelde indicatie niet in de loonaangifte van december 2017 of in een uiterlijk 1 mei 2018 ingediend correctiebericht was opgenomen. Verweerder heeft hiermee gehandeld in strijd met artikel 4.5 van de Algemene wet bestuursrecht en in strijd met de algemene regel binnen het Nederlandse rechtssysteem dat meebrengt dat omissies die verstrekkende gevolgen hebben, zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk is moeten kunnen worden hersteld.19.
31. Gelet op het voorgaande had verweerder de aanvraag daarom niet mogen afwijzen uitsluitend op de grond dat de indicatie premiekorting niet was aangegeven. Aangezien aan de materiële voorwaarden voor de toekenning van het loonkostenvoordeel oudere werknemer is voldaan, dient aan eiseres het loonkostenvoordeel voor het jaar 2018 aan eiseres te worden toegekend. Op de zitting is gebleken dat verweerder het loonkostenvoordeel oudere werknemer voor [persoon 4] voor het jaar 2018 niet kan vaststellen zonder nadere gegevens van het UWV. De rechtbank acht zich daarom redelijkerwijs niet in staat het bedrag van de beschikking vast te stellen. De rechtbank zal daarom verweerder opdragen opnieuw op het bezwaar te beslissen met inachtneming van deze uitspraak.20.
Conclusie
32. Gelet op het voorgaande dient het beroep gegrond te worden verklaard.
33. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.598 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 265, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534 en een wegingsfactor 1). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.
34. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
Beslissing
De rechtbank:
- -
verklaart het beroep gegrond;
- -
vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- -
draagt verweerder op binnen een termijn van zes weken na het onherroepelijk worden van deze uitspraak opnieuw op het bezwaar te beslissen met inachtneming van deze uitspraak;
- -
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres voor een bedrag van € 1.598;
- -
gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 354 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Germs-de Goede, rechter, in tegenwoordigheid van mr. L. Ketner, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: | ||
griffier | rechter | |
Afschrift verzonden aan partijen op: | ||
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep. |
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 12‑05‑2021
Artikel 2.1 van de Wtl.
Kamerstukken II 2015/16, 34.304, nr. 3, p. 19-20.
Artikel 4.2 van de Wtl.
Artikel 2, tweede lid, van de Wtl.
Artikel 2.3, eerste lid, van de Wtl.
Artikel 2.4 van de Wtl.
Kamerstukken II 2015/16, 34 304, nr. 3 p.6 en p. 35/36.
Artikel 1a.1., derde lid, van de Regeling.
Artikel 1a.1., vierde lid, van de Regeling.
Artikel 1a.1., derde lid, letter a, onder 18, van de Regeling (tot 1 januari 2018).
Artikel 1a.1., vierde lid, letter e, onder 11, van de Regeling (tot 1 januari 2018).
Artikel 1a.1., vierde lid, letter e, onder 8, van de Regeling (vanaf 1 januari 2018).
Artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
Vgl. Hoge Raad 27 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:439 en ECLI:NL:HR:2020:520.
Vgl. Hoge Raad 28 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2132.