Een document, zijnde een Airwaybill van [verdachte] van 5 april 2016 met nummer [telefoonnummer 2] , gevoegd als bijlage 7 bij het proces-verbaal met nummer 62676 van 16 november 2016.
Hof Amsterdam, 13-11-2018, nr. 23-001595-17
ECLI:NL:GHAMS:2018:4197
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
13-11-2018
- Zaaknummer
23-001595-17
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2018:4197, Uitspraak, Hof Amsterdam, 13‑11‑2018; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2020:767
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNHO:2017:3300
- Vindplaatsen
Douanerechtspraak 2019/19
Uitspraak 13‑11‑2018
Inhoudsindicatie
Doorvoer van militaire goederen zonder vergunning. Opzettelijke overtreding van artikel 5 Besluit strategische goederen, Oplegging van (deels voorwaardelijke) geldboete.
afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001595-17
datum uitspraak: 13 november 2018
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 24 april 2017 in de strafzaak onder parketnummer 15-994178-17 tegen:
de naamloze vennootschap
[verdachte] ,
kantoorhoudend te [adres 1] .
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzittingen in hoger beroep van 16 en 30 oktober 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte en door de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Zij op of omstreeks 8 april 2016 te Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk,
een of meer goed(eren) aangewezen in de Gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen (op 14 maart 2016 door de Raad vastgesteld), onder post ML 10a ("Bemande vliegtuigen, lichter-dan-luchttoestellen en speciaal ontworpen onderdelen daarvoor") te weten:
- twee, althans één of meer, stuks "DADC (serienummer(s) 59615 en/of 59647)" en/of
- twee, althans één of meer, stuks "starting Relay Box (serienummer(s) 20935 en/of 20908)" en/of
- één "Transformer Rectifier Unit (serienummer 8336-17)" en/of
- drie, althans één of meer, stuks "PEC Connector (serienummer(s) 2298 en/of 5856 en/of 2635)" en/of
- één "Oxygen Pressure reducing Valve (serienummer 2185)"
heeft doorgevoerd of heeft laten doorvoeren, zonder vergunning van Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de economische politierechter.
Vrijspraak medeplegen
Het hof zal de verdachte vrijspreken van het tenlastegelegde medeplegen, nu geen sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en [afzender 1] ten aanzien van de doorvoer van militaire goederen door Nederland zonder vergunning.
Bewijsoverwegingen
De raadsman heeft vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit om de navolgende redenen:
I. De verdachte is geen normadressant van artikel 5 Besluit strategische goederen (hierna: Bsg) en art. 3 van de Uitvoeringsregeling strategische goederen (hierna: Usg);
II. De verdachte had geen opzet op de tenlastegelegde gedraging;
III. Er was geen sprake van een voltooid delict, maar slechts een begin van uitvoering van het delict.
In het navolgende zullen deze verweren telkens afzonderlijk worden besproken.
I. Verdachte geen normadressant
Standpunt verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat het bewijs van het plegen van de doorvoer van militaire goederen ontbreekt omdat het enkele feitelijke vervoer van de goederen door de verdachte niet als doorvoer in de zin van artikel 5 Bsg kan worden aangemerkt. De verdachte kan immers niet als normadressant van de strafbepaling worden aangemerkt omdat de verdachte niet beschikkingsbevoegd was in de zin van toepasselijke regelgeving.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte (een) van degene(n) is die verantwoordelijk is voor het aanvragen van de doorvoervergunning. De verdachte beschikte bovendien over de juiste informatie om deze vergunning aan te vragen, nu de House Airwaybill aanwezig was bij de stukken en alle benodigde informatie bevatte. Dat de verdachte de relevante stukken niet bekeken zou hebben, is puur en alleen de verantwoordelijkheid van de verdachte zelf.
Beoordeling
Artikel 5 Bsg verbiedt de doorvoer van militaire goederen door Nederland zonder individuele of algemene doorvoergunning. In artikel 1 Bsg is doorvoer door Nederland gedefinieerd als het vervoer van goederen die uitsluitend het Nederlands grondgebied worden binnengebracht om via dat gebied te worden vervoerd naar een bestemming buiten het Nederlands grondgebied.
De nota van toelichting op het in 2008 ingevoerde Bsg houdt als volgt in:
“Nederland kan op basis van artikel 296, eerste lid, onder b, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap zelf regels stellen ter bescherming van de wezenlijke belangen van zijn veiligheid en die betrekking hebben op de handel in militaire goederen. De meldplicht heeft als belangrijkste doel het in kaart brengen van de aard en omvang van de doorvoer van militaire goederen over Nederlands grondgebied”.
Bij de wijziging van het Besluit van 3 februari 2015 in verband met de uitvoering van het op 2 april 2013 te New York tot stand gekomen Wapenhandelsverdrag (Trb. 2013, 143), is ingevoerd dat een vergunning in ieder geval niet wordt verleend voor zover dit voortvloeit uit internationale verplichtingen.
Artikel 7, derde lid Bsg, dat de aanvraag van een individuele doorvoervergunning regelt, luidt:
“Bij ministeriele regeling worden regels gesteld over de wijze waarop en door wie een vergunning wordt aangevraagd”.
Het ten tijde van de tenlastegelegde feiten geldende artikel 3 Usg luidde:
“Een vergunning voor militaire goederen wordt aangevraagd door de beschikkingsbevoegde, door degene die voor hem de douaneformaliteiten verricht, of, indien geen douaneformaliteiten worden verricht, door de persoon die de goederen vervoert”.
Gelet op de tekst en strekking van voornoemde bepalingen was het de verdachte verboden zonder vergunning strategische goederen door te voeren. De toepasselijke verbodsbepaling bevat geen specifieke normadressant en is gericht tot een ieder die militaire goederen doorvoert door Nederland. Daarbij verdient opmerking dat de verdachte niet wordt vervolgd voor het niet aanvragen van een vergunning, maar voor het doorvoeren van militaire goederen zonder dat daarvoor een vergunning is verleend.
Uit artikel 1 Bsg volgt dat de doorvoer door Nederland als bedoeld in artikel 5 Bsg bestaat uit het vervoer van militaire goederen die uitsluitend het Nederlands grondgebied worden binnengebracht om via dat gebied te worden vervoerd naar een bestemming buiten het Nederlands grondgebied. De verdachte wist dat de militaire goederen waar het in deze zaak om ging, slechts binnen Nederland waren gebracht om daarna weer naar een bestemming buiten Nederland te worden gebracht, namelijk Quito in Ecuador. Uit de verschillende documenten waar de verdachte over beschikte ten tijde van het transport, zoals de Airwaybill1.en de House Airwaybill,2.volgt immers dat deze goederen vanuit Johannesburg in Zuid-Afrika via Amsterdam naar Quito zouden worden gebracht. Ook op de Forward Freight Message (FFM),3.behorende bij de vlucht van Johannesburg naar Amsterdam, staat dat de eindbestemming van de goederen Quito (UIO) betrof. Hiermee staat vast dat de verdachte ervan op de hoogte was dat deze goederen via Nederland naar een andere eindbestemming buiten Nederland werden vervoerd. Dat een andere partij dan de verdachte deze route voor de goederen van tevoren heeft bepaald, of dat de eindbestemming nog had kunnen worden gewijzigd, maakt dit niet anders.
Het bepaalde in de verdragen van Montréal en Chicago staat aan het vorenstaande voorts niet in de weg, nu de bepalingen uit deze verdragen waar de verdediging naar verwijst slechts de verdeling van de verantwoordelijkheden en aansprakelijkheden tussen de vervoerder en de afzender regelen. Deze verdragen zien hiermee op de civielrechtelijke verhoudingen tussen (in dit geval) de verdachte en de afzender [afzender 1] . Uit deze verdragen volgt bovendien niet dat zij de strafbaarstelling van de doorvoer van militaire goederen zonder vergunning, wat aan de verdachte ten laste is gelegd, (beogen te) beperken, gesteld dat zulks al mogelijk zou zijn.
Het verweer wordt hiermee verworpen.
II. Geen bewijs voor tenlastegelegde opzet
Standpunt verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat bewijs ten aanzien van het ten laste gelegde opzet ontbreekt. Niet bewezen kan worden dat de verdachte opzet had op verschillende bestanddelen uit de delictsomschrijving, namelijk dat de verdachte opzettelijk ‘militaire goederen’ zou hebben ‘doorgevoerd’ of ‘laten doorvoeren’, ‘zonder vergunning’. Uit niets blijkt dat de verdachte voorafgaand en bij vertrek van het vliegtuig met de goederen zich ervan bewust is geweest militaire goederen te vervoeren, laat staan door te voeren in de zin van het Bsg. De verdachte kon en mocht erop vertrouwen dat [afzender 1] voor vertrek haar verplichtingen nakwam uit hoofde van de vervoersovereenkomst. Bij gebreke van bewijs van berispelijke wetenschap omtrent de militaire aard van de goederen ontbreekt eveneens het bewijs van het aanvaarden van een risico ter zake.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat opzet in het economisch strafrecht niet hoeft te zijn gericht op de strafwaardigheid van het gedrag, maar slechts op de gedraging zelf, in casu het doorvoeren zonder vergunning. De verdachte heeft deze gedraging opzettelijk gepleegd. Het opzet dat in dat geval bewezen moet worden is niet volledig kleurloos. Het dossier bevat bewijs voor opzet, nu de verdachte het had kunnen en moeten weten dat het hier om militaire goederen ging, gelet op de stukken die door [afzender 1] aan de verdachte waren aangeleverd.
Beoordeling
Het hof stelt voorop dat het opzet van de verdachte gericht moet zijn op de ten laste gelegde gedraging. Voor een bewezenverklaring en voor strafbaarheid is niet vereist dat het opzet gericht is geweest op het verboden karakter van de gedraging. In deze zaak betekent dit dat bewezen moet worden dat de verdachte opzettelijk militaire goederen zonder vergunning heeft doorgevoerd.
Het hof zal in het navolgende het opzet bespreken ten aanzien van de volgende bestanddelen:
i. i) ‘doorvoer’, ii) ‘militaire goederen’, en iii) ‘zonder vergunning’.
i. i) Wat betreft de doorvoer door Nederland van de goederen, is bewezen dat de verdachte opzet had op het vervoeren van deze goederen van Johannesburg naar Amsterdam en van Amsterdam naar Quito. De verdachte heeft zich er contractueel toe verplicht om de goederen via deze route te vervoeren en dit transport vervolgens ook uitgevoerd. Mede gelet op de definitie van ‘doorvoer door Nederland’ als opgenomen in artikel 1 Bsg, staat daarmee vast dat de verdachte opzet had op de doorvoer van deze goederen.
ii) Op grond van de in haar bezit zijnde documenten, in het bijzonder de House Airwaybill, heeft de verdachte geweten dat het transport “Aircraft parts” betrof en dat deze bestemd waren voor het “ [ontvanger] ” te Equador. Gelet op deze gegevens had de verdachte ervan moeten uitgaan dat de goederen een militaire aard hadden. Ter zake kon zij zich niet verlaten op [afzender 1] . Daarmee is haar wetenschap van het militaire karakter van de goederen bewezen.
In deze voorgaande overweging is ervan uitgegaan dat de verdachte kennis heeft genomen van de vervoersdocumenten, in het bijzonder van de documenten waarin stond welke goederen en welke eindbestemming het vervoer betrof. Voor zover de verdediging heeft willen betogen dat de verdachte die documenten niet heeft bekeken en het vervoer heeft verricht zonder aan de hand daarvan na te gaan welke goederen het vervoer betrof en wat de eindbestemming was en dat zij daarom geen wetenschap had van het strategische karakter van de goederen, gaat dit verweer niet op. Het verbod om strategische goederen door te voeren zonder vergunning impliceert de verplichting voor de vervoerder om zich, aan de hand van de vervoersdocumenten, op de hoogte te stellen van de aard van de door te voeren goederen. De vertegenwoordiger van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep ook verklaard dat de verdachte zich ervan bewust is dat zij op de hoogte behoort te zijn van de aard van de goederen die zij vervoert.4.Dit alles in aanmerking genomen, heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het vervoer strategische goederen betrof. Dat zij ervoor heeft gekozen om van de vervoersdocumenten geen kennis te nemen disculpeert haar niet. Ook hier geldt dat de verdachte zich niet kan verlaten op opgaven van [afzender 1] of het achterwege blijven hiervan.
iii) Het staat vast dat de doorvoer heeft plaatsgevonden zonder dat daarvoor een vergunning was verleend. In de wetenschap dat de goederen (hoogstwaarschijnlijk) een militair karakter hadden, had het op de weg van de verdachte gelegen om na te gaan of een vergunning was verleend, en zo niet, zelf zorg te dragen voor het aanvragen van een vergunning. Nu zij dat niet heeft gedaan, is haar wetenschap dat geen vergunning was verstrekt, bewezen.
III. Geen sprake van een voltooid delict
Standpunt verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte moet worden vrijgesproken omdat geen sprake was van een voltooid delict. Na binnenkomst van de goederen is aan [afzender 1] een doorvoervergunning verstrekt. Indien dat niet zou zijn gebeurd, was zonder meer sprake geweest van een voltooid delict voor [afzender 1] , maar gelet op de afgegeven vergunning was in deze zaak slechts sprake van een begin van uitvoering door [afzender 1] .
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft aangevoerd dat wel sprake was van een voltooid delict, nu de feitelijke gang van zaken overeenkomt met de definitie van ‘doorvoer’ zoals opgenomen in artikel 1 Bsg.
Beoordeling
Op grond van artikel 1 Bsg bestaat de doorvoer door Nederland uit het vervoer van militaire goederen die uitsluitend het Nederlands grondgebied worden binnengebracht om via dat gebied te worden vervoerd naar een bestemming buiten het Nederlands grondgebied. Genoegzaam staat vast dat de goederen zich slechts op Nederlands grondgebied bevonden vanwege het doel om te worden doorgevoerd, namelijk naar Quito. Aldus is sprake van doorvoer en is daarmee het delict voltooid. Dat op enig moment alsnog een vergunning is verleend aan de afzender [afzender 1] , doet hieraan niet af.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zij op of omstreeks 8 april 2016 te Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, opzettelijk,
goederen aangewezen in de Gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen (op 14 maart 2016 door de Raad vastgesteld), onder post ML 10a ("Bemande vliegtuigen, lichter-dan-luchttoestellen en speciaal ontworpen onderdelen daarvoor") te weten:
- twee stuks "DADC (serienummers 59615 en 59647)" en
- twee stuks "starting Relay Box (serienummers 20935 en 20908)" en
- één "Transformer Rectifier Unit (serienummer 8336-17)" en
- drie stuks "PEC Connector (serienummers 2298 en 5856 en 2635)" en
- één "Oxygen Pressure reducing Valve (serienummer 2185)"
heeft doorgevoerd, zonder vergunning van Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Bewijsmiddelen
1. Een proces-verbaal met nummer 62676 van 16 november 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] .
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant:
(…)
Op 11 april 2016 ontving ik per e-mailbericht een opdracht van accountmanager [naam 1] voor het instellen van een onderzoek naar een door de Douane Schiphol Cargo gestopte zending. Het betrof een doorvoerzending van [adres 2] , Zuid-Afrika, naar de entiteit [ontvanger] , Fuerza Aerea Ecuatoriana, Contrato 2010-d-035, Ecuador.
De zending bestond uit 1 colli met een gewicht van 38 kg. inhoudende 2 stuks DADC, 2 stuks Starting Relay Box, 1 stuks Transformer Rectfier Unit, 3 stuks PEC Connector en 1 stuks Oxygen Pressure Reducting Valve. Aandacht werd gevraagd voor de vraag of de goederen militair waren en zonder doorvoervergunning Nederland mochten verlaten.
(…)
Bij het e-mailbericht van 11 april 2016 waren onder andere de volgende documenten gevoegd, waarop ik onder andere zag vermeld:
• Kopie Stopformulier FTST2OI6-00163 gedateerd 8 april 2016:
- Airwaybill nummer: [telefoonnummer 2] ;
- betreffende 1 colli met een gewicht van 38 kg;
- goederenomschrijving: “Aircraft parts”
- Herkomst : Zuid-Afrika
- land van bestemming Ecuador;
• Motivatie Douane Schiphol Cargo, unit Luchtvracht, team WWM/Stratego, gedateerd 8 april 2016:
- lokaal dossiernr. SPL20160141; stopnummer FTST 2016-00163;
- AWBnummer: [telefoonnummer 2] ; datum stopzetting: 8-4-2016
- Verzender: [adres 4] , Zuid-Afrika;
- Ontvanger: [ontvanger] , [adres 7] ;
- Goederen: vliegtuigonderdelen bestemd voor militaire straaljager type “Cheetah”;
- Zuidafrikaanse versie van de militaire straaljager merk Dassault Mirage III.
- Speciaal militair ontworpen.
• Kopie Air Waybill [telefoonnummer 2] gedateerd 5 april 2016:
- shipper: [afzender 1] : Logistics Office, [adres 5] Zuid-Afrika;
- consignee: [afzender 1] Quito Ecuado, [adres 9] EC;
- agent: M/S [afzender 1]
Isando
- Vliegveld vertrek: Johannesburg; Vliegveld bestemming: Quito
- Goederen: Consolidation as per attached list; Gewicht: 38 kg
• Kopie House Airwaybill nummer: JNB031662 gedateerd 5 april 2016:
- Shipper: [afzender 2] , [adres 4]
telephone: [adres 5]
- Consignee: [ontvanger] , [adres 7]
- agent: M/S [afzender 1]
Isando
- Vliegveld vertrek: Johannesburg; Vliegveld bestemming: Quito
- Goederen: Aircraft parts; Gewicht: 38 kg
• Kopie Commercial Invoice van Denel Aviation:
- Invoice nummer DAX000959; gedateerd 4 april 2016;
- Consignee: [ontvanger] , [adres 7]
;
- Vliegveld van laden: O.R. Tambo International.
- Land van oorsprong goederen: RSA (Republic of South-Africa)
- Vliegveld van bestemming: Taura Air Force Base
- Box: 1 kartonnen doos, Gewicht 39 kg;
- Omschrijving goederen: Aircraft parts, onderverdeelt in:
Partnr: omschrijving serienummer
R38-600-976M01 DADC 59615
R38-600-976M01 DADC 59647
015-32B starting Relay Box 20935
015-32B starting Relay Box 20908
F11QC4121 Transformer Rectifier Unit 8336-17
9155 PEC Connector 2298
9155 PEC Connector 5856
9155 PEC Connector 2635
403-151 Oxygen Pressure reducing Valve 2185
• Foto van Identity Label” met onder andere vermeld:
(…)
- Vliegtuig tipe: Cheetah.
• Foto van ‘’Identity Label” en een “Shelf Life Label” met onder andere vermeld:
(…)
- Vliegtuig tipe: Cheetah.
(…)
Ik, verbalisant, bezocht op 11 april 2016 de website: [website] Cheetah. Ik zag op de website, weergegeven in de Engelse taal, onder andere het volgende vermeld staan:
- Dat de Atlas Cheetah een Zuid-Afrikaans gevechtsvliegtuig is;
- Dat het ontwikkeld is voor de Zuid-Afrikaanse Luchtmacht (SAAF)
- Dat het momenteel in gebruik is bij de Ecuadoraanse Luchtmacht (FAE)
- Dat het werd ontwikkeld als een belangrijke upgrade van de Dassault Mirage III door Atlas Aircraft Corporation, later Denel Aviation in Zuid-Afrika.
- Dat de Ecuadoraanse Luchtmacht 10 ex-SAAF Cheetah C’s krijgt en 2 stuks Cheetah D’s;
- Dat de eerste drie in april 2011 in Ecuador zijn aangekomen;
- Dat het staatsbedrijf Denel Aviation een faciliteit heeft op O.R. Tambo International Airport.
(…)
Vervolgens werd door mij, verbalisant, op 19 april 2016 een onderzoek ingesteld op het adres [adres 6] , zijnde een vestigingsadres van de onderneming [verdachte] , met als activiteit: opslag in distributiecentra en overige opslag. Bij dit onderzoek werd vastgesteld dat de [verdachte] de “militaire vliegtuigonderdelen” had ontvangen van [afzender 1] , Isando, Zuid-Afrika, met het verzoek deze te vervoeren naar Ecuador.
2. Proces-verbaal van bevindingen met nummer 2016-0297-09977-1 van 15 juli 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3] .
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisanten:
(…)
Op vrijdag 08 april 2016 omstreeks 20:00 uur bevonden wij ons in de Vrachtgebouw 3 van de [verdachte] ., gevestigd op de [adres 6] , gemeente Haarlemmermeer.
(…)
Wij, verbalisanten, besloten een zending te controleren welke bestond uit 1 collo. Op deze collo zagen en lazen wij Q ‘ [telefoonnummer 2] ’. Nadat wij, verbalisanten, de buitenverpakking hadden geopend zagen wij diverse losse pakketjes liggen. De pakketjes bestonden uit een zogenoemde ‘bubbeltjesfolie’, waarin een voorwerp was verpakt. Nadat wij deze folie verwijderd hadden, zagen wij allerlei onderdelen die we niet nader konden determineren. Op de buitenzijde van de pakketjes zagen wij diverse labels. Op 1 van deze labels zagen en lazen, wij, hierop onder andere; ‘identity label’, ‘Onderdeel nr 403-151’ en ‘Benaming ; Pressure Reducing Valve’,‘Vliegtuig/Enjin Tipe: Cheetah’. Op een ander label zagen en lazen wij, verbalisanten, onder andere; ‘benaming ; D.A.D.C’ en ‘Vliegtuig / Enjin Tipe ; Cheetah’.
(…)
Vanuit onze kennis en ervaring weten wij, verbalisanten, dat met ‘Cheetah’ mogelijk een militair gevechtsvliegtuig bedoeld kon worden.
Hierop zijn wij, verbalisanten, naar de afdeling Documentatie van de [verdachte] gegaan om de begeleidende bescheiden op te halen en te kopiëren ten behoeve van dossiervorming.
Op het Airwaybill met nummer [telefoonnummer 2] zagen en lazen wij, verbalisanten dat de goederen afkomstig waren van een vestiging van [afzender 1] in Zuid Afrika en bestemd waren voor een vestiging van [afzender 1] in Ecuador. Tevens lazen wij dat de goederenbeschrijving ‘consolidation as per attached list’ was.
Daarna zagen en lazen wij op de bijbehorende House Airwaybill met nummer JNB031662 het volgende:
Afzender:
[afzender 2]
[adres 4]
Telephone; + [telefoonnummer 1]
Ontvanger:
[ontvanger]
[adres 8]
Wij, verbalisanten, lazen op de House Airwaybill dat de hierop genoemde zending zou moeten bestaan uit 1 collo met een gewicht van 38 kilogram, herkomst Zuid-Afrika en met bestemming Ecuador.
Op de Commercial Invoice met nummer MA5160016 zagen en lazen wij dat het zou gaan om diverse onderdelen en dat deze bestemd waren voor ‘TAURA AIR FORCE BASE’.
(…)
Ik, verbalisant [verbalisant 3] , weet vanuit mijn kennis en ervaring en informatie opgedaan op open bronnen (internet) dat de luchtmacht van Ecuador vliegt met militaire gevechtsvliegtuigen van het type ‘Atlas Cheetah’ vanaf Taura Airforce Base. De Atlas Cheetah is de Zuid-Afriaanse versie van de militaire straaljager van het merk Dassault Mirage III. Deze vliegtuigtype’s zijn, beide, speciaal militair ontworpen.
De bovengenoemde goederen zijn dan ook in te delen onder Post ML10a (Bemande “vliegtuigen” en “lichter-dan luchttoestellen” en speciaal ontworpen onderdelen daarvoor) van de Gemeenschappelijke EU-lijst van Militaire Goederen, op 14 maart 2016 door de Raad vastgesteld.
Voor de doorvoer van deze zending over Nederlands grondgebied is een individuele doorvoervergunning benodigd. Wij, verbalisanten, hebben bij de bescheiden geen vergunning bevonden (het hof begrijpt: gevonden).
3. Een proces-verbaal van verhoor met nummer 62676 / G2.001 van 26 oktober 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 4] .
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 26 oktober 2016 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van [naam 2] :
Gevolmachtigde: [naam 2] .
(…)
Ik ben bekend met de wetgeving betrekking hebbende op de in- uit- en doorvoer van strategische goederen, het Besluit strategische goederen.
(…)
De zending van 8 april 2016 met de AWBnr. [telefoonnummer 2] op Schiphol bij [verdachte] binnen gekomen vanuit Zuid-Afrika met vlucht 592 vanuit Johannesburg en bestemd voor Ecuador is mij bekend. (…). De [verdachte] had een overeenkomst met [afzender 1] die de zending als geconsolideerde goederen heeft aangeboden.
(…)
De zending binnen gekomen met AWB. [telefoonnummer 2] is bij [verdachte] afdeling afhandeling
vermoedelijk bekend gemaakt via een FFM melding. (…) In deze elektronische melding staat vermeld plaats van vertrek, plaats van bestemming, vluchtnummer, gewicht en een korte omschrijving van de goederen, in dit geval “consolidation”. Deze FFM melding ontvangt de afdeling Afhandeling van de fysieke afhandelaar in de plaats van herkomst, in dit geval Johannesburg, Zuid-Afrika. Deze moet gedaan worden ongeveer een uur na vertrek. Uiterlijk 4 uur voor aankomst van het vliegtuig moeten wij een summiere aangifte doen bij de Douane. Achter de FFM melding zit de elektronische versie van de Airwaybill en de House Airwaybill. (…) Nadat de zending gestopt was hebben wij de House Airwaybill bekeken. Hierdoor werd ons
duidelijk dat er vliegtuigonderdelen werden vervoerd naar de ontvanger Ministerio de Defensa National in Ecuador.
4. Een document, zijnde een Cargo Manifest, opgemaakt door [verdachte] Cargo op 7 april 2016, opgenomen als bijlage 19 bij het proces-verbaal 62676.
Dit document houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
[verdachte] Cargo
ICAO Annex 9 Appendix 2
CARGO MANIFEST
Owner or operator
[verdachte]
Trade Register Amsterdam no. 14286
(…)
Serial no. Nature of goods Spec. CGO Gross weight Origin/destination
40162721 CONSOLIDATION SPX 38 JNB UIO
PMC23505KL
Het hiervoor vermelde bewijsmiddel 4, dat een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5° van het Wetboek van Strafvordering betreft, is slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Standpunt verdediging
De raadsman heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat de verdachte ontslagen moet worden van alle rechtsvervolging, omdat het feit niet strafbaar is. Nationale wetgeving vindt volgens artikel 94 van de Grondwet geen toepassing indien deze in strijd is met internationale verdragen en besluiten van volkenrechtelijke organisaties. Artikel 5 Bsg dient voor een luchtvervoerder buiten toepassing te blijven, nu deze bepaling niet verenigbaar is met een ieder verbindende bepalingen van de verdragen van Chicago en Montréal.
Standpunt openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft aangevoerd dat de verdragen van Montréal en Chicago de civielrechtelijke betrekkingen tussen partijen betreffen. De verdachte blijft voor de Nederlandse wet strafrechtelijk verantwoordelijk. Op de verdachte rusten als vervoerder eigen plichten, zoals het voldoen aan de Usg. Deze mogelijkheid past binnen het verdrag van Chicago. Standard 4:15 bij het verdrag van Chicago is bovendien gericht tot de Staten en heeft geen rechtstreekse werking.
Beoordeling hof
Het hof stelt voorop dat het Verdrag van Montréal, blijkens de Memorie van Toelichting op het wetsvoorstel houdende de goedkeuring van het Verdrag, de aansprakelijkheid regelt van de luchtvervoerder ter zake van dood of letsel van passagiers, van schade aan bagage en vracht, alsmede terzake van vertraging.
Het Verdrag van Chicago is tot stand gekomen ter gelegenheid van een internationale conventie over burgerluchtvaart te Chicago op 1 november 1944. Alle tot dan toe bestaande burgerluchtvaartverdragen zijn toen vervangen door het Verdrag van Chicago. Het Verdrag van Chicago is op 7 december 1944 door Nederland ondertekend en op 25 april 1947 bekrachtigd.
De Preambule bij het Verdrag van Chicago luidt als volgt:
"Whereas the future development of international civil aviation can greatly help to create and preserve friendship and understanding among the nations and peoples of the world, yet its abuse can become a threat to the general security; and
Whereas it is desirable to avoid friction and to promote that cooperation between nations and peoples upon which the peace of the world depends;
Therefore, the undersigned governments having agreed on certain principles and arrangements in order that international civil aviation may be developed in a safe and orderly manner and that international air transport services may be established on the basis of equality of opportunity and operated soundly and economically;
Have accordingly concluded this Convention to that end."
Gelet op de aard, de strekking en de reikwijdte van beide verdragen moet worden geoordeeld dat artikel 5 van het Bsg niet onverenigbaar is met de door de verdediging aangehaalde verdragsbepalingen.
Nu er geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, is dit strafbaar.
Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijke overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 3:1 van de Algemene douanewet, betrekking hebbend op goederen die ingevolge regelingen van internationaal of nationaal recht worden aangemerkt als strategische goederen, begaan door een rechtspersoon
Strafbaarheid van de verdachte
Standpunt verdediging
De raadsman heeft uiterst subsidiair nog aangevoerd dat de verdachte niet strafbaar is, omdat aannemelijk is dat de verdachte de maximaal van haar te vergen zorg heeft nageleefd. De raadsman heeft daarbij aangevoerd dat de volgende aspecten daarvoor relevant zijn:
- -
De rolverwachting: de verwachtingen van de verdachte als vervoerder werden bepaald door de rechten en plichten krachtens de verdragen van Chicago en Montréal;
- -
De commerciële keten: [afzender 1] moest al het nodige doen en niet de verdachte;
- -
Het soort wettelijk voorschrift: het Bsg is een AMvB op grond van de Algemene Douanewet, mede ter uitvoering van de verdragen van Chicago en Montréal. Daarmee worden ook de onderlinge zorgplichten bepaald;
- -
Het door de wet beschermde belang: dit is de controlemogelijkheid voor de overheid of er militaire goederen het Nederlands grondgebied passeren. Van de carrier mag niet meer gevraagd worden dan het doen van een summiere aangifte, want dat zou anders feitelijk neerkomen op een verbod tot vervoer van militaire goederen in plaats van doorvoer;
- -
De verhouding tussen de delictsomschrijving en de strafuitsluitingsgronden: reeds het enkele luchtvrachtvervoer vergroot de kans dat de delictsomschrijving vervuld kan worden. Hierdoor verschuift de strafrechtelijke beoordeling van het handelen voor een deel naar de verwijtbaarheid. De verdachte heeft zich echter niet anders gedragen dan van een goede luchtvrachtvervoer verwacht mag worden.
Beoordeling
Bewezen is verklaard dat de verdachte opzettelijk militaire goederen zonder vergunning heeft doorgevoerd in Nederland. De verdachte beschikte over vervoersdocumenten waaruit zij had moeten afleiden dat zich goederen van militaire aard in het pakket bevonden, maar heeft de goederen toch doorgevoerd, zonder dat daarvoor een vergunning was afgegeven. Hiermee staat vast dat de verdachte niet de maximaal van haar als – als professionele luchtvrachtvervoerder – te vergen zorg heeft betracht om te voorkomen dat deze militaire goederen zonder vergunning zouden worden doorgevoerd. De omstandigheden die door de raadsman in dit kader zijn genoemd, maken dit niet anders.
Nu er geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, is de verdachte strafbaar.
Oplegging van straf
De economische politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een geldboete van € 40.000,00 waarvan € 20.000,00 voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De doorvoer van strategische goederen, die speciaal ontworpen zijn voor militair gebruik, zonder de vereiste vergunning is een ernstig feit. De regelgeving terzake dient de veiligheid in de wereld. Ook Nederland heeft zich daaraan geconformeerd. Daarmee verdraagt zich niet dat vervoerders onvoldoende kritisch zijn op welke goederen zij vervoeren en dat geldt al helemaal voor een grote, professionele marktpartij als de verdachte.
De hoogte van de geldboete die de politierechter heeft opgelegd, en die de advocaat-generaal in hoger beroep heeft gevorderd, doet onvoldoende recht aan het na te streven belang dat is gediend met stipte nakoming van de toepasselijke regelgeving alsmede aan de relatie van de boete ten opzichte van de (financiële) positie van de verdachte (draagkracht).
In het voordeel van de verdachte spreekt dat zij zich de onjuistheid van haar handelen heeft gerealiseerd en diverse maatregelen heeft genomen om herhaling van dit soort feiten te voorkomen. Zo heeft zij procedures herzien, controles aangescherpt en personeel nader getraind.
In dit laatste ziet het hof aanleiding een gedeelte van de geldboete voorwaardelijk op te leggen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24 en 51 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, de artikelen 1:4 en 3:1 van de Algemene Douanewet, artikel 5 van het Besluit strategische goederen en de post ML10a van de Gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van € 60.000,00 (zestigduizend euro).
Bepaalt dat een gedeelte daarvan, groot € 30.000,00 (dertigduizend euro), niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de economische kamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.D.L. Nuis, mr. P.C. Römer en mr. A. Dantuma-Hieronymus, in tegenwoordigheid van
mr. K. van der Togt, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
13 november 2018.