CRvB, 04-04-2014, nr. 13-568 AOW
ECLI:NL:CRVB:2014:1114
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
04-04-2014
- Zaaknummer
13-568 AOW
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2014:1114, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 04‑04‑2014; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
AB 2014/184 met annotatie van L.J.A. Damen
Uitspraak 04‑04‑2014
Inhoudsindicatie
Niet ontvankelijk wegens niet verschoonbare termijnoverschrijding. De door appellanten ingezonden brieven zijn niet aangetekend of met bericht van ontvangst verzonden en zijn door de Svb niet ontvangen. Het komt in beginsel voor rekening en risico van de verzender dat een per gewone post verzonden poststuk de geadresseerde niet bereikt.
13/568 AOW, 13/569 AOW
Datum uitspraak: 4 april 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Amsterdam van
18 december 2012, 12/2363 (uitspraak 1) en 12/2254 (uitspraak 2)
Partijen:
[Appellant] te Spanje (appellant)
[Appellante] te Spanje (appellante, tezamen ook: appellanten)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellanten hebben hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft verweerschriften ingediend.
Op 13 februari 2014 heeft mr. A.J.M. Knoef, advocaat, zich als gemachtigde gesteld en verzocht om uitstel van de reeds geplande zitting.
Bij brief van 14 februari 2014 heeft de Raad dit verzoek afgewezen.
Op 18 februari 2014 heeft mr. Knoef een nadere verklaring ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 februari 2014. Namens appellanten is
mr. Knoef verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. N. Zuidersma-Hovers.
OVERWEGINGEN
1.
Met twee beslissingen in maart 2011 heeft de Svb aan appellanten laten weten dat zij vanaf maart 2006 samenwonen. Zij hebben vanaf die datum, of vanaf de datum van ingang van het pensioen, recht op een pensioen in het kader van de Algemene Ouderdomswet (AOW) naar de norm voor samenwonenden. Met beslissingen in juni 2011 is van appellanten het te veel betaalde AOW-pensioen teruggevorderd en is ieder van hen een boete opgelegd. Tot slot heeft de Svb bij beslissingen in oktober 2011 aan appellanten gemeld dat hun hele
AOW-pensioen aangewend zal worden om de terugvordering te voldoen. Met een tweetal brieven van 10 januari 2012, door de Svb ontvangen op 16 januari 2012, hebben appellanten bezwaar gemaakt en daarbij gemeld al op 15 maart 2011 en 18 juni 2011 bezwaar te hebben gemaakt tegen de besluiten uit maart 2011 en juni 2011, maar daar nooit een reactie op te hebben ontvangen. Bij beslissingen van 4 april 2012 (ten aanzien van appellant) en
28 maart 2012 (ten aanzien van appellante) heeft de Svb, in de beslissingen op bezwaar, alle bezwaren niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn.
2.
De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard, maar daarbij wel opgemerkt dat zij aanneemt dat de bezwaarschriften op 12 januari 2012 moeten zijn ontvangen door de Svb. Echter, ook de ontvangst op die datum leidt tot een overschrijding van de bezwaartermijn. Deze overschrijding is niet verschoonbaar.
3.
In hoger beroep stellen appellanten dat in de verschillende beslissingen niet (duidelijk) een bezwaartermijn is vermeld en dat niet duidelijk was dat het definitieve beslissingen betrof over hun recht op AOW. Daarnaast menen zij dat zij al eerder bezwaar hebben gemaakt tegen de verschillende beslissingen. Ter onderbouwing daarvan hebben ze een tweetal brieven ingezonden gedateerd respectievelijk 15 maart 2011 en 18 juni 2011 en gericht aan de vestiging Rotterdam van de Svb. Deze brieven zijn opgesteld door C. Brandwijk, werkzaam bij Euro Consult Costa Blanca S.L. Met een verklaring van 17 februari 2014, door mr. Knoef ingezonden op 18 februari 2014, heeft Brandwijk de gang van zaken rond deze brieven beschreven en aangeboden onder ede te getuigen om aan te tonen dat de bezwaarschriften tijdig ter post zijn bezorgd.
4.
De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 8:58, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kunnen partijen tot tien dagen voor de zitting nadere stukken indienen. De door mr. Knoef op
18 februari 2014 ingezonden nadere verklaring voldoet niet aan dit vereiste. Ter zitting heeft de gemachtigde van de Svb echter verklaard er geen bezwaar tegen te hebben indien deze verklaring bij de beoordeling wordt betrokken.
4.2.
In geding is slechts de vraag of appellanten tijdig bezwaar hebben ingesteld tegen de verschillende besluiten. Het juridisch kader in geschillen omtrent de aanvang en het einde van de bezwaartermijn is door de rechtbank in de beide uitspraken juist weergegeven. In alle van belang zijnde beslissingen is door de Svb aangegeven op welke datum eventuele bezwaarschriften moeten zijn ontvangen. De door appellanten ingezonden brieven van
15 maart 2011 en 18 juni 2011 zijn niet aangetekend of met bericht van ontvangst verzonden en zijn door de Svb niet ontvangen. Naar vaste rechtspraak van de Raad, zie onder andere de uitspraak van 6 juni 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW7768, is het in beginsel voor rekening en risico van de verzender dat een per gewone post verzonden poststuk de geadresseerde niet bereikt.
4.3.
Ter zitting is namens appellanten een beroep gedaan op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) van 2 oktober 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1339. In die uitspraak heeft de ABRS bepaald dat een beroepschrift ontvankelijk geacht moet worden te zijn, hoewel het niet tijdig door de rechtbank was ontvangen. De ABRS leidde uit een tweetal onder ede afgelegde verklaringen af dat het beroepschrift tijdig ter post was bezorgd.
4.4.
Deze uitspraak kan appellanten echter niet baten. Van een uitzonderlijke situatie als zich voordeed in genoemde uitspraak van de ABRS, is niet gebleken. Weliswaar is door Brandwijk verklaard dat zij de genoemde brieven heeft opgesteld en ter post heeft aangeboden, maar hiervan is geen onafhankelijk bewijs. Deze verklaring is immers niet door een niet direct bij deze zaak betrokken persoon bevestigd. Daarbij komt dat appellanten niet eerder dan in januari 2012 hebben gereageerd op het feit dat zij geen reactie of ontvangstbevestiging van de Svb hadden ontvangen.
4.5.
Op grond van artikel 6:11 van de Awb kan van niet-ontvankelijkverklaring worden afgezien als het niet tijdig maken van bezwaar verschoonbaar is. De redenen voor het niet tijdig maken van bezwaar, zoals door appellanten aangevoerd, kunnen niet leiden tot het verschoonbaar achten van de overschrijding. Als het appellanten niet duidelijk was waarop de beslissingen precies betrekking hadden, hadden ze telefonisch contact kunnen opnemen met de Svb. Evenmin hebben appellanten, zoals al vermeld in 4.4, voortvarend gereageerd toen er geen reactie kwam van de Svb op deze bezwaarschriften.
4.6.
Uit 4.2 tot en met 4.5 volgt dat de hogere beroepen vergeefs zijn ingesteld en dat beide uitspraken bevestigd dienen te worden.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van M.M. Spaans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 april 2014.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) M.M. Spaans
QH