Einde inhoudsopgave
De kredietwaardigheidstoets bij kredietverlening aan consumenten (R&P nr. FR19) 2020/5.3.1
5.3.1 Inleiding
Mr. dr. J.M. Meindertsma, datum 01-06-2020
- Datum
01-06-2020
- Auteur
Mr. dr. J.M. Meindertsma
- JCDI
JCDI:ADS210103:1
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Bank- en effectenrecht
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
Verbintenissenrecht / Overeenkomst
Voetnoten
Voetnoten
En dit terwijl art. 138D FSMA 2000 de gang naar de rechter eventueel mogelijk maakt na een schending van de relevante verplichtingen uit de MCOB en CONC. Zie ook schema 5 bij CONC en MCOB. Mogelijk is er door de informele, snelle en goedkope manier waarop de FOS geschillen beslecht weinig behoefte om naar de rechter te gaan. Een andere verklaring zou kunnen zijn dat in tort law minder snel aansprakelijkheid wordt aangenomen op grond van een duty of care of een fiduciary duty. Zie ook Mak 2013.
Zie art. 225 FSMA 2000 en afd. 3.6. DISP.
Zie hierover dus paragraaf 5.2.3 en 5.2.4.
Zie bijvoorbeeld FOS 9 oktober 2019, DRN8890222, FOS 8 oktober 2019, DRN1588157, FOS 1 februari 2018, DRN6802064 en FOS 30 december 2015, DRN4346074.
Zie bijvoorbeeld FOS 3 maart 2016, DRN9014558, FOS 3 maart 2016, DRN9249445 en FOS 16 december 2015, DRN1484015.
In het privaatrechtelijke kader zijn geen uitspraken te vinden waarin de rechter zich uitspreekt over een verplichting om de kredietwaardigheid van de consument te toetsen.1 In de praktijk stappen consumenten met hun klachten over de kredietverstrekking massaal naar de Financial Ombudsman Service (FOS), een door de wetgever opgericht instituut, in welk verband een ombudsman geschillen beslecht op basis van hetgeen hij in het concrete geval fair and reasonable acht.2 Uit de uitspraken van deze ombudsman blijkt dat hij een kredietwaardigheidstoets aanneemt en uitwerkt conform de leennormen uit het publiekrecht. In het vervolg ligt daarom de aandacht op deze uitspraken van de ombudsman. Na een korte introductie van de FOS (par. 5.3.2), wordt ingegaan op de manier waarop de drie stappen van de kredietwaardigheidstoets zijn ingevuld (par. 5.3.3). Omdat de ombudsman steevast handelt in lijn met de normen uit het publiekrecht, wordt niet verder ingegaan op de benadering van de kredietwaardigheidstoets en het type terugbetaalsituatie dat deze wil voorkomen.3
Voor de duidelijkheid wordt opgemerkt dat het voorgaande zich afspeelt in een context waarin de consument vraagt om een schadevergoeding omdat de kredietgever hem, volgens de consument, beter had moeten beschermen tegen de schadelijke gevolgen van de kredietverlening. Voor zover de ombudsman daarin meegaat, gaat hij veelal over tot een gedeeltelijke kwijtschelding van de kredietvordering. Rekening houdend met de mate waarin de consument heeft geprofiteerd van de overkreditering, hoeft de consument meestal een deel van de (rente)kosten niet meer te betalen.4 In meerdere uitspraken wordt de kredietgever bovendien nog opgedragen om de immateriële schade te vergoeden en om een negatieve melding uit het kredietregister te verwijderen.5