Hof Leeuwarden, 08-11-2010, nr. WAHV 200.062.971
ECLI:NL:GHLEE:2010:BP2948
- Instantie
Hof Leeuwarden (Kamer voor Wet-Mulderzaken)
- Datum
08-11-2010
- Magistraten
Mrs. Dijkstra, Beswerda, Van Schuijlenburg
- Zaaknummer
WAHV 200.062.971
- LJN
BP2948
- Vakgebied(en)
Verkeersrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHLEE:2010:BP2948, Uitspraak, Hof Leeuwarden, 08‑11‑2010; (Hoger beroep)
- Wetingang
- Vindplaatsen
VR 2011/19
Jwr 2011/55 met annotatie van J.W. van der Hulst
Uitspraak 08‑11‑2010
Inhoudsindicatie
Hof gaat om: niet 13b maar 13a WAHV is van toepassing indien de officier van justitie de inleidende beschikking wel, maar de betrokkene zijn beroep bij de kantonrechter niet intrekt. Dat leidt evenwel niet tot uitbreiding van het toepassingsgebied van 14, tweede lid, WAHV.
Mrs. Dijkstra, Beswerda, Van Schuijlenburg
Partij(en)
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank 's‑Hertogenbosch
van 2 april 2010
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene), gevestigd te [vestigingsplaats],
voor wie als gemachtigde optreedt mr. C.M.J.E.P. Meerts, kantoorhoudende te Beegden.
De beslissing van de kantonrechter
De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie in het arrondissement 's‑Hertogenbosch genomen beslissing opgevat en behandeld als een verzoek in de zin van artikel 13b WAHV en de officier van justitie veroordeeld in de proceskosten tot een bedrag van € 80,50. De beslissing van de kantonrechter is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het procesverloop
De gemachtigde van de betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. Tevens is verzocht om vergoeding van kosten.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De gemachtigde van de betrokkene heeft schriftelijk een nadere toelichting gegeven op het beroep.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een reactie te geven op de nadere toelichting op het beroep. Hiervan is geen gebruik gemaakt.
Beoordeling
1.
Uit de stukken blijkt het volgende.
Aan de betrokkene is bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 69,-, opgelegd ter zake van ‘overschrijding van de maximumsnelheid’. De betrokkene heeft hiertegen beroep ingesteld bij de officier van justitie, die bij beslissing van 6 oktober 2009 hierop heeft beslist.
De gemachtigde heeft bij beroepschrift van 8 oktober 2009 tegen de beslissing van de officier van justitie beroep bij de kantonrechter ingesteld. Daarbij is verzocht om vergoeding van € 437,- aan proceskosten op basis van twee procespunten (beroep bij de officier en beroep bij de kantonrechter) en wegingsfactor 0,5.
Bij brief van 9 maart 2010 heeft de officier van justitie de gemachtigde medegedeeld dat hij van plan is om de inleidende beschikking te vernietigen en de gemachtigde de mogelijkheid geboden om het beroep bij de kantonrechter in te trekken. Voorts heeft de officier van justitie de gemachtigde bij afzonderlijke brief van gelijke datum medegedeeld dat het verzoek tot vergoeding van kosten wordt toegekend tot een bedrag van € 80,50 (op basis van 1 procespunt en wegingsfactor 0,25).
Bij brief van 10 maart 2010 heeft de gemachtigde te kennen gegeven dat hij het voorstel van de officier van justitie afwijst, omdat hij de wegingsfactor te laag vindt, omdat er geen rekening mee is gehouden dat hij reeds beroep bij de kantonrechter had ingesteld en omdat er geen rekening mee is gehouden dat de proceshandeling van het beroep bij de kantonrechter dateert van na 1 oktober 2009, waardoor de waarde per handeling € 437,- bedraagt.
Bij brief van 15 maart 2010 heeft de officier van justitie de gemachtigde medegedeeld dat de inleidende beschikking is vernietigd en dat het dossier is doorgezonden naar de rechtbank.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat de voorgelegde zaak de procedure als bedoeld in artikel 13b van de WAHV behelst en voorts dat het voorleggen van het kostenverzoek aan de kantonrechter geen beroep bij de rechtbank is zoals bedoeld in artikel 13a WAHV, zodat daarvoor geen proceskosten kunnen worden toegekend. De kosten voor het administratief beroep zijn vergoed op basis van 1 procespunt en wegingsfactor 0,25.
2.
Het hof stelt vast dat de kantonrechter met de beslissing dat de zaak de procedure als bedoeld in artikel 13b WAHV behelst, heeft geoordeeld in overeenstemming met de vaste jurisprudentie van het hof (zie het arrest van 23 december 2003, WAHV 03/000654, www.rechtspraak.nl, LJN: AO1866). Het hof komt echter terug op deze jurisprudentie.
3.
Het hof is thans van oordeel dat de kantonrechter op het beroep van de betrokkene (wel) een beslissing had dienen te nemen. Bepalend hiervoor acht het hof dat de betrokkene dat beroep niet heeft ingetrokken. Het hof is van oordeel dat de kantonrechter het beroep van de betrokkene niet-ontvankelijk had moeten verklaren, om reden dat de betrokkene geen belang meer had bij een uitspraak op zijn beroep. Immers, nu de officier van justitie de inleidende beschikking had ingetrokken, was bewerkstelligd hetgeen de betrokkene met zijn beroep beoogde te verkrijgen. Daarnaast had de kantonrechter het verzoek tot vergoeding van proceskosten moeten behandelen als een verzoek op voet van artikel 13a WAHV.
4.
Een en ander brengt overigens niet mee dat, anders dan voorheen (vergelijk overweging 3.13 van het in rechtsoverweging 2 genoemde arrest), thans wel hoger beroep mogelijk is. Daartoe overweegt het hof als volgt.
5.
Artikel 14 WAHV bepaalt in welke gevallen hoger beroep van de beslissing van de kantonrechter openstaat bij het hof. Ingevolge het bepaalde in artikel 14 WAHV kan tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep worden ingesteld, indien de opgelegde administratieve sanctie bij die beslissing meer bedraagt dan € 70,-, of indien de betrokkene niet-ontvankelijk is verklaard wegens het niet of niet tijdig stellen van zekerheid als bedoeld in artikel 11, derde lid, WAHV. Geen van beide situaties doet zich hier voor.
6.
Volgens vaste jurisprudentie van dit hof (vgl. het arrest van 9 juli 2003, WAHV 02/01106, www.rechtspraak.nl, LJN AI0434) is het toepassingsgebied van artikel 14, tweede lid, WAHV verruimd, in die zin dat het hof heeft geoordeeld is dat hoger beroep niet alleen mogelijk is in het geval de kantonrechter het bij hem ingestelde beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens het niet of niet tijdig stellen van zekerheid, maar ook in andere gevallen van niet-ontvankelijkheid, waarin de kantonrechter (louter) op formele gronden niet tot een inhoudelijke beoordeling van de sanctie heeft kunnen komen.
7.
Het hof is echter van oordeel dat deze uitbreiding van het toepassingsgebied van artikel 14, tweede lid, WAHV niet zo ver dient te gaan dat hieronder ook valt een situatie zoals bedoeld in rechtsoverweging 3, waarin de kantonrechter het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens gebrek aan belang. Het hof acht hiertoe doorslaggevend dat in deze situatie, anders dan in de in rechtsoverweging 6 genoemde gevallen, de sanctiebeslissing ten tijde van diens beslissing niet meer bestaat en derhalve geen onderwerp van geschil bij de kantonrechter kan zijn, zodat de kantonrechter alleen om die reden, en dus niet louter op formele gronden, niet (meer) kan toekomen aan een beoordeling daarvan.
8.
Het voorgaande brengt het hof tot het oordeel dat er in een geval als het onderhavige geen hoger beroep mogelijk is.
9.
Derhalve dient het hoger beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard.
10.
Het hof acht geen termen aanwezig voor vergoeding van proceskosten.
Beslissing
Het gerechtshof:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
wijst het verzoek tot vergoeding van kosten af.
Dit arrest is gewezen door mrs. Dijkstra, Beswerda, en Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Arntz als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.