Hof Leeuwarden, 09-07-2003, nr. 02/01106
ECLI:NL:GHLEE:2003:AI0434
- Instantie
Hof Leeuwarden
- Datum
09-07-2003
- Zaaknummer
02/01106
- LJN
AI0434
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht / Verkeersstrafrecht
Bestuursrecht algemeen / Bijzondere onderwerpen bestuursrecht
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHLEE:2003:AI0434, Uitspraak, Hof Leeuwarden, 09‑07‑2003; (Hoger beroep)
- Wetingang
- Vindplaatsen
VR 2004, 3
JB 2003/277
Uitspraak 09‑07‑2003
Inhoudsindicatie
Het instellen van beroep door middel van e-mail is thans nog niet mogelijk. Het hof zoekt aansluiting bij het wetsvoorstel Wet elektronisch bestuurlijk verkeer.
Partij(en)
WAHV 02/01106
9 juli 2003
CJIB 29043315512
Gerechtshof te Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank te Zwolle
van 8 oktober 2002
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [woonplaats]
1. De beslissing van de kantonrechter
De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie in het arrondissement Zwolle niet-ontvankelijk verklaard. De beslissing van de kantonrechter is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Het procesverloop
De betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De betrokkene heeft schriftelijk een nadere toelichting gegeven op het beroep.
Bij fax van 12 januari 2003 heeft de betrokkene (opnieuw) verzocht om een opgave van de inhoud van het dossier en een kostenopgave voor verstrekking van afschriften daarvan.
Bij brief van 13 januari 2003 heeft de griffier van het hof afschriften van de zich in het dossier bevindende stukken aan de betrokkene verstrekt en de betrokkene een termijn gegeven voor het geven van een nadere toelichting.
Nadat voormelde termijn verlengd is, heeft de betrokkene schriftelijk een aanvullende reactie op het verweerschrift gegeven en nadere opmerkingen gemaakt.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een reactie te geven op de nadere toelichting op het beroep.
De advocaat-generaal heeft meegedeeld geen reactie op de nadere informatie in te dienen.
3. Beoordeling
3.1.
Aan de betrokkene is bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van fl 140,-- opgelegd ter zake van "overschrijding van de maximumsnelheid binnen de bebouwde kom (gedragsregel) meer dan 15 km/h en t/m 20 km/h", welke gedraging zou zijn verricht op 11 juni 2001 op de Houtribweg te Lelystad.
3.2.
Bij brief d.d. 15 juli 2001 heeft betrokkene tegen de inleidende beschikking beroep ingesteld bij de officier van justitie. Op 27 oktober 2001 heeft de officier van justitie het beroep ongegrond verklaard. De betrokkene heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld bij de kantonrechter.
3.3.
De betrokkene heeft zekerheid gesteld ter hoogte van fl 140,00.
3.4.
Bij de bestreden beslissing is de betrokkene in het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat de betrokkene niet tijdig in beroep is gekomen tegen de beslissing van de officier van justitie. De betrokkene heeft tijdig tegen deze beslissing hoger beroep ingesteld.
3.5.
Ingevolge het bepaalde in artikel 14 WAHV kan tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep bij het gerechtshof te Leeuwarden worden ingesteld, indien de opgelegde sanctie bij die beslissing meer bedraagt dan €Euro 70,-- (voorheen: ƒ 150,--) of indien de betrokkene niet-ontvankelijk is verklaard wegens het niet of niet tijdig stellen van zekerheid als bedoeld in art. 11, derde lid, WAHV. In het onderhavige geval is betrokkene niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep bij de kantonrechter, omdat hij niet tijdig in beroep zou zijn gekomen tegen de beslissing van de officier van justitie. De WAHV biedt in een zodanig geval niet de mogelijkheid hoger beroep bij het gerechtshof in te stellen.
3.6.
Met betrekking tot de vraag of betrokkene desondanks in zijn hoger beroep tegen voormelde beslissing kan worden ontvangen is het volgende van belang.
3.7.
De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel, dat heeft geleid tot de Wet van 28 oktober 1999 tot wijziging van de Wet op de rechterlijke organisatie en van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften, strekkende tot vervanging van de mogelijkheid van beroep in cassatie door de mogelijkheid van hoger beroep, alsmede het aanbrengen van enige andere wijzigingen (vervanging in Mulder-zaken van beroep in cassatie door hoger beroep bij het gerechtshof Leeuwarden) houdt met betrekking tot de in het tweede lid van art. 14 WAHV opgenomen beroepsgrond onder meer het volgende in: "Indien inderdaad bij vergissing is aangenomen dat de zekerheid niet tijdig is gesteld of de kantonrechter de omstandigheden die het verzuim niet verwijtbaar maken niet of onvoldoende in zijn beschouwingen heeft betrokken, zou de betrokkene in een geval waarin de sanctie niet meer bedraagt dan ƒ 150 geconfronteerd worden met een niet-ontvankelijkverklaring waartegen geen enkel rechtsmiddel openstaat. Het beroep van de betrokkene is dan inhoudelijk niet beoordeeld door een rechter en in die zin is betrokkene dan ten onrechte het recht op toegang tot de rechter onthouden. (.....) Hoewel de ervaring heeft geleerd dat het om een beperkt aantal gevallen gaat, moet daarvoor gelet op het in artikel 6 EVRM besloten liggende recht op toegang tot de rechter een voorziening worden getroffen. Die bestaat daarin, dat ingevolge het voorgestelde artikel 14, tweede lid, Wet Mulder, ongeacht de hoogte van de sanctie, beroep op het gerechtshof kan worden ingesteld op de grond dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat de zekerheid niet of niet tijdig is gesteld dan wel ten onrechte niet heeft geoordeeld dat de betrokkene redelijkerwijze niet geacht kan worden in verzuim te zijn geweest. Indien het beroep is gegrond verklaard en dus door de rechter in hoger beroep is vastgesteld dat de betrokkene ten onrechte een behandeling van zijn zaak in de kantongerechtsfase is onthouden, ligt het voor de hand te bepalen dat de zaak wordt teruggewezen naar de kantonrechter opdat deze de zaak alsnog ten gronde behandeld. Zo wordt het rechterlijk verzuim hersteld en komt de betrokkene in dezelfde positie als hij zou hebben verkeerd indien dat verzuim niet was gemaakt. Een uitzondering wordt gemaakt voor het geval waarin de betrokkene instemt met afdoening van de zaak door het gerechtshof zelf." (Kamerstukken II, 1997-1998, 25 927, nr. 3par.2.3).
3.8.
Wanneer de kantonrechter bij vergissing zou hebben aangenomen dat het beroep niet tijdig is ingesteld of de omstandigheden die het verzuim niet verwijtbaar maken niet of onvoldoende in zijn beschouwingen heeft betrokken kan zich eveneens de situatie voordoen dat de betrokkene ten onrechte een behandeling van zijn zaak in de kantongerechtsfase is onthouden. Het hof is van oordeel, dat het in art. 6 EVRM besloten liggende recht op toegang tot de rechter met zich meebrengt dat de betrokkene, die erover klaagt dat hij door de kantonrechter ten onrechte wegens overschrijding van de beroepstermijn niet-ontvankelijk is verklaard, in hoger beroep dient te worden ontvangen en - bij gegrond verklaring van het appel - in staat moet worden gesteld de beslissing van de officier van justitie alsnog in eerste aanleg inhoudelijk te laten beoordelen.
3.9.
Beoordeeld dient te worden of de kantonrechter het beroep terecht en op goede gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard.
3.10.
Ingevolge het in art. 9, eerste lid, WAHV in verbinding met het in de artt. 6:7 en 6:8 Awb bepaalde dient het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen een termijn van zes weken, welke termijn aanvangt op de dag na die waarop een afschrift van de beslissing aan de betrokkene is toegezonden. Voorts bepaalt het te dezen toepasselijke art. 6:9 Awb dat het beroepschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen, alsmede dat bij verzending per post het beroepschrift tijdig is ingediend, indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
3.11.
De beslissing na beroep bij de officier van justitie is verzonden op 27 oktober 2001. Gelet op het bepaalde in art. 6:8 Awb vangt de beroepstermijn aan op zondag 28 oktober 2001. Aangezien binnen zes weken beroep moet worden ingesteld, eindigt de termijn op zaterdag 8 december 2001. Op grond van art. 1 van de Algemene termijnenwet wordt een in een wet gestelde termijn die op een zaterdag eindigt verlengd tot en met de eerstvolgende dag die niet een zondag of algemeen erkende feestdag is. Gelet op het voorgaande diende het beroepschrift in dit geval op maandag 10 december 2001 ontvangen te zijn.
3.12.
Het zich in het dossier bevindende beroepschrift, gedateerd 10 december 2001, is blijkens een daarop gesteld stempel op 18 december 2001 en derhalve, in aanmerking nemende het hiervoor onder 3.10. en 3.11. overwogene, te laat ingekomen ter griffie van het kantongerecht te Zwolle.
3.13.
De betrokkene stelt dat op het parket van de officier van justitie te Zwolle tijdig, en wel op 10 december 2001 te 00.30 uur per e-mail een beroepschrift van zijn hand is ontvangen. In het dossier bevindt zich een naast het hierboven onder 3.12. vermelde beroepschrift, een beroepschrift, gericht aan het kantongerecht, p.a. postbus 639, 8000 AP Zwolle, voorzien van de vermelding "Per e-mail( )".
3.14.
Voor de beoordeling, of een door de betrokkene per e-mail verstuurd beroepschrift als zodanig kan worden aanvaard - zo al aannemelijk is dat bedoelde e-mail feitelijk is verzonden - zal het hof zich baseren op de inhoud van het wetsvoorstel tot Aanvulling van de Algemene wet bestuursrecht met regels over verkeer langs elektronische weg tussen burgers en bestuursorganen (Wet elektronisch bestuurlijk verkeer), Kamerstukken II 2001-2002, 28 483, nrs. 1-3.
3.15.
De Memorie van Toelichting houdt - voor zover hier van belang - in: "De ruime uitleg van de termen <<schriftelijk>> en <<geschrift>> brengt in beginsel met zich dat in beginsel ook het beroep bij de bestuursrechter langs elektronische weg kan worden ingesteld of worden ingetrokken. Het is voorts denkbaar dat de wisseling van andere stukken langs elektronische weg plaatsvindt. Elektronisch verkeer per fax is in het verkeer met de rechter reeds tamelijk gebruikelijk. Afdeling 2.3 is echter niet van toepassing. Er is uitdrukkelijk van afgezien deze afdeling van overeenkomstige toepassing te verklaren op het verkeer met de bestuursrechter. Vanwege de eigen aard van rechtspraak kan deze afdeling hierop niet zonder meer van toepassing worden verklaard. Afdeling 2.3 heeft betrekking op het verkeer met het openbaar bestuur. Niet uitgesloten wordt dat de rechter deze regels niettemin analoog toepast in situaties die zich daarvoor lenen. Aldus worden de ontwikkelingen op dit terrein vooralsnog geheel overgelaten aan de praktijk. Het ligt voor de hand dat het beroep in ieder geval pas langs elektronische weg kan worden ingesteld als de rechter die mogelijkheid uitdrukkelijk heeft opengesteld."( Kamerstukken II 2001-2002, 28 483, nr 3, par. 2.7 Bestuursrechter).
3.16.
In paragraaf 3.3 van de Memorie van Toelichting (Bereikbaarheid van het bestuur) wordt opgemerkt: "Ook voor bestuursorganen geldt derhalve dat de enkele beschikbaarheid van een elektronisch adres nog niet betekent dat daarmee voor alle mogelijke handelingen de elektronische weg openstaat. De elektronische bereikbaarheid kan zo dus stap voor stap worden uitgebouwd. Dat is ook nodig, omdat de organisatie en werkprocessen aan de kant van het bestuursorgaan telkens vooraf afdoende moeten worden gereed gemaakt voor het afhandelen van elektronisch verkeer. De ervaring leert dat daarover niet lichtvaardig moet worden gedacht.".
3.17.
In hoofdstuk 5 van de Memorie van Toelichting wordt onder "Bezwaar en beroep" ( pag. 27/28) het navolgende overwogen:
"Op grond van de ruime uitleg van het begrip <<schriftelijk>>, en derhalve ook van <<geschrift>> en <<schrift>>, kunnen bezwaar en beroep langs elektronische weg worden ingesteld (art. 6.4). Ingevolge artikel 2:13, eerste lid, dienen de bepalingen van afdeling 2.3 in acht te worden genomen in het elektronisch verkeer met bestuursorganen. Op het maken van bezwaar en instellen van administratief beroep langs elektronische weg is derhalve artikel 2:15 van toepassing. Dit betekent dat het bestuursorgaan kenbaar moet hebben gemaakt dat deze weg is geopend. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren in de rechtsmiddelclausule. Op het verkeer met de bestuursrechter is deze regeling niet van toepassing. Niet uitgesloten is dat de rechter deze regeling onder omstandigheden analoog toepast. Artikel 6:5, eerste lid, vereist dat het bezwaar- of beroepschrift wordt ondertekend. Ingevolge art. 2:16 is aan dit vereiste door het gebruik van een elektronische handtekening voldaan indien de methode die daarbij is gebruikt voldoende betrouwbaar is. Ook is een dagtekening vereist. Deze dagtekening mag, evenals de overige inhoud, niet manipuleerbaar zijn.".
3.18.
Niet is gebleken, dat de officier van justitie heeft kenbaar gemaakt dat hij langs elektronische weg voldoende bereikbaar is en dat voor de ontvangst van beroepschriften een procedure is ontwikkeld, die recht doet aan de eisen van onder meer art. 6.5 Awb.
3.19.
Op grond van het gekozen uitgangspunt en hetgeen in 3.15. tot en met 3.18. is weergegeven kan nader onderzoek naar de vraag of daadwerkelijk een e-mail door de betrokkene is verzonden - zoals hij stelt - achterwege blijven, aangezien het instellen van beroep door middel van e-mail thans niet kan worden aanvaard.
3.20.
De bestreden beslissing van de kantonrechter dient derhalve te worden bevestigd.
4. De beslissing
Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter.
Dit arrest is gewezen door mrs. Dijkstra, Poelman en Van Dijk, in tegenwoordigheid van mr. Hiemstra als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.