Einde inhoudsopgave
Besluit fiscale eenheid 2003
Artikel 25 Uit te delen winst, uitdelingstekorten, afrondingsreserve en voorvoegingsverlies
Geldend
Geldend vanaf 18-02-2003. Let op: treedt met terugwerkende kracht in werking vanaf 01-01-2003
- Bronpublicatie:
17-12-2002, Stb. 2002, 646 (uitgifte: 24-12-2002, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
18-02-2003, terugwerkend tot: 01-01-2003
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
17-12-2002, Stb. 2002, 646 (uitgifte: 24-12-2002, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Vennootschapsbelasting / Fiscale eenheid
Vennootschapsbelasting / Beleggingsinstelling
1.
De door een dochtermaatschappij na haar voegingstijdstip op de voet van artikel 28, tweede lid, onderdeel b, van de wet uit te delen winst, wordt aangemerkt als door de fiscale eenheid op de voet van dat artikelonderdeel uit te delen winst van het jaar waarin de uitdeling van de dochtermaatschappij plaatsvindt. De eerste volzin is niet van toepassing met betrekking tot uit te delen winst die als zogenaamd meegekocht dividend kan worden aangemerkt.
2.
Vóór het voegingstijdstip bij een maatschappij ontstane uitdelingstekorten als bedoeld in artikel 2, vierde lid, van het Besluit beleggingsinstellingen worden binnen de in dat artikel gestelde termijn slechts verrekend met de voor uitdeling beschikbare winst van de fiscale eenheid voorzover die aan die maatschappij is toe te rekenen. Artikel 15ah van de wet is hierbij van overeenkomstige toepassing. Voorts is hierbij van overeenkomstige toepassing artikel 12.
3.
Indien een bestaande fiscale eenheid wordt uitgebreid of indien een bestaande fiscale eenheid wordt opgenomen in een nieuwe fiscale eenheid vindt de verrekening van een voor dat voegingstijdstip ontstaan uitdelingstekort als bedoeld in artikel 2, vierde lid, van het Besluit beleggingsinstellingen van die bestaande fiscale eenheid binnen de in dat artikel gestelde termijn met de voor uitdeling beschikbare winst van na dat voegingstijdstip plaats voorzover deze voor uitdeling beschikbare winst is toe te rekenen aan de maatschappijen die direct voorafgaande aan dat voegingstijdstip reeds een fiscale eenheid vormden. Het tweede lid, tweede en derde volzin, is hierbij van overeenkomstige toepassing.
4.
De afrondingsreserve als bedoeld in artikel 5 van het Besluit beleggingsinstellingen wordt op het voegingstijdstip gesteld op de som van de reserve van de moedermaatschappij en de dochtermaatschappij.
5.
Het verlies van een dochtermaatschappij dat betrekking heeft op het jaar voorafgaand aan het voegingstijdstip en dat ingevolge artikel 4, vierde lid, van het Besluit beleggingsinstellingen is vastgesteld om over te brengen naar het volgende jaar, wordt niet bij de fiscale eenheid in aanmerking genomen.