Zie de bestreden beschikking, blz. 2.
HR, 11-02-2011, nr. 10/04325
ECLI:NL:HR:2011:BO7126
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
11-02-2011
- Zaaknummer
10/04325
- Conclusie
Mr. F.F. Langemeijer
- LJN
BO7126
- Vakgebied(en)
Gezondheidsrecht (V)
Personen- en familierecht / Bescherming meerderjarige
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2011:BO7126, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 11‑02‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BO7126
ECLI:NL:HR:2011:BO7126, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 11‑02‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BO7126
Beroepschrift, Hoge Raad, 01‑10‑2010
- Wetingang
- Vindplaatsen
NJ 2011/370 met annotatie van J. Legemaate
JVggz 2011/5 met annotatie van T.P. Widdershoven
Conclusie 11‑02‑2011
Mr. F.F. Langemeijer
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Betrokkene]
tegen
Stichting Geestelijke Gezondheidszorg Eindhoven
In deze Bopz-zaak is geklaagd over de voortzetting van een separatie en de uitvoering van een ‘stappenplan’.
1. De feiten en het procesverloop
1.1.
In cassatie kan worden uitgegaan van het volgende1.:
1.1.1.
Verzoekster tot cassatie (geboren in 1987), hierna: betrokkene, verblijft in een psychiatrisch ziekenhuis van de Stichting GGZ Eindhoven, te weten de forensisch-psychiatrische kliniek locatie Woenselse Poort, op grond van een rechterlijke machtiging tot voortgezet verblijf d.d. 21 december 2009.
1.1.2.
Betrokkene heeft een langdurige hulpverleningsgeschiedenis in het kader van een stoornis in de impulsbeheersing en een borderline persoonlijkheidsstoornis2.. Om het uit de stoornis van haar geestvermogens voortvloeiende gevaar voor haarzelf en voor haar omgeving af te wenden worden therapeutische interventies onder dwang toegepast zoals opgenomen in het behandelingsplan d.d. 10 december 2009. Daartoe behoort ook separatie.
1.1.3.
Op 12 februari 2010 is betrokkene gesepareerd vanwege ernstig acting-out gedrag.
1.2.
Op 25 februari 2010 heeft betrokkene bij de klachtencommissie van het ziekenhuis vier afzonderlijke klachten ingediend. Deze hadden onderscheidenlijk betrekking op:
- a.
de klacht dat (een psycholoog van) het ziekenhuis haar geen kans geeft iets terug te zeggen;
- b.
de voortzetting van de separatie vanaf 22 februari 2010;
- c.
het inzetten van telefoon en televisie als straf en beloning in de separeerruimte;
- d.
de stelling dat (een verpleegkundige van) het ziekenhuis haar valselijk heeft beschuldigd van uitschelden.
1.3.
De klachtencommissie heeft deze klachten gevoegd behandeld en op 25 maart 2010 besloten tot gegrondverklaring van de klacht onder a en tot ongegrondverklaring van de overige klachten. De klachtencommissie beschouwde alleen de klacht onder b als een klacht waarover op grond van art. 41 Wet Bopz kan worden geklaagd; zij beschouwde de overige klachten als klachten in de zin van de Wet klachtrecht cliënten zorgsector (blz. 1).
1.4.
Betrokkene heeft via de inspecteur voor de Gezondheidszorg3. haar klachten voorgelegd aan de rechtbank te 's‑Hertogenbosch en tevens toekenning van schadevergoeding verzocht. De Stichting heeft verweer gevoerd. Bij beschikking van 1 juli 2010 heeft de rechtbank de klacht onder a niet-ontvankelijk verklaard omdat deze al gegrond was bevonden door de klachtencommissie4.. De rechtbank heeft de klacht (onder b) over de voortzetting van de separatie ongegrond verklaard. De klachten onder c en d heeft de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard omdat zij geen betrekking hebben op gedragingen waarover in het kader van de Wet Bopz bij de rechtbank kan worden geklaagd.
1.5.
Namens klaagster is — tijdig — beroep in cassatie ingesteld. In cassatie is geen verweerschrift ingediend.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1.
De rechtbank heeft vastgesteld dat in het behandelingsplan d.d. 10 december 2009 ‘separatie’ is opgenomen als één van de mogelijk toe te passen behandelingen. De behandelaar heeft op 12 februari 2010 besloten tot separatie van betrokkene5.. Separatie is te omschrijven als: het voor verzorging, verpleging en behandeling insluiten van een patiënt in een speciaal daarvoor bestemde en door de minister van VWS als separeerverblijf goedgekeurde afzonderlijke ruimte6.. Een separeerruimte pleegt te zijn ingericht als een sobere éénpersoonsverblijfsruimte7..
2.2.
Een blik in de gedingstukken leert dat op 15 februari 2010 aan betrokkene een afschrift is uitgereikt van een zogenaamd ‘stappenplan’8.. In dit document zijn enkele individuele gedragsregels opgenomen waaraan betrokkene zich zou moeten houden gedurende de separatie9.. Als betrokkene gedurende vijf dagen zich ‘aan deze afspraken houdt dan voelt het team zich veilig genoeg om je terug naar je kamer te laten gaan’, aldus de tekst. Daartegenover staan bepaalde faciliteiten die in deze vijf dagen geleidelijk — stapsgewijs — worden uitgebreid, waaronder het TV kijken op bepaalde uren en de mogelijkheid om tijdens een contactmoment te telefoneren. Het document vermeldt aan het slot:
‘Wat er gebeurt er als ik een slechte dag heb en me niet houd aan de afspraken?
- —
Dan gaan we het eerstvolgend contactmoment niet met je aan omdat er dan ook geen sprake is van samenwerking.
- —
Je gaat 1 dag terug in je stappenplan.
- —
De volgende dag starten we weer met volle moed.’
2.3.
In de procedure bij de klachtencommissie heeft betrokkene naar voren gebracht dat zij op 22 februari 2010 was gevorderd tot en met stap 5, met het vooruitzicht de volgende dag terug naar haar kamer te mogen. Zij is op genoemde datum een stap teruggezet in het stappenplan. Deze degradatie zou zijn gegrond op het feit dat betrokkene een verpleegkundige had uitgescholden10.. Betrokkene is het daarmee niet eens.
2.4.
Het terugdringen van het aantal separaties is al een aantal jaren een beleidsdoel van de minister van VWS, de Inspectie voor de Gezondheidszorg en de (koepel-)organisaties in de geestelijke gezondheidszorg11.. Daartoe wordt onder meer gebruik gemaakt van veelal op instellingsniveau vervaardigde protocollen12.. Ten behoeve van psychiaters en ziekenhuispersoneelsleden die met de uitvoering zijn belast worden in zulke protocollen medische ‘best practices’ beschreven en aanwijzingen gegeven met betrekking tot (de besluitvorming over en de procedures bij) separatie en alternatieve mogelijkheden. In het onderhavige geding is noch in eerste aanleg noch in cassatie gesproken over enig separeerprotocol van GGZ Eindhoven. Het litigieuze ‘stappenplan’ is uitsluitend individueel ingevuld en is m.i. niet aan te merken als een ‘separeerprotocol’ in de gangbare betekenis.
2.5.
Het klachtrecht in art. 41 lid 1 Wet Bopz heeft betrekking op de volgende beslissingen:
- —
een beslissing als bedoeld in art. 38, tweede lid, tweede volzin;
- —
een beslissing als bedoeld in art. 38, vijfde lid, derde volzin;
- —
een beslissing als bedoeld in art. 38a, vierde lid (opstellen behandelplan);
- —
een beslissing als bedoeld in art. 38c, tweede en derde lid (dwangbehandeling);
- —
een beslissing als bedoeld in art. 39 (middelen en maatregelen);
- —
een beslissing als bedoeld in art. 40 (beperking uitoefening bepaalde grondrechten);
- —
een beslissing over niet-toepassing van het overeengekomen behandelingsplan13..
Een klacht over (een van) deze beslissingen wordt in eerste instantie behandeld door de klachtencommissie van het psychiatrisch ziekenhuis. Indien de commissie niet tijdig een beslissing heeft genomen of indien de beslissing van de commissie niet inhoudt dat de klacht gegrond is, kan de klager de inspecteur voor de Gezondheidszorg vragen om een verzoekschrift in te dienen bij de rechtbank ter verkrijging van een beslissing over de klacht (art. 41a Wet Bopz).
2.6.
Betrokkene heeft over (de beslissing tot) voortzetting van de separatie vanaf 22 februari 2010 bij de rechtbank kunnen klagen op grond van art. 38c, tweede lid, in verbinding met art. 41 lid 1 en art. 41a Wet Bopz. De verwerping van die klacht komt hieronder aan de orde bij middelonderdeel III.
2.7.
De rechtbank heeft de klacht onder c aangemerkt als niet-ontvankelijk omdat deze klacht niet is gericht tegen één van de in art. 41 lid 1 Wet Bopz genoemde beslissingen. Middelonderdeel I bestrijdt dit oordeel als rechtens onjuist althans onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd om — samengevat — de volgende redenen:
- (i)
Verweerder had in de procedure bij de klachtencommissie gesteld dat de beperkingen van het telefoonverkeer en van het televisiekijken tijdens het verblijf in de separeer niet zijn ingezet als strafmaatregel, maar als ‘inhoudelijk behandeldoel’14.. Als het om een gedwongen behandeling gaat, is een klacht bij de rechtbank wettelijk mogelijk. Dit geldt volgens het middel te meer, nu bellen en televisiekijken zijn opgenomen in het ‘stappenplan’.
- (ii)
Een beperking van het recht op vrij telefoonverkeer overeenkomstig de geldende huisregels kan uitsluitend worden opgelegd in de in art. 40 lid 4 Wet Bopz geregelde gevallen. Over een beperking van dit recht kan op grond van art. 41 lid 1 Wet Bopz worden geklaagd bij de klachtencommissie en vervolgens, op de voet van art. 41a Wet Bopz, bij de rechtbank.
2.8.
In de procedure bij de klachtencommissie en bij de rechtbank heeft betrokkene deze klacht steeds gepresenteerd als een klacht over ‘het inzetten van telefoon en tv als straf en beloning, in de separeer’. In die termen heeft de rechtbank de klacht ook opgevat. Het inzetten van bepaalde faciliteiten (telefoneren en TV kijken in de separeer) als straf en beloning wordt, als zodanig, niet in art. 41 lid 1 Wet Bopz genoemd als een beslissing waarover kan worden geklaagd. Een niet-ontvankelijkheid van de klacht indien zij betreft een niet in art. 41 lid 1 Wet Bopz genoemde beslissing, geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is ook niet onbegrijpelijk. De vraag is evenwel, of de rechtbank door deze omschrijving van de klacht heen had moeten kijken: werd in wezen niet geklaagd over het beperken van de vrijheid tot TV kijken en van het recht op een vrij telefoonverkeer overeenkomstig de huisregels?
2.9.
Een algemene, d.w.z. in beginsel voor iedere patiënt geldende, beperking van het TV kijken en van het telefoonverkeer kan worden opgenomen in de huisregels van het psychiatrisch ziekenhuis (art. 37 Wet Bopz). Art. 3 Besluit rechtspositieregelen Bopz bepaalt dat huisregels geen andere voorschriften bevatten dan die welke nodig zijn voor een ordelijke gang van zaken in het psychiatrisch ziekenhuis; zij beperken de vrijheid van handelen van de patiënt niet verder dan voor een dergelijke gang van zaken nodig is. De huisregels hebben dus geen therapeutisch doel; zij dienen uitsluitend de ordelijke gang van zaken binnen het ziekenhuis15.. Wat de huisregels van dit ziekenhuis bepalen over het telefoonverkeer van patiënten in het ziekenhuis (en in het bijzonder van patiënten in de separeerruimten) heeft de rechtbank niet vastgesteld en is ook niet te achterhalen uit de processtukken.
2.10.
Een behandelingsplan is individueel gericht. Het bevat de therapeutische middelen die zullen worden toegepast teneinde een zodanige verbetering van de stoornis van de geestvermogens te bereiken dat het gevaar op grond waarvan de betrokken patiënt in het ziekenhuis moet verblijven, wordt weggenomen16.. In een behandelingsplan kunnen op therapeutische gronden leefregels en andere beperkingen worden opgenomen. Ook een beperking van de mogelijkheid tot TV kijken of een beperking van het recht tot telefoneren overeenkomstig de huisregels kan in het behandelingsplan worden opgenomen.
2.11.
In de gevallen, genoemd in art. 38c Wet Bopz, kunnen therapeutische middelen worden aangewend indien het overleg niet tot overeenstemming heeft geleid en de patiënt zich tegen de voorgenomen behandeling verzet. Buiten het behandelingsplan om kunnen, uitsluitend ter overbrugging van noodsituaties, gedurende maximaal 7 dagen bepaalde middelen en maatregelen worden toegepast17.. Deze laatste mogelijkheid blijft in deze zaak verder onbesproken.
2.12.
In de Wet Bopz is niets geregeld over een ‘stappenplan’18.. Uit de bestreden beschikking blijkt niet dat de rechtbank heeft onderzocht of de beperking van het TV kijken en de beperking van het recht op telefoneren overeenkomstig de huisregels onderdeel vormt van een psychiatrische behandeling waartegen de patiënt zich verzet. Bij de mondelinge behandeling heeft de behandelend psychiater laten weten dat het in haar afdeling ‘niet gebruikelijk is’ dat patiënten een telefoon bij zich hebben tijdens het verblijf in de separeerruimte; meestal zijn er afspraken gemaakt over, bijvoorbeeld, het bellen met familie. De behandelend psychiater zei van mening te zijn ‘dat telefoonverkeer inperken inherent is aan separeren’. In dit verband valt op dat de inspecteur voor de Gezondheidszorg in zijn schrijven aan de rechtbank d.d. 17 mei 2010 (blz. 2 en 3) van mening was dat de stappenplannen (in casu: het ‘stappenplan separeerprogramma’) onderdeel vormen van het behandelingsplan. Kort samengevat achtte de inspecteur het niet ongeoorloofd dat betrokkene op therapeutische gronden wordt beperkt in haar mogelijkheid tot telefoneren op momenten waarop de patiënte overprikkeld dreigt te raken. De klachtencommissie is ervan uitgegaan dat de beperkingen zijn aangebracht vanuit een behandelperspectief en niet worden ingezet als straf of beloning. De klachtencommissie achtte deze klacht ongegrond. De raadsvrouwe van betrokkene heeft in reactie op deze mededeling van de behandelend psychiater opgemerkt: ‘toetsen we nu aan artikel 38 of aan artikel 40?’19. Die vraag is helaas blijven liggen.
2.13.
In HR 29 januari 201020. is beslist dat, wanneer de betrokken patiënt niet langer in de separeerruimte verblijft omdat de separatie wordt onderbroken om betrokkene tijdelijk terug te plaatsen op de afdeling dan wel omdat de separatie is beëindigd, betrokkene de normale bewegingsvrijheid in en rond het ziekenhuis heeft overeenkomstig de geldende huisregels. Ingevolge art. 40 lid 3, in verbinding met art. 40a Wet Bopz, dienen beperkingen in die bewegingsvrijheid in en rond het ziekenhuis schriftelijk en met vermelding van de gronden waarop de beslissing berust, aan de patiënt te worden medegedeeld. Mijns inziens kan, mutatis mutandis, hetzelfde worden aangenomen voor gevallen waarin een onvrijwillig opgenomen patiënt buiten de separeerruimte wordt beperkt in zijn recht op het ontvangen van bezoek overeenkomstig de daarvoor geldende huisregels (art. 40 lid 2 Wet Bopz), respectievelijk in zijn recht op vrij telefoonverkeer overeenkomstig de daarvoor geldende huisregels (art. 40 lid 4). Over de vraag die thans aan de orde is, betreffende beperkingen gedurende het verblijf in de separeerruimte, heeft de Hoge Raad zich nog niet uitgesproken.
2.14.
Indien de beperking van het TV kijken21. of de beperking van het telefoonverkeer onderdeel vormt van het behandelingsplan, ben ik het met de steller van het middel eens, dat een klacht over deze beperking via art. 38c en art. 41 lid 1 Wet Bopz aan de rechtbank kon worden voorgelegd. De opvatting van de behandelend psychiater, geuit tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg, dat de beperking van het telefoonverkeer inherent is aan de beslissing tot separatie, gaat naar mijn mening niet op. Ten aanzien van een beperking van het recht op bewegingsvrijheid in en rond het ziekenhuis overeenkomstig de daarvoor geldende huisregels (art. 40 lid 3 Wet Bopz), kan men nog zeggen dat een beslissing tot separatie een beperking van het recht op die bewegingsvrijheid in zich sluit: zolang de patiënt in het separeerverblijf zit, kan hij of zij het recht op bewegingsvrijheid overeenkomstig de huisregels niet uitoefenen. Ten aanzien van het recht op vrij telefoonverkeer ligt dat anders: een verblijf in een separeerruimte sluit niet zonder meer elke mogelijkheid tot telefoonverkeer uit.
2.15.
De verhouding tussen art. 38c en art. 40 Wet Bopz moet mijns inziens zo worden begrepen, dat het weliswaar mogelijk is in het behandelingsplan (op therapeutische gronden) beperkingen van het recht op vrij telefoonverkeer overeenkomstig de huisregels op te nemen, maar dat het telefoonverkeer overeenkomstig de huisregels met een advocaat die als raadsman van de patiënt optreedt, met de justitiële autoriteiten, de inspectie voor de Gezondheidszorg en de patiëntenvertrouwenspersoon22. niet kan worden beperkt. Het telefoonverkeer overeenkomstig de huisregels kan slechts worden beperkt:
- a.
indien naar het oordeel van de voor de behandeling verantwoordelijke persoon van de uitoefening van het recht op vrij telefoonverkeer ernstige nadelige gevolgen moeten worden gevreesd voor de gezondheidstoestand van de patiënt, dan wel
- b.
indien dit ter voorkoming van verstoring van de orde in het ziekenhuis, zoals die in de huisregels is beschreven, of ter voorkoming van strafbare feiten noodzakelijk is.
2.16.
Hieruit volgt dat de klacht gegrond is. Indien de beperkingen van het TV kijken en van het vrij telefoonverkeer berusten op een (onderdeel van een) behandelingsplan, kan betrokkene op grond van art. 38c in verbinding met art. 41 lid 1 Wet Bopz klagen en is de niet-ontvankelijkverklaring ten onrechte geschied. In ieder geval had de rechtbank op de voet van art. 40 in verbinding met art. 41 lid 1 Wet Bopz behoren te onderzoeken of de beperking van het recht op vrij telefoonverkeer overeenkomstig de huisregels voldoet aan de maatstaf van art. 40 lid 4 Wet Bopz. De bestreden beschikking kan daarom niet in stand blijven.
2.17.
Onderdeel II komt hierop neer dat de rechtbank de klacht onder d ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard op de grond dat de gedraging, waarover geklaagd is, niet behoort tot de in art. 41 lid 1 Wet Bopz bedoelde beslissingen.
2.18.
Bij deze klacht heeft betrokkene geen belang. Voor zover de klacht inhoudt dat het ziekenhuis haar ten onrechte heeft beschuldigd van het uitschelden van een verpleegkundige en haar op die grond heeft ‘teruggezet’ in het stappenplan, als gevolg waarvan zij na 22 februari 2010 gesepareerd bleef, mist de klacht betekenis naast de klacht (onder b) over de voortzetting van de separatie vanaf 22 februari 2010. Voor zover de klacht is ingegeven door ongenoegen over de beschuldiging aan haar adres, los van de gevolgen voor de duur van de separatie, geeft het oordeel van de rechtbank geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting23.. Onderdeel II faalt.
2.19.
Onderdeel III is gericht tegen de ongegrondverklaring van de klacht over de (beslissing tot) voortzetting van de separatie na 22 februari 2010 (de klacht onder b). De rechtbank overwoog dienaangaande:
‘(…) dat bij klaagster sprake is van complexe problematiek met periodes van zeer ernstig, uit haar stoornis voortkomend acting-out gedrag (onder meer extreme automutilatie, agressie en suïcidaal gedrag). Wanneer dit gedrag wordt ingezet is separatie noodzakelijk om te voorkomen dat het verder escaleert en de situatie uiteindelijk onhoudbaar en zeer gevaarlijk wordt. Op 12 februari 2010 is klaagster gesepareerd nadat zij dreigementen bleef uiten en met zaken bleef gooien. Uit de stukken blijkt dat klaagster in de separeer met grote regelmaat ernstig acting-out gedrag bleef vertonen. Ook op 22 februari 2010 dreigde de situatie (weer) uit de hand te lopen en bleef klaagster van alles roepen in de separeer. (…)’
Volgens het middelonderdeel zijn deze overwegingen en is de daaraan verbonden gevolgtrekking rechtens onjuist, althans onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd, immers:
- (i)
Wat op 12 februari 2010 is gebeurd kan niet maatgevend zijn voor de wijze waarop betrokkene werd behandeld op 22 en 23 februari.
- (ii)
Er moet dus een aanleiding zijn geweest om haar op 22 februari — in strijd met het ‘stappenplan’ — twéé stappen terug te zetten.
- (iii)
Door het ontbreken van een verslaglegging over de dagen vóór 22 februari kan niet worden beoordeeld hoe de situatie toen was en of die een verdergaande separatie rechtvaardigde.
- (iv)
Algemene stellingen over wat betrokkene soms doet of gedaan heeft kunnen niet de vrijheidsbeneming in de vorm van separatie vanaf 22 februari rechtvaardigen.
- (v)
Indien betrokkene op 22 februari reageert op een onrechtvaardige behandeling (waarover zij een klacht heeft ingediend) dient dat niet tegen haar gebruikt te worden, maar onderzocht te worden.
2.20.
De rechtbank heeft — in cassatie onbestreden — vastgesteld dat het behandelingsplan voorziet in de mogelijkheid van separatie. Indien, zoals in dit geval, de behandelaar wil overgaan tot separatie ter uitvoering van het behandelingsplan en niet is voldaan aan alle voorwaarden in art. 38b Wet Bopz, kan de behandeling niettemin plaatsvinden in de in art. 38c Wet Bopz genoemde gevallen. In de periode vanaf 22 februari 2010 (waarop de klacht betrekking had) deed volgens de rechtbank die situatie zich voor. Dat oordeel geeft op zich niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
2.21.
De beslissing is niet onbegrijpelijk of ontoereikend gemotiveerd. Wat betreft punt (i): de rechtbank heeft feitelijk vastgesteld wat op 12 februari 2010 is gebeurd. Zij heeft de toestand op 12 februari 2010 niet maatgevend gedacht voor de toetsing van de beslissing tot voortzetting van de separatie vanaf 22 februari 2010. Blijkens de aangehaalde overweging heeft de rechtbank gekeken naar de actuele toestand van betrokkene op 22 februari 2010.
2.22.
Wat betreft punt (ii): voor zover hiermee is bedoeld dat de rechtbank had behoren te toetsen of het stappenplan juist is uitgevoerd, kan hierover het volgende worden gezegd. De voortzetting van de separatie berust niet enkel op de grond dat betrokkene zich niet zou hebben gehouden aan de gedragsregels van het stappenplan. De grond voor de separatie was het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens betrokkene deed veroorzaken (in dit geval: het gevaar van automutilatie, agressie of suïcidaal gedrag). Indien over de behandeling geen overeenstemming kan worden bereikt, kan separatie plaatsvinden voor zover dit volstrekt noodzakelijk is om het gevaar dat de stoornis betrokkene binnen de inrichting doet veroorzaken, af te wenden (art. 38c lid 1 Wet Bopz). Als aan deze wettelijke eis niet is voldaan mag het dwangmiddel van separatie niet of niet langer worden toegepast, zelfs al zou betrokkene in strijd hebben gehandeld met één van de gedragsregels in het stappenplan.
2.23.
Ik heb mij nog afgevraagd of het bestuursrechtelijke vertrouwensbeginsel hier een rol zou kunnen spelen24.. De behandelaar kan bij een onvrijwillige behandeling van een onvrijwillig opgenomen patiënt juridisch worden beschouwd als een bestuursorgaan dat een publiekrechtelijke bevoegdheid uitoefent25.. Indien de behandelaar in een stappenplan zichzelf gedetailleerd vastlegt in de wijze waarop hij zijn wettelijke bevoegdheid (in dit geval: zijn bevoegdheid tot separatie) zal gaan uitoefenen, zou de patiënt als argument kunnen aanvoeren dat hij redelijkerwijs erop mocht vertrouwen dat de behandelaar als bestuursorgaan overeenkomstig het stappenplan zou handelen. Of het vertrouwen is beschaamd en, zo ja, of het vertrouwen in de gegeven omstandigheden bescherming verdiende, is dan de volgende vraag. De rechtbank is aan deze vragen niet toegekomen, reeds omdat in eerste aanleg geen beroep op het vertrouwensbeginsel is gedaan. Ten overvloede merk ik op dat mij uit het cassatierekest niet duidelijk is geworden waarop de aanname berust dat betrokkene twéé stappen in het stappenplan zou zijn teruggezet.
2.24.
Wat betreft punt (iii): tijdens de behandeling in eerste aanleg (p.v. blz. 2/3) is even ter sprake geweest of de mondelinge mededelingen van de behandelaar aan de rechtbank, over het gedrag van betrokkene in het separeerverblijf, voldoende steun vonden in de aantekeningen die het ziekenhuis had bijgehouden. De rechtbank heeft aan de hand van de overgelegde stukken voldoende aannemelijk geacht dat klaagster in de separeer met grote regelmaat ernstig acting-out gedrag bleef vertonen, dat ook op 22 februari 2010 de situatie (weer) uit de hand dreigde te lopen en dat klaagster van alles bleef roepen in het separeerverblijf. Dit betreft een vaststelling van feitelijke aard door de feitenrechter, waarvan de juistheid in cassatie niet kan worden beoordeeld en die geen verdere motivering behoefde om begrijpelijk te zijn.
2.25.
Wat betreft de punten (iv) en (v): deze gaan, naar ik begrijp, uit van de gedachte dat de voortzetting van de separatie vanaf 22 februari 2010 plaatsvond enkel op de grond dat betrokkene de gedragsvoorschriften in het stappenplan had overtreden. Vanuit die gezichtshoek bekeken is consequent dat betrokkene in het middel doet betogen dat algemene stellingen over wat betrokkene soms doet of gedaan heeft, niet de voortzetting van de vrijheidsbeneming kunnen rechtvaardigen, respectievelijk: dat het incident dat op 22 februari 2010 zou hebben plaatsgevonden nader had behoren te worden onderzocht26.. Echter, zoals in alinea 2.22 al aan de orde kwam, is de basis voor de voortzetting van de separatie vanaf 22 februari 2010 niet enkel gelegen in een overtreding van een gedragsvoorschrift in het ‘stappenplan’, maar in de nog steeds voortdurende noodzaak om het gevaar dat de stoornis betrokkene binnen de inrichting doet veroorzaken, af te wenden. De slotsom is dat onderdeel III geen doel treft.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing van de zaak naar de rechtbank te 's‑Hertogenbosch.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,
a.-g.
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 11‑02‑2011
Zie voor een verklaring van deze termen: W. Vandereycken en R. van Deth, Psychiatrie. Van diagnose tot behandeling, Houten: Bohn Stafleu Van Loghum 2004, blz. 201 – 206 resp. blz. 213 –219.
Zie art. 41a lid 1 Wet Bopz.
Vgl. HR 29 januari 2010 (LJN: BK5992), NJ 2010, 274 m.nt. J. Legemaate, BJ 2010, 4 m.nt. T.P. Widdershoven. De klacht onder a speelt verder geen rol.
Over de beslissing tot separatie in het tijdvak tussen 12 en 22 februari 2010 is niet geklaagd.
Nader over de verblijfsruimte: R.P. de Roode, De interne rechtspositie in de psychiatrie, Den Haag: SDU 2003, blz. 58 – 59.
Vgl. beslissing klachtencommissie blz. 4 bovenaan.
Deze gedragsregels luiden voor zover van belang: Je neemt je medicatie in (…); je douchet elke dag; je slaat niet, je schopt niet naar personeel noch gebruik je andere vormen van geweld; je vernielt geen spullen, je houdt je separeer netjes; je scheldt personeel niet uit; je beschuldigt personeel niet; je gebruikt de intercom voor nood.
Vgl. beslissing klachtencommissie blz. 4 midden.
Zie laatstelijk: I. Bongers e.a., Separeren in de GGZ: beleid, praktijk en toezicht, Tilburg: IVA 2010 (www.iva.nl; bijlage bij Kamerstukken II 2009/10, 25 424, nr. 104); E.G.M. Landsweer e.a., Dwangtoepassing binnen de instelling, deel 3 van de rapportage van de Derde Evaluatie van de Wet Bopz, Den Haag: ministerie VWS, 2007. Informatie over het beleid is onder meer te vinden via www.igz.nl en www.dwangindezorg.nl.
Zie over protocollen bij toepassing van dwang o.m.: H. van de Klippe, Dwangtoepassing na onvrijwillige psychiatrische opname, diss. 1997, blz. 156 – 166.
Het cassatierekest verwijst naar de weergave in de beslissing van de klachtencommissie, blz. 3.
R.P. de Roode, De interne rechtspositie in de psychiatrie, Den Haag: SDU, 2003, blz. 19 – 21.
Zie art. 39 Wet Bopz in verbinding met het Besluit middelen en maatregelen Bopz.
In de rechtspraak kwam ik de term ‘stappenplan’ alleen tegen in verband met de beslissing om te gaan separeren: Rb Dordrecht 9 april 2003 (LJN: AS7735), BJ 2003, 29 m.nt. R. Zuijderhoudt).
Proces-verbaal mondelinge behandeling 20 mei 2010, blz. 4.
LJN: BK5992, reeds aangehaald, rov. 3.5. Zie voor het vervolg: Rb Rotterdam 3 juni 2010 (LJN: BN3061), BJ 2010, 44 m.nt. T.P. Widdershoven.
Juridisch beschouwd, kan dit worden gekwalifeerd als een beperking door het openbaar gezag van het recht op vrijheid van meningsuiting. Dit recht omvat immers ook de vrijheid om inlichtingen of denkbeelden te ontvangen: art. 10 lid 1 EVRM.
Zie over dit beginsel: Van Wijk/Konijnenbelt en Van Male, Hoofdstukken bestuursrecht, Den Haag 2008, blz. 326 e.v.
Art. 1:1, lid 1 onder b, Awb. De Wet Bopz is weliswaar geplaatst in de bijlage bij de Awb, maar dat heeft slechts betrekking op de beroepsmogelijkheden: zie art. 8:5 Awb. Zie voorts: De Wet Bopz, losbl., aant. 5.3 (onder 9) op art. 38c Wet Bopz (T. Widdershoven); A.H.J. Lennaerts, Het bestuursrechtelijk ABC van de Wet Bopz, BJ Plus 2005, blz. 42. De vraag wie bevoegd was tot het nemen van dit besluit, is in deze zaak niet aan de orde gesteld en blijft daarom onbesproken.
Vgl. ten aanzien van het gebruik van desepareerprotocollen: L. Kaiser, Minimaal separeren dankzij maximale inzet, PsychoPraxis 2004 nr. 1, in het bijzonder blz. 4–5: ‘Men kan gebruik maken van protocollen met stappen in het proces van (de)separeren. Het gevaar is echter dat er te weinig ruimte is voor flexibiliteit en voor een programma op maat. Een protocol met omschreven stappen voor desepareren houdt het gevaar in dat er langer gesepareerd wordt dan nodig is, omdat het protocol gevolgd moet worden. Dit kan funest zijn voor het werken op maat en om met creatieve oplossingen de separatie zo snel mogelijk te beëindigen. Bovendien kan een protocol er de oorzaak van zijn dat de separatie langer duurt dan nodig, omdat de cliënt niet aan eisen uit het protocol kan voldoen.’
Uitspraak 11‑02‑2011
Inhoudsindicatie
BOPZ. Een beperking in het recht op vrij telefoonverkeer overeenkomstig de geldende huisregels in een GGZ-instelling kan slechts worden opgelegd in de in art. 40 lid 4, onder a en b, Wet Bopz genoemde gevallen; zulks is niet anders indien de beperking een patiënt betreft op wie de dwangmaatregel van separatie wordt toegepast; een dergelijke beperking is een beslissing als bedoeld in art. 41 lid 1 Wet Bopz en de rechter dient derhalve te onderzoeken of zich een van de in art. 40 lid 4, onder a en b, Wet Bopz genoemde gevallen voordeed; tegen de beslissing om in het kader van de toepassing van de dwangmaatregel van separatie beperkingen op te leggen ten aanzien van de mogelijkheid van televisie kijken kan, evenzeer als tegen de beslissing tot toepassing van die dwangmaatregel zelf, op de voet van art. 38c en art. 41 Wet Bopz bij de rechtbank worden geklaagd.
11 februari 2011
Eerste Kamer
10/04325
EE/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[Betrokkene],
thans verblijvende in Forensisch Psychiatrische Kliniek, locatie De Woenselse Poort, Stichting GGzE te Eindhoven,
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. G.E.M. Later,
t e g e n
STICHTING GEESTELIJKE GEZONDHEIDSZORG EINDHOVEN,
gevestigd te Eindhoven,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als betrokkene en Stichting GGZ Eindhoven.
1. Het geding in feitelijke instantie
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak 211643 FA RK 10-2594 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 1 juli 2010.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de rechtbank heeft betrokkene beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Stichting GGZ Eindhoven heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing van de zaak naar de rechtbank te 's-Hertogenbosch.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Betrokkene verblijft in een psychiatrisch ziekenhuis van de Stichting GGZ Eindhoven, te weten de forensisch-psychiatrische kliniek locatie De Woenselse Poort, op grond van een rechterlijke machtiging tot voortgezet verblijf, gedateerd 21 december 2009.
(ii) Betrokkene heeft een langdurige hulpverleningsgeschiedenis. Om het uit de stoornis van de geestvermogens van betrokkene voortvloeiende gevaar voor betrokkene zelf en voor de omgeving af te wenden, worden therapeutische interventies onder dwang toegepast zoals opgenomen in het door betrokkene aanvaarde behandelingsplan van 10 december 2009. Daartoe behoort ook separatie.
(iii) Op 12 februari 2010 is betrokkene gesepareerd.
(iv) Op 15 februari 2010 is aan betrokkene een afschrift uitgereikt van een zogenoemd 'stappenplan'. In dit document zijn enkele individuele gedragsregels opgenomen waaraan betrokkene zich zou moeten houden gedurende de separatie. Als betrokkene gedurende vijf dagen zich "aan deze afspraken houdt dan voelt het team zich veilig genoeg om je terug naar je kamer te laten gaan", aldus de tekst. Daartegenover staan bepaalde faciliteiten die in deze vijf dagen geleidelijk - stapsgewijs - worden uitgebreid, waaronder het televisie kijken op bepaalde uren en de mogelijkheid om tijdens een 'contactmoment' te telefoneren.
3.2 Op 25 februari 2010 heeft betrokkene bij de klachtencommissie van het ziekenhuis vier klachten ingediend. Deze betroffen:
a. de klacht dat (een psycholoog van) het ziekenhuis betrokkene geen kans geeft om iets terug te zeggen;
b. de voortzetting van de separatie vanaf 22 februari 2010;
c. het inzetten van telefoon en televisie als straf en beloning in de separeerruimte;
d. de stelling dat (een verpleegkundige van) het ziekenhuis betrokkene valselijk zou hebben beschuldigd van uitschelden, met als gevolg een langere duur in de separeer.
3.3 De klachtencommissie heeft deze klachten gevoegd behandeld en op 25 maart 2010 besloten tot gegrondverklaring van de klacht onder a en tot ongegrondverklaring van de overige klachten. De klachtencommissie beschouwde alleen de klacht onder b als een waarover op grond van art. 41 Wet Bopz kan worden geklaagd; zij beschouwde de overige klachten als klachten in de zin van de Wet klachtrecht cliënten zorgsector.
3.4 Betrokkene heeft door tussenkomst van de inspecteur voor de Gezondheidszorg de vier klachten voorgelegd aan de rechtbank te 's-Hertogenbosch. De Stichting GGZ Eindhoven heeft verweer gevoerd. Bij beschikking van 1 juli 2010 heeft de rechtbank de klacht onder a niet-ontvankelijk verklaard omdat deze al gegrond was bevonden door de klachtencommissie. De rechtbank heeft de klacht (onder b) over de voortzetting van de separatie ongegrond verklaard. De klachten onder c en d heeft de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard omdat zij geen betrekking hebben op gedragingen waarover in het kader van de Wet Bopz bij de rechtbank kan worden geklaagd.
3.5 Onderdeel II is gericht tegen de niet-ontvankelijkverklaring van klacht d, terwijl met onderdeel III wordt opgekomen tegen de ongegrond-verklaring van klacht b.Deze onderdelen falen op de gronden vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.18 onder-scheidenlijk 2.20, 2.21, 2.22, 2.24 en 2.25.
3.6 Onderdeel I keert zich tegen het oordeel van de rechtbank dat klacht c niet betreft een in art. 41 lid 1 Wet Bopz genoemde beslissing. Het onderdeel bestrijdt dit oordeel met rechts- en motiveringsklachten en voert daartoe het volgende aan.
a. Verweerder heeft in de procedure bij de klachtencommissie gesteld dat beperkingen van het telefoonverkeer en van het televisie kijken tijdens het verblijf in de separeerruimte niet zijn ingezet als strafmaatregel, maar als "inhoudelijk behandeldoel". Als het om een gedwongen behandeling gaat, is een klacht bij de rechtbank wettelijk mogelijk. Dit geldt temeer, nu telefoneren en televisie kijken zijn opgenomen in het stappenplan.
b. Een beperking van het recht op vrij telefoonverkeer overeenkomstig de geldende huisregels kan uitsluitend worden opgelegd in de in art. 40 lid 4 Wet Bopz geregelde gevallen. Over een dergelijke beperking kan worden geklaagd bij de klachtencommissie (art. 41 lid 1 Wet Bopz) en vervolgens bij de rechtbank (art. 41a Wet Bopz).
3.7 Zoals het onderdeel met juistheid betoogt, kan een beperking in het recht op vrij telefoonverkeer overeenkomstig de geldende huisregels slechts worden opgelegd in de in art. 40 lid 4, onder a en b, genoemde gevallen. Dit is niet anders indien de beperking een patiënt betreft op wie de dwangmaatregel van separatie wordt toegepast. Ook dan is een dergelijke beperking, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, een beslissing als bedoeld in art. 41 lid 1 en derhalve had zij behoren te onderzoeken of zich een der hiervoor bedoelde gevallen voordeed. De onder b naar voren gebrachte rechtsklacht is eveneens gegrond. Tegen de beslissing om in het kader van de toepassing van de dwangmaatregel van separatie beperkingen op te leggen ten aanzien van de mogelijkheid van televisie kijken kan, evenzeer als tegen de beslissing tot toepassing van die dwangmaatregel zelf, op de voet van art. 38c en art. 41 bij de rechtbank worden geklaagd.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de beschikking van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 1 juli 2010, voorzover betrekking hebbend op de klacht met betrekking tot beperkingen van telefoonverkeer en televisie kijken;
verwijst het geding naar die rechtbank ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, E.J. Numann, A. Hammerstein en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 11 februari 2011.
Beroepschrift 01‑10‑2010
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
Geeft eerbiedig te kennen
[verzoekster], wonende althans verblijvende te [woon/verblijfplaats], te dezer zake te 's‑Gravenhage woonplaats kiezende aan de Riouwstraat 131, ten kantore van de advocate bij de Hoge Raad der Nederlanden mr. G.E.M. Later, die door verzoekster als zodanig wordt aangewezen om voor haar in dit rechtsgeding op te treden en die het verzoekschrift voor verzoekster ondertekent en indient en daartoe door verzoekster bepaaldelijk is gemachtigd;
1)
Bij beschikking van 1 juli 2010 onder zaaknummer 211643 FA RK 10-2594 heeft de arrondissementsrechtbank te 's‑ Hertogenbosch, beslist op een verzoek van de inspecteur voor de gezondheidszorg ter verkrijging van een uitspraak van de rechtbank op door verzoekster bij de klachtencommissie ingediende klachten. Die beschikking met de brief van de rechtbank van 10 mei 2010 — met de oproep voor de zitting van 20 mei 2010, het verzoek van de inspecteur voor de gezondheidszorg van 28 april 2010 met de brief van de patiëntenvertrouwenspersoon aan de inspecteur van 26 april 2010 , de beslissing van de klachtencommissie van de stichting GGzE-ziekenhuis ‘De Grote Beek’ te Eindhoven van 25 maart 2010 met brief aan de rechtbank van 3 mei 2010 voor uitstel zienswijze, aanvullende stukken d.d. 4 mei 2010 zoals klaagschriften en de beschikking van de rechtbank betreffende machtiging tot voortgezet verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis d.d. 21 december 2009 — , de brief van de rechtbank van 17 mei 2010 — met het verzoekschrift ex artikel 41 wet BOPZ van de inspecteur voor de gezondheidszorg— , de faxbrief aan de rechtbank van de advocaat van verzoekster van 18 mei 2010, de brief van de rechtbank van 19 mei 2010 — met geneeskundige verklaring van 4 december 2009, behandelplan d.d.10 december 2009, brief aan verzoekster van 6 december 2009, beschikking rechtbank Arnhem d.d. 5 januari 2009 m.b.t. machtiging tot voortgezet verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis—, het proces-verbaal van de zitting van 20 mei 2010 — met de pleitnotities van verzoeksters raadsvrouwe, de brief van de patiëntenvertrouwenspersoon aan verzoeksters advocaat van 19 mei 2010 met klaagschriften , toelichting op klachten, dagrapportages van 12 februari 2010 tot heden (10 maart 2010), waaraan de verslaglegging over 20 en 21 februari 2010 ontbreken— , de faxbrief van verzoeksters advocaat d.d. 11 juni 2010 , en de rapportages ontvangen voor het eerst van de rechtbank op 30 september 2010 met deel stappenplan, legt verzoekster hierbij over.
2)
Het betreft hier de klachtprocedure tegen de Stichting GGzE, locatie De Grote Beek gevestigd te Eindhoven aan de Boschdijk no. 771, 5626 AB Eindhoven, verweerder in deze procedure, waartoe een verzoek door de inspecteur voor de gezondheidszorg voor Noord-Brabant en Limburg, gevestigd te 's‑Hertogenbosch aan de Leeghwaterlaan no. 14 , aan de rechtbank gedaan is;
3)
Verzoekster kan zich met de onderhavige beschikking niet verenigen en stelt daarvan bij deze — derhalve tijdig — beroep in kassatie in onder aanvoering van het navolgende:
Middel van kassatie
Schending van het recht althans verzuim van vormen waarvan niet inachtneming nietigheid medebrengt, aangezien de arrondissementsrechtbank te 's‑Hertogenbosch ten aanzien van de klachten heeft overwogen, als in de beschikking staat vermeld en heeft beslist als in de beschikking staat omschreven, welke overwegingen en beslissingen als hier herhaald en overgenomen dienen te worden beschouwd, zulks ten onrechte om de navolgende reden.
I.
Naar uit de bestreden beschikking blijkt heeft de Rechtbank de klacht van verzoekster over het inzetten van telefoon en televisie als straf en beloning niet ontvankelijk verklaard.
De rechtbank overweegt dat deze klacht geen betrekking heeft op gedragingen waarover in het kader van de Wet BOPZ kan worden geklaagd.
Naar de mening van verzoekster is deze beslissing onjuist althans onbegrijpelijk althans onvoldoende gemotiveerd.
Artikel 40 lid 4 van de wet BOPZ behandelt de mogelijke beperkingen in het telefoonverkeer. Artikel 41 lid 1 van de wet BOPZ geeft aan dat een patiënt een klacht kan in dienen tegen beslissingen onder meer als bedoeld in artikel 40 van de wet. De beslissing van de klachtencommissie , indien die niet inhoudt een gegrond verklaring van de klacht, kan vervolgens aan de rechtbank worden voorgelegd via de inspecteur, zoals in casu is gebeurd.
Uit de beslissing van de klachtencommissie blijkt dat verweerder heeft aangevoerd dat de beperkingen niet als strafmaatregel zijn ingezet maar als inhoudelijk behandeldoel (pagina 3 eerste alinea beslissing klachtencommissie). Klachten over behandeling zijn eveneens mogelijk en kunnen dan ook niet tot een niet ontvankelijk verklaring leiden zoals de rechtbank heeft gedaan. Temeer daar in casu bellen en televisie kijken in het stappenplan zijn vervat, dat betreft verblijf in de separeer en de beperkingen tijdens dat verblijf.
Ook de klachtencommissie heeft de klacht inhoudelijk beoordeeld, maar is alleen tot een andere conclusie gekomen dan naar de mening van verzoekster juist was. Om die reden wilde zij dat de klacht aan de rechtbank werd voorgelegd, met het teleurstellend resultaat dat de rechtbank in feite geweigerd heeft de klacht te behandelen omdat zij — ten onrechte — van oordeel is dat het hier om gedragingen gaat waarover in het kader van de wet BOPZ niet geklaagd kan worden.
Verzoekster meent dan ook dat de beschikking van de rechtbank op dit onderdeel voor vernietiging in aanmerking komt.
II.
Uit de beslissing van de rechtbank blijkt voorts dat zij ook de klacht dat verzoekster valselijk beschuldigd is van uitschelden niet ontvankelijk heeft verklaard, omdat de rechtbank van mening is dat ook deze klacht geen betrekking heeft op gedragingen die onder wet BOPZ vallen.
Ook op dit onderdeel, dat door de klachtencommissie wel inhoudelijk is behandeld, maar beslist op een wijze die naar de mening van verzoekster niet juist is en zonder dat er enig onderzoek heeft plaats gevonden, heeft de rechtbank een onjuiste interpretatie gegeven van wat er volgens de wet BOPZ onder klachtprocedures kan vallen.
Zoals in casu uit het dossier blijkt, was verzoekster gesepareerd en had zij volgens het stappenplan erg weinig vrijheden. Het verbod tot het uitschelden van personeel wordt in het stappenplan uitdrukkelijk genoemd als een van de afspraken waar verzoekster zich aan moest houden. De consequentie van het zich niet houden aan afspraken betekent dat ze 1 stap kan terug gaan in het stappenplan, waardoor de duur van haar separatie wordt verlengd.
De vraag of er al dan niet sprake was van uitschelden is dus zeer belangrijk voor de wijze waarop er met verzoekster in het kader van het stappenplan wordt omgegaan.
In casu wordt in de beslissing van de commissie aangegeven dat nu in de rapportage van de verpleegkundige [verpleegkundige] is genoteerd dat verzoekster erg boos op hem was en hem heeft uitgescholden een en ander voldoende aannemelijk wordt geacht. Verzoekster stelt dat ze niet gescholden heeft, de verpleegkundige stelt dat ze wel gescholden heeft. Wat er gezegd zou zijn, wordt niet aangegeven. Volgens de beslissing van de commissie zouden er bij luikverzorging van verzoekster altijd twee verpleegkundigen zijn. Maar aan de stukken ontbreekt bewijs van die tweede verpleegkundige, die ook zou hebben geconstateerd dat verzoekster gescholden zou hebben en wat er dan wel gezegd zou zijn dat als schelden kan worden betiteld.
Omdat schelden reden kan zijn verzoekster in het stappenplan een stap terug te zetten en haar dus langer gesepareerd te houden — een zeer verregaande vorm van vrijheidsberoving — is het des te belangrijker en volstrekt noodzakelijk dat de feiten goed worden vastgesteld en beoordeeld wordt of daar terecht de consequenties aan zijn verbonden die er aan verbonden werden.
Uit de stukken, die door verzoeksters advocaat zijn overgelegd, blijkt immers dat verzoekster op 22 februari 2010 eerst van stap 5 — waar zij die dag in kwam — één stap werd teruggezet — dus naar stap 4 — en vervolgens na de vermeende problemen met de verpleegkundige [verpleegkundige] zelfs naar stap 3.
Ze werd dus in één dag twee stappen teruggezet, vlak voordat zij op 23 februari weer naar haar kamer zou kunnen en uit de separeer zou komen.
Volgens het stappen plan zou zij echter , als zij een keer een slechte dag heeft en zich niet houdt aan de afspraken één dag terug gaan in het stappenplan.
Het vermeende gedrag jegens voormelde verpleegkundige — alleen door hem benoemd en niet bewezen middels een getuige die er bij aanwezig zou moeten zijn geweest volgens de regels — heeft dus tot een extra zware straf geleid die niet eens voorzien is in het bij het behandelplan behorende stappenplan.
Maar — zoals de rechtbank ten onrechte aangeeft — deze klacht zou niet horen tot de onderwerpen waarover verzoekster gelet op de wet zou kunnen klagen.
De beschikking van de rechtbank komt dan ook op dit punt voor vernietiging in aanmerking.
III.
In de procedure was ook aan de orde de klacht van verzoekster dat zij na 22 februari 2010 ten onrechte langer gesepareerd werd.
Ten aanzien van deze klacht heeft de rechtbank overwogen :
‘…Uit de stukken en het verhandelde ter zitting komt naar voren dat bij klaagster sprake is van complexe problematiek met periodes van zeer ernstig, uit haar stoornis voortkomend acting-out gedrag (onder meer extreme automutilatie, agressie en suïcidaal gedrag). Wanneer dit gedrag wordt ingezet is separatie noodzakelijk om te voorkomen dat het verder escaleert en de situatie uiteindelijk onhoudbaar en zeer gevaarlijk wordt. Op 12 februari 2010 is klaagster gesepareerd nadat zij dreigementen bleef uiten en met zaken bleef gooien. Uit de stukken blijkt dat klaagster in de separeer met grote regelmaat ernstig acting-out gedrag bleef vertonen. Ook op 22 februari 2010 dreigde de situatie (weer) uit de hand te lopen en bleef klaagster van alles roepen in de separeer.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de noodzaak tot voortzetting van de separatie vanaf 22 februari 2010 voldoende is komen vast te staan en dat is voldaan aan de eisen van doelmatigheid, subsidiariteit en proportionaliteit. De rechtbank acht de voortzetting van de separatie vanaf 22 februari 2010 rechtmatig. De klacht hiertegen zal dan ook ongegrond worden verklaard…’
Naar de mening van verzoekster zijn voormelde overwegingen niet juist, althans onbegrijpelijk althans onvoldoende gemotiveerd.
Immers:
- (a)
Wat er ook gebeurd is op 12 februari 2010 is relevant voor de wijze waarop toen op 12 februari 2010 tegen verzoekster werd opgetreden, maar kan niet maatgevend zijn voor de wijze waarop zij behandeld werd op 22 en 23 februari 2010.
- (b)
Er moet dus duidelijk een aanleiding zijn om haar — in strijd met het stappenplan — op 22 februari 2010 2 stappen terug te zetten.
- (c)
Door het ontbreken van de verslaglegging over de dagen voor 22 februari 2010 kan niet gezien worden hoe de situatie toen was en of die een verdergaande separatie rechtvaardigde.
- (d)
Algemene stellingen over wat verzoekster soms wel eens doet c.q. gedaan heeft zijn naar haar mening onvoldoende reden om aan te nemen dat zij na 22 februari 2010 terecht verder zo vergaand van haar vrijheid beroofd werd zoals door de separatie is gebeurd.
- (e)
Indien verzoekster op 22 februari 2010 reageert op een onrechtvaardige behandeling — waarover zij een klacht heeft ingediend — , dan dient dat niet tegen haar gebruikt te worden, maar onderzocht te worden.
Uit het proces-verbaal blijkt dat verzoekster op 23 februari 2010 naar haar kamer terug zou gaan. Vervolgens zouden er redenen zijn geweest haar terug te zetten, maar uit de rapportage blijkt niet waarom.
De rapportage van de rechtbank maakt melding van de gegevens vanaf 11 februari 2010 7.00 uur tot en met 19 februari 2010 13.00 uur. Die dag zit verzoekster in stap 2. Uitgaande van het feit dat verzoekster op 23 februari 2010 naar haar kamer terug zou gaan — zie hierna citaat van verklaring van de psychiater Van Oeckel — , ziet de verwerking van het stappenplan er aldus uit:
Op 20 februari 2010 gaat zij naar stap 3, op 21 februari 2010 naar stap 4, op 22 februari 2010 naar stap 5 , om op 23 februari terug te gaan naar haar kamer volgens het stappenplan als er geen problemen zijn.
Bij de stukken van de rechtbank ontbreken de gegevens van na 19 februari 2010.
De psychiater van Oeckel verklaart volgens in het proces-verbaal:
‘… Een dag langer blijven, een stap is een dag, 23 februari zou klaagster teruggaan naar haar kamer. Blijkbaar ging het op 22 februari niet goed en daarvoor ging het blijkbaar wisselend. Klaagster kan nogal dingen neerzetten die heel erg zijn, dat is heel bedreigend voor de verpleging, die ook voortdurende wordt uitgescholden. Ik kan daar iet de hele dag naar kijken…’
Uit de stukken die door verzoekster zijn overgelegd, waaronder dagrapportages over de periode 12 februari 2010 tot en met 10 maart 2010 blijkt dat verzoekster op 22 februari 2010 om 07.00 uur één stap wordt teruggezet. De reden hiervoor zou zijn de wijze waarop verzoekster de verpleging die ochtend , en ook de vorige dagen tegemoet treedt. Kennelijk zat ze op 22 februari 2010 om 07.00 uur in stap 5.
Hoe treedt ze volgens de verslaglegging het personeel tegemoet ? Ze zou de verpleging op arrogante toon bejegend hebben.
Bij de regels waar verzoekster zich aan moet houden wordt niet vermeld dat zij zich niet op arrogante toon mag uiten.
Om 18.30 uur zou verzoekster te dreigend en oninvoelbaar overgekomen zijn, om welke reden men niet naar binnen ging voor de medicatie. Haar reactie op het krijgen van geen medicatie leidt tot terugbrengen in het stappenplan naar stap 3 — dus de tweede stap in één dag . Hoewel in het stappenplan niet voorzien is dat verzoekster in één dag twee stappen terug gaat.
Ze zou boos gereageerd hebben en gescholden hebben tegen de verpleegkundige [verpleegkundige].
Verzoekster ontkent gescholden te hebben, welke klacht de rechtbank niet meende te moeten behandelen gelet op de wet BOPZ, en waarover verzoekster in onderdeel 2 bij uw hoge raad klaagt.
Dat ze vervolgens reageert als ze in strijd met het stappenplan in één dag zelfs twee stappen wordt teruggezet, is een reactie die zijn oorzaak vindt in de behandeling in strijd met het stappenplan.
Er staat immers:
‘Wat er gebeurt er als ik een slechte dag heb en me niet houd aan de afspraken?
- —
Dan gaan we het eerstvolgende contactmoment niet met aan omdat er dan ook geen sprake is van samenwerking.
- —
Je gaat 1 dag terug in je stappenplan.
- —
De volgende dag starten we weer met volle moed.’
Ook al heeft iemand psychiatrische problemen, dan mag van behandelaars verwacht worden dat zij naar haar luisteren — de klacht tegen de behandelende psychiater die niet naar haar wil luisteren is door de klachtencommissie gegrond verklaard — en dat zij haar niet behandelen in strijd met de met haar afgesproken regels zoals vermeld in het stappenplan, mede gelet op artikel 5 en artikel 3 EVRM.
Uit het proces-verbaal blijkt dat er geen stukken zijn over 20 en 21 februari 2010. Die stukken worden gevraagd , maar niet verstrekt. De rechtbank houdt blijkens het proces-verbaal de behandeling drie weken aan voor het indienen van nadere stukken, maar zijdens het ziekenhuis wordt geen verslaglegging over 20 en 21 februari 2010 overgelegd, die duidelijk zou moeten maken dat er wat aan de hand was en dat er werkelijk redenen waren verzoekster in het stappenplan terug te zetten — zelfs twee stappen op één dag op 22 februari 2010 in strijd met het stappenplan—.
Het ziekenhuis heeft geen stukken overgelegd, waardoor de acties m.b.t. verdere separatie van verzoekster duidelijk had kunnen worden gemaakt , maar de rechtbank acht desalniettemin de klacht ongegrond.
Naar de mening van verzoekster is dat onbegrijpelijk.
Mevrouw [naam 1] verklaarde namens de inrichting blijkens het proces-verbaal :
‘Behandelaar [behandelaar] heeft het besluit genomen. Ik heb begrepen dat klaagster bij de stappen vooruit het voordeel van de twijfel had, maar dat dat later omsloeg…’
In het oog moet worden gehouden dat de klacht dat de behandelaar [behandelaar] verzoekster niet uit liet spreken door de klachtencommissie gegrond verklaard werd.
Wat er gezegd wordt over voordeel van de twijfel en omslaan, dat zal uit de rapportages moeten blijken, maar dat blijkt niet uit de rapportages.
Het gaat hier om een zeer zware mate van vrijheidsberoving, die blijkens de stukken niet verklaard wordt en waartegen verzoekster dan ook met recht een klacht heeft ingediend. Wat er ook met verzoekster aan de hand is, ook zij kan niet zomaar aan een dergelijk zware vrijheidsberoving onderworpen worden zonder dat uit de rapportages blijkt waarom dat dan wel zou moeten gebeuren.
Het is dan ook onbegrijpelijk dat de rechtbank , die geen nadere stukken van de inrichting heeft gekregen over de voorafgaande dagen desalniettemin de klacht ongegrond heeft verklaard. De rechtbank heeft onvoldoende gemotiveerd waarom zij bij het ontbreken van voormelde bewijsstukken desalniettemin verzoekster in het ongelijk stelde en haar langerdurende ernstige vrijheidsberoving via separatie goed keurde.
Dat verzoekster procedeert onder toevoeging nummer 3GL3922 dd.d. 27 september 2010, waarvan zij kopie hierbij overlegt;
Weshalve
Het de Hoge Raad der Nederlanden moge behagen te vernietigen de beschikking van de rechtbank te 's‑Hertogenbosch van 1 juli 2010 met zodanige beschikking als Uw Hoge Raad in goede justitie zal vermenen te behoren.
's‑Gravenhage, 1 oktober 2010
mr. G.E.M. Later, advocaat