Renteaftrekbeperkingen in de vennootschapsbelasting
Einde inhoudsopgave
Renteaftrekbeperkingen in de VPB (FM nr. 119) 2006/4.7.3:4.7.3 Wijzigingen oude leningen in 2002
Renteaftrekbeperkingen in de VPB (FM nr. 119) 2006/4.7.3
4.7.3 Wijzigingen oude leningen in 2002
Documentgegevens:
Dr. J. van Strien, datum 20-10-2006
- Datum
20-10-2006
- Auteur
Dr. J. van Strien
- JCDI
JCDI:ADS592210:1
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Vennootschapsbelasting (V)
Ondernemingsrecht / Jaarrekeningenrecht
Vennootschapsbelasting / Winstbepaling
Dividendbelasting / Algemeen
Vennootschapsbelasting / Algemeen
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Anders de redactie van Vakstudie-Nieuws, V-N 2002/37.3.
Brandsma, R.P.C.W.M.; Hybride leningen (verstrekt aan lichamen), Fiscale monografieën nr. 106, Kluwer, Deventer, 2003, blz. 228.
Er van uitgaande dat deze aanpassing kwalificeert als een nieuw feit.
In gelijke zin Brandsma, R.P.C.W.M.; Hybride leningen (verstrekt aan lichamen), Fiscale monografieën nr. 106, Kluwer, Deventer, 2003, blz. 229.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Aangezien de aangepaste overgangsregeling in werking is getreden op 1 januari 2003, vallen aanpassingen in het jaar 2002 van leningen die al vóór 2002 bestonden niet onder het bereik van het aangepaste overgangsrecht, maar onder het oude overgangsrecht.1 Deze leningen worden dus niet getroffen door art. 10, lid 1, onderdeel d. Indien vóór 2002 bestaande leningen ná 1 januari 2003 worden omgetimmerd tot hybride leningen is het nieuwe overgangsrecht daarentegen wel van toepassing en vallen dergelijke leningen onder het toepassingbereik van art. 10, lid 1, onderdeel d. Brandsma wijst terecht op een ‘kwaadaardig addertje’ onder het gras van de overgangsregeling.2 Ook voor leningen die onder de overgangsregeling vallen, kan een aanpassing van de leningsvoorwaarden3 in 2007 namelijk nog gevolgen hebben voor de renteaftrek voor het jaar 2002.
Voorts wijs ik op de tamelijk ongelukkige redactie van de overgangsbepaling (art. XIV, aanhef en onderdeel b).4 Immers met de frase: ‘(...) tevens van toepassing op geldleningen die zijn aangegaan voor 1 januari 2002, indien op of na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet: (...) ingeval het een geldlening in de zin van art. 10, eerste lid, onderdeel d, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 betreft (...)’ bedoelde de wetgever leningen die weliswaar voldoen aan de voorwaarden van looptijd en (gedeeltelijke) winstafhankelijkheid van art. 10, lid 2, maar die vanwege het feit dat ze zijn aangegaan vóór 2002, juist niet kwalificeren als leningen ex art. 10, lid 1, onderdeel d.