Drie beginselen van fiscale rechtsbescherming
Einde inhoudsopgave
Drie beginselen van fiscale rechtsbescherming (FM nr. 77) 2000/:Verhandeling
Drie beginselen van fiscale rechtsbescherming (FM nr. 77) 2000/
Verhandeling
Documentgegevens:
Dr. R.H. Happé, datum 06-11-2000
- Datum
06-11-2000
- Auteur
Dr. R.H. Happé
- JCDI
JCDI:ADS401969:1
- Vakgebied(en)
Fiscaal bestuursrecht (V)
Fiscaal procesrecht / Algemeen
Bestuursrecht algemeen / Algemene beginselen van behoorlijk bestuur
Fiscaal bestuursrecht / Algemeen
Fiscaal procesrecht (V)
Fiscaal bestuursrecht / Algemene rechtsbeginselen en abbb
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Zie 3.6.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Het rechtstheoretische model dat ten grondslag ligt aan mijn onderzoek, gaat er vanuit dat de afweging van rechtsbeginselen leidt tot voorrangsregels die het kenmerk hebben direct toepasbaar te zijn op de te beslissen casus. In de hoofdstukken twee en drie zal blijken dat de resultaten van het onderzoek van dien aard zijn dat de voorrangsregels met betrekking tot het vertrouwensbeginsel inderdaad het karakter van directe toepasbaarheid hebben. Ook een aantal voorrangsregels met betrekking tot het gelijkheidsbeginsel voldoet aan dit vereiste. Voor één voorrangsregel van het gelijkheidsbeginsel, de regel van het gepubliceerde beleid, is dit evenwel niet het geval. terwijl een andere voorrangsregel, de regel van het niet-begunstigende beleid soms wel het karakter van een direct toepasbare voorrangsregel heeft en soms niet. Op het niveau van de wetgeving ontberen de voorrangsregels ook weer het karakter van directe toepasbaarheid.
In de volgende paragraaf zal eerst het gesignaleerde verschil in karakter tussen de voorrangsregels nader worden toegelicht. Dit verschil zal blijken te berusten op het dieper liggende onderscheid tussen het formele en het materiële gelijkheidsbeginsel. Vervolgens zal het karakter van het materiële gelijkheidsbeginsel als beginsel van behoorlijke regelgeving worden besproken, terwijl daarna aan de hand van enige rechtspraak zal worden nagegaan hoe de belastingrechter met dat beginsel omgaat. Aan het slot van hoofdstuk drie over de voorrangsregels van het gelijkheidsbeginsel als algemeen beginsel van behoorlijk bestuur neem ik het thema van het gelijkheidsbeginsel als beginsel van behoorlijke regelgeving weer op.1 Niet alleen zal blijken dat de rechtspraak op het niveau van behoorlijk bestuur licht werpt op de betekenis van het gelijkheidsbeginsel als beginsel van behoorlijke regelgeving, maar ook omgekeerd. Sommige aspecten zijn wel aan de orde gekomen op het niveau van de wetgeving maar nog niet op het niveau van het bestuur. Ten slotte zal ik in dat verband ingaan op de houding van de rechter tegenover de wetgever respectievelijk de fiscus als uitvoerder van de wetgeving.