NJB 2017/433:Bestanddeel ‘ter bedrieglijke verkorting van de rechten van zijn schuldeisers’ in art. 341 (oud) Sr: deze bewoordingen brengen tot uitdrukking dat de verdachte opzet moet hebben gehad op de verkorting van de rechten van de schuldeisers, dat voorwaardelijk opzet in dat verband voldoende is en dat derhalve voor het bewijs van het opzet ten minste is vereist dat de handeling van de verdachte de aanmerkelijke kans op verkorting van de rechten van de schuldeisers heeft doen ontstaan. In casu schiet de bewijsvoering daartoe te kort, onder meer omdat het niet of onvoldoende voeren van een administratie niet zonder meer de aanmerkelijke kans op verkorting van de rechten van schuldeisers doet ontstaan en de bewijsvoering voorts de mogelijkheid openlaat dat de verdachte – indien van een dergelijke aanmerkelijke kans sprake zou zijn geweest – zich van die aanmerkelijke kans niet bewust is geweest