Wet van 11 juli 2018, houdende maatregelen met betrekking tot de transitievergoeding bij ontslag wegens bedrijfseconomische omstandigheden of langdurige arbeidsongeschiktheid (Staatsblad 2018, 234) in werking getreden op 1 april 2020 (Staatsblad 2019, 76)
Rb. Zeeland-West-Brabant, 28-01-2022, nr. AWB- 21, 3112
ECLI:NL:RBZWB:2022:427
- Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum
28-01-2022
- Zaaknummer
AWB- 21_3112
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZWB:2022:427, Uitspraak, Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 28‑01‑2022; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:CRVB:2023:898
Uitspraak 28‑01‑2022
Inhoudsindicatie
CRTV
Partij(en)
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/3112 CRTV
uitspraak van de enkelvoudige kamer 28 januari 2022 in de zaak tussen
[naam eiseres] ., te [plaatsnaam] , eiseres
gemachtigde: mr. P.A.Kerkhof,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werkneemstersverzekeringen (UWV), verweerder.
Procesverloop
In het besluit van 12 augustus 2020 (het primaire besluit) heeft het UWV aan eiseres meegedeeld dat het bedrag van de compensatie voor de transitievergoeding nihil is.
In het besluit van 16 juni 2021 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank acht zich op basis van de stukken voldoende voorgelicht. Partijen hebben desgevraagd telefonisch aangegeven dat zij niet gehoord hoeven te worden op een zitting. Op grond van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is daarom een zitting achterwege gebleven.
Op 24 januari 2022 is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Feiten
1. Bij eiseres was mevrouw [naam werkneemster] (werkneemster) in dienst. De werkneemster heeft zich op 10 juni 2013 ziek gemeld. De werkneemster is 2 jaar ziek geweest.
Met het besluit van 8 april 2015 heeft het UWV de loondoorbetalingsverplichting verlengd tot 6 juni 2016. Deze loonsanctie is bij besluit van 27 augustus 2015 verkort tot en met 10 september 2015.
Per 29 februari 2020 is de arbeidsovereenkomst beëindigd.
Eiseres heeft een aanvraag gedaan voor compensatie van de transitievergoeding die is betaald aan de werkneemster.
Met het primaire besluit is aan eiseres meegedeeld dat zij voldoet aan de voorwaarden voor compensatie. Het bedrag van de compensatie is vastgesteld op € 0,--. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Met het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Geschil
2. In geschil is of het UWV de hoogte van de compensatie op goede gronden op nihil heeft vastgesteld.
Standpunt eiseres
3. Eiseres heeft aangevoerd dat, omdat er een loonsanctie is opgelegd, de loondoorbetalingsverplichting tot en met 10 september 2015 heeft gelopen. Het dienstverband is daarna blijven doorlopen. Eerst omdat en nadat werkneemster heeft verzocht mee te werken aan een beëindiging, is het dienstverband met wederzijds goedvinden beëindigd. Uit de wet noch de op de wet gebaseerde lagere regelgeving kan worden afgeleid dat in een dergelijke situatie geen beroep kan worden gedaan op de compensatieregeling. Het UWV heeft een onjuiste toepassing en uitleg gegeven aan artikel 7:673e van het Burgerlijk Wetboek (BW). Eiseres heeft nog verwezen naar een kamerbrief van 13 december 2019, het overgangsrecht en een factsheet van 20 december 2019 van de Rijksoverheid. Daaruit volgt volgens eiseres dat ook zij in aanmerking komt voor compensatie. De overheid betoont zich onbetrouwbaar door nu in strijd met de gewekte verwachtingen de compensatie op nihil te stellen.
Standpunt UWV
4. Het UWV verwijst naar de wettekst van artikel 7:673e, tweede lid, van het BW. Volgens dit tweede lid kan de vergoeding niet meer bedragen dan wat de werkgever aan transitievergoeding verschuldigd zou zijn op de dag nadat het opzegverbod van 2 jaar is verstreken. Dit is het peilmoment en hiervan kan niet worden afgeweken, ook niet als het opzegverbod is verlengd door een loonsanctie. Omdat de wettekst duidelijk is kan niet naar de bedoeling van de wetgever worden gekeken. Het UWV heeft verwezen naar een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland (ECLI:NL:RBMNE:2021:3534).
Wettelijk kader
5. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak en maakt hiervan onderdeel uit.
Beoordeling rechtbank
6. Werkgevers zijn vanaf de invoering van de Wet werk en zekerheid (Wwz) per 1 juli 2015 in beginsel een transitievergoeding verschuldigd bij, kort gezegd, beëindiging van een dienstverband na die datum (artikel 7:673 van het BW). Dat geldt ook voor dienstverbanden van werknemers die langdurig (ten minste 2 jaar) arbeidsongeschikt zijn en voor wie op de werkgever geen loondoorbetalingsverplichting meer rust, de zogenoemde slapende dienstverbanden.
Met artikel 7:673e van het BW is voorzien in een compensatie voor deze door de werkgever betaalde transitievergoeding1.. Volgens het overgangsrecht is aan deze bepaling terugwerkende kracht toegekend voor arbeidsovereenkomsten die zijn beëindigd of niet voortgezet op of na 1 juli 2015.
7. Niet in geschil is dat eiseres voldoet aan de voorwaarden van het eerste lid van artikel 7:673e van het BW om in aanmerking te komen voor compensatie van de door haar aan haar werkneemster betaalde transitievergoeding.
Partijen verschillen echter van mening over de uitleg van het bepaalde in artikel 7:673e, tweede lid, van het BW betreffende de hoogte van de compensatie. In dit geval is het opzegverbod van 2 jaar geëindigd voor 1 juli 2015, toen er nog geen recht op transitievergoeding bestond. In deze procedure gaat het met name om de vraag of dit artikel zo gelezen moet worden dat in dat geval de hoogte van de compensatie op nihil moet worden gesteld.
8. De rechtbank stelt vast dat artikel 7:673e, tweede lid, van het BW op zich duidelijk is geformuleerd. Letterlijke lezing van de tekst onderschrijft het standpunt van het UWV. De rechtbank ziet echter ruimte voor uitleg van deze bepaling. Het tweede lid kan namelijk niet los worden gezien van het bepaalde in artikel 7:673e, eerste lid, onder a, van het BW. In deze bepaling is de doelgroep die in aanmerking komt beschreven. Kort gezegd komt deze bepaling erop neer dat als een transitievergoeding bij de beëindiging van de arbeidsovereenkomst wordt betaald aan een arbeidsongeschikte werkneemster waarbij het wettelijk opzegverbod van 2 jaar wegens ziekte (en eventueel de termijn van een loonsanctie) is verstreken, de werkgever in aanmerking komt voor vergoeding. In dit eerste lid worden werkgevers waarbij de periode van 2 jaar is verlopen voor 1 juli 2015 niet uitgesloten van de doelgroep. Was het de bedoeling van de wetgever geweest deze groep categoraal uit te sluiten, dan had het voor de hand gelegen dat dit expliciet opgenomen zou zijn in het eerste lid. Nu dat niet is gedaan, en ook in het overgangsrecht (artikel VI) niet een dergelijke beperking is opgenomen, kan het tweede lid op verschillende manieren worden geïnterpreteerd. De rechtbank zal daarom bij de uitleg van het tweede lid ook de bedoeling van de wetgever betrekken.
9. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de bedoeling van de compensatieregeling is om slapende dienstverbanden te voorkomen2.. Daarbij heeft de wetgever overwogen dat het als niet rechtvaardig kan worden ervaren dat bij een ontslag na langdurige arbeidsongeschiktheid (waarbij veelal 2 jaar loon is doorbetaald en re-integratiekosten zijn gemaakt) er nogmaals kosten in de vorm van een transitievergoeding moeten worden gemaakt3.. De rechtbank stelt vast dat ook de gevallen waarbij de 2-jaarstermijn is verstreken voor 1 juli 2015 binnen deze doelstelling vallen.
Uit de wetsgeschiedenis is verder niet op te maken dat het de bedoeling van de wetgever is geweest om de gevallen waarbij de opzegtermijn van 2 jaar al is verstreken voor 1 juli 2015 niet in aanmerking te brengen voor een compensatie. Integendeel, in de kamerbrief van 16 oktober 2020 is opgenomen dat de regeling ook voor ‘oude’ gevallen geldt. Onder ‘oude’ gevallen verstaat de minister die gevallen waarbij een transitievergoeding is betaald tussen 1 juli 2015 en 1 april 2020 na een ontslag wegens langdurige arbeidsongeschiktheid.4.Daarbij is geen onderscheid gemaakt in situaties waarbij de 2-jaarstermijn voor of na 1 juli 2015 is verstreken. Ook uit de kamerbrief van 13 december 2019, waarin de minister zijn oproep aan werkgevers om slapende dienstverbanden te beëindigen herhaalt, is op te maken dat de regeling ook geldt voor die gevallen waarbij de 2-jaarstermijn is verstreken voor 1 juli 2015. In deze brief is tevens gesteld dat bij de totstandkoming van de regeling ervan is uitgegaan dat slapende dienstverbanden zo snel mogelijk na het verstrijken van het opzegverbod beëindigd zouden worden en dat de daarbij betaalde vergoeding gecompenseerd wordt5.. Deze oproep om tot een einde van slapende dienstverbanden te komen kan niet anders worden gezien dan een oproep aan alle werkgevers waar nog zogenaamde slapende dienstverbanden voorkomen.
Uit de wetsgeschiedenis maakt de rechtbank dan ook op dat ook die gevallen waarbij de 2jaarstermijn is verstreken voor 1 juli 2015 voor financiële compensatie in aanmerking moeten komen. Dat doel wordt niet bereikt door deze werkgevers wel een recht toe te kennen, maar de hoogte daarvan op nihil vast te stellen.
10. Bij de berekening van de hoogte van de compensatie is een aantal beperkingen opgenomen. Een van die beperkingen is de maximering van de compensatie tot het bedrag waarop een werkneemster recht zou hebben op de dag dat de loondoorbetalingsplicht na 2 jaar opzegverbod eindigt (artikel 7:673e, tweede lid, van het BW). Letterlijke lezing leidt volgens het UWV tot een compensatie van € 0,- in het geval voornoemde dag ligt voor 1 juli 2015, omdat op die dag nog geen verschuldigdheid van transitievergoeding bestond. Naar het oordeel van de rechtbank is in elk geval duidelijk dat met de maximering van het tweede lid wordt beoogd om bij de bepaling van de hoogte van de compensatie de periode na de dag waarop het opzegverbod van 2 jaar verstrijkt, niet mee te tellen. Zo heeft de wetgever expliciet overwogen dat de periode waarin de loondoorbetalingsplicht na die 2 jaar doorloopt vanwege bijvoorbeeld een opgelegde loonsanctie niet meetelt6.. In het tweede lid van artikel 7:673e is daarom geen verwijzing opgenomen naar de loonsanctie van het elfde lid onder c van artikel 7:670 van het BW. Met deze maximering is ook beoogd om misbruik te voorkomen (door het dienstverband langer slapend te houden en daardoor een hogere vergoeding te ontvangen).7.
11. De letterlijke tekst van voornoemd tweede lid druist naar het oordeel van de rechtbank onmiskenbaar in tegen de kennelijke bedoeling van de wetgever zoals hiervoor onder 9 en 10 overwogen, waardoor overwegende betekenis moet worden toegekend aan die kennelijke bedoeling8.. Daarom moet de maximering van het tweede lid naar het oordeel van de rechtbank (enkel) gelezen worden als een peilmoment voor het bepalen van de in acht te nemen lengte van het dienstverband bij de berekening van de hoogte van de vergoeding en niet als een beperking van (de kring van gerechtigden op) de financiële compensatie op zich. Zou de uitleg van het UWV gevolgd worden, dan betekent dit dat het tweede lid feitelijk neerkomt op een beperking van de doelgroep zoals opgenomen in het eerste lid. Dit zou een categorale uitsluiting van een bepaalde groep van ‘oude’ gevallen met zich brengen. Dat dit de bedoeling is volgt niet uit de wetsgeschiedenis of het overgangsrecht. Uitsluiting van die groep zou afbreuk doen aan het doel van de wetgever om slapende dienstverbanden te beëindigen en voorkomen zonder dat werkgevers nogmaals kosten (in de vorm van een transitievergoeding) moeten maken. De rechtbank zal het tweede lid dan ook zo uitleggen dat de hoogte van de transitievergoeding berekend moet worden, rekening houdend met de fictie dat er op het moment van het einde van de 2-jaarstermijn ook al een transitievergoeding verschuldigd zou zijn. Dit betekent dat het UWV op onjuiste gronden de compensatie op nihil heeft gesteld.
12. Gelet op wat hiervoor is overwogen zal het beroep gegrond worden verklaard. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen, voor zover daarbij besloten is de compensatie op nihil te stellen. Omdat het beroep alleen om deze reden al gegrond zal worden verklaard, hoeven de overige beroepsgronden niet meer besproken te worden.
Het UWV zal een nieuw besluit moeten nemen over de hoogte van de compensatie, rekening houdend met deze uitspraak. De rechtbank verwacht niet dat er verder over de hoogte van de compensatie nog een geschil zal bestaan. Daarom zal geen bestuurlijke lus worden toegepast. Overigens is inmiddels gebleken dat het UWV hoger beroep heeft aangetekend tegen een soortgelijke uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Het ligt in de lijn der verwachting dat het UWV ook in deze zaak hoger beroep zal aantekenen. Een bestuurlijke lus is dan geen efficiënte manier om de zaak af te doen.
Proceskosten en griffierecht
13. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het UWV aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
De rechtbank veroordeelt het UWV in de door eiseres gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het UWV wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 759,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,00 en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- -
verklaart het beroep gegrond;
- -
vernietigt het bestreden besluit, voor zover daarbij de compensatie op nihil is gesteld;
- -
draagt het UWV op binnen vier weken nadat deze uitspraak kracht van gewijsde heeft gekregen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- -
draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 360,00 aan eiseres te vergoeden;
- -
veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 759,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Hees, griffier, op 28 januari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Bijlage wettelijk kader
Burgerlijk Wetboek
Artikel 7:670 eerste lid, onder a De werkgever kan niet opzeggen gedurende de tijd dat de werkneemster ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, tenzij de ongeschiktheid ten minste twee jaren heeft geduurd, dan wel zes weken voor de werkneemster die de in artikel 7, onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet bedoelde leeftijd heeft bereikt.
elfde 1id, onder cDe termijn van twee jaren, bedoeld in lid 1, onderdeel a, wordt verlengd met de duur van het tijdvak dat het Uitvoeringsinstituut werkneemstersverzekeringen op grond van artikel 24, eerste lid, of artikel 25, negende lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen dan wel op grond van artikel 71a, negende lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering heeft vastgesteld.
Artikel 7:673 eerste lid, onder a De werkgever is aan de werkneemster een transitievergoeding verschuldigd indien de arbeidsovereenkomst: 1° door de werkgever is opgezegd; 2° op verzoek van de werkgever is ontbonden; of 3° na een einde van rechtswege op initiatief van de werkgever niet aansluitend is voortgezet en voor het eindigen van de arbeidsovereenkomst geen opvolgende arbeidsovereenkomst is aangegaan, die tussentijds kan worden opgezegd en ingaat na een tussenpoos van ten hoogste zes maanden.
Artikel 7:673e
eerste lid, onder a
Het Uitvoeringsinstituut werkneemstersverzekeringen, genoemd in hoofdstuk 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, verstrekt op verzoek van de werkgever die op grond van artikel 673 een transitievergoeding verschuldigd was, een vergoeding, indien de arbeidsovereenkomst na de periode, bedoeld in artikel 670, lid 1, onderdeel a, en lid 11:
1°. is beëindigd omdat de werkneemster wegens ziekte of gebreken niet meer in staat was de bedongen arbeid te verrichten; of
2°. van rechtswege is geëindigd en de werkneemster op het tijdstip waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, wegens ziekte of gebreken niet in staat was de bedongen arbeid te verrichten;
tweede lid
De vergoeding, bedoeld in lid 1, is gelijk aan de vergoeding die de werkgever in verband met het eindigen of niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst aan de werkneemster heeft verstrekt, maar bedraagt niet meer dan het bedrag dat de werkgever op grond van artikel 673 aan de werkneemster verschuldigd is, verhoogd met de kosten die op grond van artikel 673, lid 6, op dat bedrag in mindering mogen worden gebracht. De vergoeding, bedoeld in lid 1, onderdeel a, bedraagt tevens niet meer dan het bedrag dat de werkgever op grond van artikel 673, voor aftrek van de kosten, bedoeld in artikel 673, lid 6, aan de werkneemster verschuldigd zou zijn bij het beëindigen of niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst op de dag na het verstrijken van de termijn van twee jaar, bedoeld in artikel 670, lid 1, onderdeel a. Artikel 670, lid 1, laatste zin, is van overeenkomstige toepassing op de termijn, bedoeld in de vorige zin.
Overgangsbepaling van de wet van 11 juli 2018
Artikel VI
tweede lid
Artikel 673e van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek is ook van toepassing, indien de arbeidsovereenkomst is beëindigd of niet is voortgezet op of na 1 juli 2015.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 28‑01‑2022
Bijvoorbeeld kamerstukken II, 2017-2018, 34.699, nr. 6, blz. 2
Kamerstukken II, 2019-2020, nr. 8, blz. 4 en 5