Het verzoekschrift is op 23 november 2010 bij de griffie van de Hoge Raad binnengekomen. In onderdeel 9 van het verzoekschrift is in verband met het nog niet beschikken van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in hoger beroep een voorbehoud gemaakt voor het indienen van een aanvullend cassatieverzoekschrift. Binnen de daarvoor geldende termijn is geen aanvullend verzoekschrift ontvangen.
HR, 24-06-2011, nr. 10/05072
ECLI:NL:HR:2011:BQ1685
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
24-06-2011
- Zaaknummer
10/05072
- Conclusie
Mr. L. Timmerman
- LJN
BQ1685
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht (V)
Ondernemingsrecht / Rechtspersonenrecht
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BQ1685, Uitspraak, Hoge Raad, 24‑06‑2011; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHARN:2010:BN4014, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BQ1685
ECLI:NL:PHR:2011:BQ1685, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 06‑04‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BQ1685
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHARN:2010:BN4014
- Vindplaatsen
Uitspraak 24‑06‑2011
24 juni 2011
Eerste Kamer
10/05072
TT
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[Verzoeker],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
t e g e n
[Verweerster] in liquidatie,
voorheen gevestigd te [vestigingsplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. W.P. den Hertog.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [verzoeker] en [verweerster].
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikking in de zaak 194826 / HA RK 10-2 van de rechtbank Arnhem van 17 maart 2010;
b. de beschikking in de zaak 200.066.088 van het gerechtshof te Arnhem van 23 augustus 2010.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerster] heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekt tot verwerping met toepassing van art. 81 RO.
De advocaat van [verzoeker] heeft bij brief van 20 april 2011 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [verzoeker] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] begroot op € 745,38 aan verschotten en € 1.800,-- voor salaris.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, J.C. van Oven en W.A.M. van Schendel, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 24 juni 2011.
Conclusie 06‑04‑2011
Mr. L. Timmerman
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verzoeker]
verzoeker tot cassatie,
Tegen
[Verweerster] in liquidatie
verweerster in cassatie,
Verkorte conclusie
1.
Via een tijdig ingediend verzoekschrift is [verzoeker] in cassatie gekomen van de beschikking van het hof Arnhem van 23 augustus 2010.1. Het hof heeft in die beschikking de beschikking van de rechtbank van 17 maart 2010 bekrachtigd, waarin [verzoeker] niet-ontvankelijk is verklaard in zijn verzet als bedoeld in art. 2:23b lid 5 BW tegen de rekening en verantwoording en het plan van verdeling met betrekking tot [verweerster]. Het hof heeft daartoe geoordeeld dat [verzoeker] niet als schuldeiser van [verweerster] kan worden aangemerkt, omdat hij de vordering uit onrechtmatige daad die hij op [verweerster] pretendeert (voor de periode 6 november 1999 tot en met 31 mei 2000) niet tijdig heeft gestuit, zodat de vordering is verjaard.2. Tegen dat oordeel richten zich de klachten van het cassatiemiddel.
2.
De onderdelen 5.1–5.7 hebben betrekking op het oordeel van het hof over verjaring. In de onderdelen 5.8–5.10 en 6–8 wordt betoogd dat het hof ten onrechte niet is ingegaan op de stelling van [verzoeker] dat hij niet alleen voor zichzelf maar ook als zaakwaarnemer voor anderen is opgetreden.
3.
De klachten van onderdelen 5.1–5.7 komen erop neer dat in het arrest van het hof Arnhem van 16 oktober 2007 een onjuiste referteperiode is gehanteerd (5.3), waardoor de vordering van [verzoeker] niet is verjaard, omdat die in 2007 nooit inhoudelijk door het hof is beoordeeld (5.4 en 5.5).
4.
Deze klachten kunnen niet tot cassatie leiden. De klacht van onderdeel 5.3 is gericht tegen een onherroepelijke rechterlijke uitspraak die tussen partijen gezag van gewijsde heeft. Klachten tegen dat oordeel kunnen in deze procedure niet meer worden aangevoerd. Mij is de strekking van de klachten van onderdelen 5.4 en 5.5 niet duidelijk geworden. Voor zover zij voortbouwen op de klacht van onderdeel 5.3 delen zij het lot daarvan. Voor zover zij verdedigen dat de situatie van art. 3:316 lid 2 BW zich hier niet voordoet falen zij wegens gebrek aan feitelijke grondslag, omdat het hof in rov. 3.6 heeft geoordeeld dat [verzoeker] binnen vijf jaar vanaf het moment dat hij stelt dat de verjaringstermijn is gaan lopen geen stuitingshandeling heeft verricht. Tegen dat oordeel richten de klachten zich niet. Voor zover zij als uitgangspunt nemen dat van verjaring geen sprake is falen zij. De overige onderdelen bevatten geen zelfstandige klachten.
5.
De klachten van onderdelen 5.8-5-10 en 6–8 hebben betrekking op het indienen van het verzoekschrift tegen de beschikking van de rechtbank door [verzoeker] als zaakwaarnemer. Het hof heeft zich daarover niet uitgelaten en [verzoeker] ook niet als zaakwaarnemer erkend, zo luiden de klachten.
6.
De klachten kunnen wegens gebrek aan feitelijke grondslag niet tot cassatie leiden. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij [verzoeker] niet-ontvankelijk is verklaard. De bekrachtiging van het oordeel van de rechtbank kan niet anders worden begrepen dan dat het hof [verzoeker] ook niet-ontvankelijk verklaart voor zover hij het verzoekschrift tegen de beschikking als zaakwaarnemer heeft ingediend.
Conclusie
Ik concludeer tot verwerping met toepassing van art. 81 RO.
De Procureur-Generaal bij deHoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 06‑04‑2011
Voor een ander deel van de vordering uit onrechtmatige daad is in eerste aanleg geoordeeld dat die bij onherroepelijk geworden arrest van het hof Arnhem is afgewezen, zie rov. 3.2 van de bestreden beschikking.