HR 7 mei 1996, NJ 1996, 687 m.nt. Schalken.
HR, 02-10-2012, nr. 11/00543
ECLI:NL:HR:2012:BX5001
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
02-10-2012
- Zaaknummer
11/00543
- Conclusie
Mr. Machielse
- LJN
BX5001
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BX5001, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 02‑10‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BX5001
ECLI:NL:HR:2012:BX5001, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 02‑10‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BX5001
Beroepschrift, Hoge Raad, 20‑06‑2011
- Wetingang
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2012-0268
NbSr 2012/360
Conclusie 02‑10‑2012
Mr. Machielse
Partij(en)
Nr. 11/00543
Mr. Machielse
Zitting 19 juni 2012
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het Gerechtshof Arnhem heeft verdachte op 8 oktober 2010 voor 1 en 2: de eendaadse samenloop van: Met iemand beneden de leeftijd van 12 jaren handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, en Ontucht plegen met zijn minderjarig kind, meermalen gepleegd, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden. Voorts heeft het hof de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
2.
Mr. T.J. Roest Crollius, advocaat te Woerden, heeft cassatie ingesteld. Mr. I. van Straalen, advocaat te 's-Gravenhage, heeft een schriftuur ingezonden houdende twee middelen van cassatie. Het eerste middel klaagt over de afwijzing van het verzoek van de verdediging om kennis te kunnen nemen van de inhoud van het volledige dagboek van aangeefster.
3.1.
De advocaat van verdachte heeft ter terechtzitting van 24 september 2010 een aanhoudingsverzoek gedaan, onderbouwd in een pleitnota, ten einde in de gelegenheid te worden gesteld van het gehele dagboek kennis te nemen. In deze pleitnotities wordt de relevantie van het dagboek beklemtoond. Geklaagd wordt dat de politie kennis heeft kunnen nemen van het gehele dagboek en dat de verdediging het heeft moeten doen met enkele pagina's die volgens de politie relevant zijn. De advocaat heeft betoogd dat het best kan zijn dat vanuit het standpunt van de verdediging andere passages relevant zijn dan die de politie van belang heeft gevonden. De advocaat van verdachte heeft overeenkomstig deze pleitnotities het woord gevoerd.
De advocaat-generaal heeft daarop aldus geantwoord:
"De advocaat-generaal concludeert tot afwijzing van het aanhoudingsverzoek, nu zij een nader onderzoek niet noodzakelijk acht. De advocaat-generaal deelt daarbij mede, zakelijk weergegeven:
Het relevante gedeelte van het dagboek van [slachtoffer] is door de politie gekopieerd. Het dagboek behoeft niet deel uit te maken van de stukken. De rest van het dagboek is niet van belang en heeft een privé-karakter."
De beslissing van het hof op het verzoek van de verdediging luidt als volgt:
"Het hof ziet geen aanleiding de behandeling van de onderhavige strafzaak aan te houden voor nader onderzoek. Het hof acht het niet noodzakelijk dat het volledige dagboek van aangeefster bij de stukken wordt gevoegd. Aangeefster heeft een verklaring bij de politie afgelegd en heeft aangegeven dat ze over het seksueel misbruik ook in haar dagboek heeft geschreven. De politie heeft de pagina's die betrekking hadden op het seksueel misbruik gekopieerd. Nu verdachte op zichzelf niet betwist dat de pagina's afkomstig zijn uit het dagboek van aangeefster en ter terechtzitting niet aannemelijk is geworden dat in het dagboek nog meer pagina's zijn die betrekking hebben op het seksueel misbruik, ziet het hof geen noodzaak het gehele dagboek bij de stukken te laten voegen. (...)"
In zijn arrest heeft het hof aan de passages uit het dagboek een prominente plaats toegekend bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster:
"Het oordeel van het hof
Met de rechtbank constateert het hof dat in deze zaak twee verklaringen op een groot aantal punten tegenover elkaar staan. Enerzijds de verklaring van verdachte, die toegeeft gedurende een beperkte periode ontuchtige handelingen te hebben gepleegd, bestaande uit het wrijven over de vagina van [slachtoffer] en anderzijds de verklaring van [slachtoffer].
[Slachtoffer] heeft over de ontuchtige handelingen van haar vader verklaard dat deze hebben plaatsgevonden in de periode 1991 tot omstreeks 1994 (9e levensjaar). [Slachtoffer] heeft verder verklaard seksuele handelingen te hebben moeten ondergaan of heeft deze zelf moeten verrichten bij haar vader. Het gebeurde in de douche, in het bed van haar ouders, in haar eigen bed, in de woonkamer en in de keuken. De seksuele handelingen bestonden uit het aftrekken, het likken van de vagina, de borsten en tepels, het pijpen, het wrijven over de vagina, het duwen van de vingers ín en de penis tegen de vagina.
Het hof acht de verklaringen van [slachtoffer] overtuigend en betrouwbaar en zal deze verklaringen bezigen voor het bewijs. Het hof komt daartoe op grond van het volgende.
[Slachtoffer] heeft haar ervaringen in april 1999 (in haar 14e levensjaar) genoteerd in haar dagboek. In het dagboek heeft [slachtoffer] geschreven over het likken tussen de benen, een hand en penis tussen de benen, pijpen, aftrekken, het duwen van de vingers in de vagina en het trachten te penetreren met de penis in de vagina. Zowel de verklaring van [slachtoffer] (die zij pas in april 2007 heeft afgelegd), de in het dagboek genoteerde ervaringen (genoteerd in april 1999) en haar verklaring bij de rechter-commissaris op 2 maart 20105 zijn zeer gedetailleerd en consistent. Reeds daarom acht het hof de verklaringen van [slachtoffer] betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. Naar het oordeel van het hof is, ook na kennisname van door de raadsvrouwe overgelegde passages uit een boek over incest waarvan het overigens de vraag is of dit het boek is geweest dat [slachtoffer] heeft gelezen voorafgaand aan het maken van haar dagboekaantekeningen, niet aannemelijk - en overigens ook niet gebleken - dat de verklaringen van [slachtoffer] en hetgeen zij heeft genoteerd in haar dagboek, door het lezen van een boek over incest beïnvloed zijn, in die zin dat zij over zaken heeft verklaard of geschreven die in werkelijkheid niet gebeurd zijn.
De verklaring van [slachtoffer] vindt bovendien steunt in de verklaringen van de moeder van [slachtoffer] en van [betrokkene 1], de broer van [slachtoffer] en zoon van verdachte. Beiden verklaren met verdachte te hebben gesproken over wat [slachtoffer] is aangedaan. Tegenover de moeder van [slachtoffer] heeft verdachte, na confrontatie met de dagboekaantekeningen, verklaard 'het boetekleed aan te trekken' en tegen [betrokkene 1] heeft verdachte verklaard over het seksuele misbruik met [slachtoffer]. Beide getuigen hebben hun verklaring op dit punt bevestigd tegenover de rechter-commissaris. Tenslotte acht het hof het van belang dat door het buurmeisje [betrokkene 2] is verklaard dat zij gezien heeft dat aangeefster toen die ongeveer 5 jaar was met haar handje aan haar plasser zat en gehoord heeft dat aangeefster toen zei: 'papa doet zijn plasser daar'. De stelling van de raadsvrouw, dat de tenlastegelegde handelingen uitsluitend op basis van een enkele bron, te weten de verklaringen van [slachtoffer], bewezen zouden kunnen worden, gaat gelet op het vorenstaande niet op.
Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van deze bewijsmiddelen te twijfelen."
In een voetnoot in deze overwegingen heeft het hof verwezen naar drie pagina's van het dagboek.
3.2.
In het verzoek is het stuk waarvan de verdediging inzage verlangt duidelijk aangewezen. Het gaat om een document waarvan een onderdeel in ieder geval door het hof relevant voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van de aangifte is geoordeeld. De aard van een dagboek brengt gewoonlijk mee dat de auteur ervan onbelemmerd aan het papier toevertrouwt wat in hem opkomt of wat hij meemaakt. Indien gedeelten van een dagboek bezwarend zijn voor een verdachte kan deze eigenschap van een dagboek bijdragen aan het oordeel dat de aangifte van de schrijver of schrijfster betrouwbaar kan worden geoordeeld. Anderzijds kan om dezelfde reden een ontlastende passage ook eerder betrouwbaar worden geoordeeld.
3.3.
In het dossier dienen te worden gevoegd de stukken die redelijkerwijs van belang kunnen zijn, hetzij in voor verdachte belastende, hetzij in ontlastende zin. Als de verdediging de betrouwbaarheid van enig bewijsmiddel aanvecht zal zo'n verweer onderzocht dienen te worden. Beginselen van behoorlijke procesorde kunnen dan meebrengen dat aan de verdediging de kennisneming van documenten die niet tot de processtukken behoren maar die wel relevant zijn voor de beantwoording van de vraag naar de betrouwbaarheid, niet mag worden onthouden. De rechter zal verschillende belangen bij zijn afwegingen kunnen betrekken, bijvoorbeeld het belang van toekomstige opsporingsonderzoeken en de gerechtvaardigde belangen van derden.1.
3.4.
Samengevat komt het oordeel van het hof erop neer dat het niet noodzakelijk is het volledige dagboek bij de stukken te voegen omdat de politie heeft geconstateerd dat buiten de pagina's die wel aan het dossier zijn toegevoegd het dagboek geen andere pagina's bevat die betrekking hebben op het misbruik. Het hof heeft het oordeel over de relevantie van de rest van het dagboek in wezen aan de politie overgelaten. Voor het oordeel dat deze overige onderdelen van het dagboek geen ontlastende betekenis hebben moet dus worden vertrouwd op het oordeel van de politie, dat op geen enkele wijze door de rechter is getoetst.2. Weliswaar heeft het hof voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster nadien, in het arrest, verwezen naar de gedetailleerdheid en consistentie van deze verklaringen, benevens naar de verklaringen van de moeder en broer van aangeefster en naar een uitlating van een buurmeisje, maar dat is volgens mij onvoldoende om de achterstand, waarop de verdediging is gezet doordat de politie wel en de verdediging niet het dagboek heeft kunnen inzien, te vereffenen. Ik neem daarbij in aanmerking dat het hof enerzijds overweegt dat verdachte heeft bekend met zijn dochter ontuchtige handelingen te hebben gepleegd, maar in veel minder ruime mate dan hem is tenlastegelegd, en anderzijds verwijst naar de verklaringen van derden ter adstructie van de waarde van de verklaringen van aangeefster, maar nalaat om uit te leggen waarom het van oordeel is dat deze verklaringen van derden het complete gat kunnen dichten dat tussen de verklaring van verdachte en die van aangeefster bestaat. De verklaringen van de moeder en de broer van aangeefster bieden in de weergave van het hof in ieder geval geen handvat om meer steun te bieden aan de verklaringen van aangeefster dan aan die van verdachte.
Het gaat er niet alleen om dat en waarom het hof de aangifte betrouwbaar heeft geoordeeld, maar het gaat ook om de mogelijkheid die aan de verdediging is geboden daartegen voldoende tegengas te geven op basis van de stukken waarover ook de politie heeft beschikt. Dat het daarvoor niet nodig is om kennis te nemen van de rest van het dagboek heeft het hof, dat immers zelf daarvan evenmin kennis heeft genomen, naar mijn oordeel niet kunnen aannemen.
Aan de verdediging is onvoldoende gelegenheid geboden om de delen van het dagboek die wel tot de processtukken behoorden te betwisten. Daarvoor is immers nodig dat de verdediging inzage zou kunnen hebben in de rest van het geheel, ten einde zich een oordeel te kunnen vormen over de betekenis en de betrouwbaarheid van de uit dat geheel gelichte onderdelen. Als het dagboek door aangeefster vrijwillig is afgestaan ten behoeve van het onderzoek zie ik niet in dat er belemmeringen zijn voor zo'n inzage. Als het dagboek daarentegen zou zijn inbeslaggenomen zou er sprake zijn van een stuk van overtuiging waarvan de verdediging in beginsel kennis moet kunnen nemen, behoudens dringende redenen voor het tegendeel. Zulke contrariërende argumenten tref ik in het arrest niet aan.
Naar mijn oordeel slaagt het middel.
4.1.
Het tweede middel klaagt dat de bewijsoverweging van het hof niet in overeenstemming is met de bewezenverklaring, omdat het buurmeisje, naar wier verklaring het hof verwijst, in 1990 is verhuisd terwijl aangeefster heeft gezegd dat de aan verdachte verweten handelingen zijn begonnen toen zij zes jaar was, dus in 1991. De bewezenverklaring verwijst naar de periode van 1 december 1991 tot 14 mei 1996.
4.2.
De verwijzing in de overwegingen van het hof naar de verklaring van [betrokkene 2] houdt niet met stelligheid in dat de uitlating van aangeefster is gedaan voordat aangeefster zes jaar was geworden. [Betrokkene 2] heeft het over de leeftijd van ongeveer vijf jaar. Evenmin heeft het hof met zoveel woorden vastgesteld dat [betrokkene 2] deze uitlating uit de mond van aangeefster heeft gehoord terwijl zij nog naast elkaar woonden.
Het middel faalt.
5.
Het eerste middel komt mij gegrond voor. Het tweede middel faalt. Ambtshalve heb ik overigens geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
6.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 02‑10‑2012
Zoals wel was gebeurd in HR 17 oktober 1995, NJ 1996, 147.
Uitspraak 02‑10‑2012
Inhoudsindicatie
Afwijzing verzoek inzage in het dagboek van aangeefster. HR stelt voorop dat indien de verdediging de betrouwbaarheid of rechtmatigheid van de verkrijging van enig bewijsmiddel aanvecht, brengen beginselen van een goede procesorde mee dat de verdediging i.b. ook de kennisneming van voor de beoordeling daarvan van belang zijnde, niet tot de processtukken behorende, documenten niet mag worden onthouden. Dat betekent niet dat zowel de raadsman als verdachte zonder meer aanspraak hebben op een afschrift of kennisneming van door hen verzochte stukken. Het Hof heeft, door de politie geselecteerde, pagina’s uit het dagboek relevant voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van de aangeefster geoordeeld en deze pagina’s tot het bewijs gebezigd. Dit in aanmerking genomen en gelet op hetgeen de raadsvrouwe aan haar verzoek ten grondslag heeft gelegd is ’s Hofs afwijzing van het verzoek zonder nadere doch ontbrekende motivering niet begrijpelijk. Vzv. het Hof bij de afwijzing heeft betrokken dat de rest van het dagboek een privékarakter heeft is de afwijzing niet toereikend gemotiveerd, aangezien het Hof niet blijk heeft gegeven de belangen van de aangeefster en de verdediging af te hebben afgewogen.
Partij(en)
2 oktober 2012
Strafkamer
nr. S 11/00543
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 8 oktober 2010, nummer 21/003668-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1952, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. J. Goudswaard en mr. I. van Straalen, beiden advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel klaagt dat het Hof het verzoek van de verdediging tot kennisneming van het volledige dagboek van de aangeefster op onjuiste, althans ontoereikende gronden, heeft afgewezen.
2.2.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"1.
hij op tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 december 1991 tot 14 mei 1996 te Westervoort met zijn dochter [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] 1985), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, telkens handelingen heeft gepleegd die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, te weten het telkens leggen van een hand van voornoemde [slachtoffer] om/op zijn, verdachtes, penis en het zich telkens door [slachtoffer] laten aftrekken en het [slachtoffer] telkens laten likken aan zijn, verdachtes, penis en het telkens brengen/duwen van zijn, verdachtes, penis in de mond van [slachtoffer] en het telkens likken van/aan en/of wrijven over de vagina en/of de borsten/borststreek en/of de tepels van [slachtoffer] en het telkens brengen/duwen van zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina van [slachtoffer] en het telkens brengen/duwen van zijn, verdachtes, penis tegen de vagina van [slachtoffer].
- 2.
hij op tijdstippen in de periode van 14 mei 1991 tot 14 mei 1996 te Westervoort, telkens ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig kind, te weten zijn dochter [slachtoffer] (geboren op 14 mei 1985), bestaande die ontucht telkens hierin dat verdachte een hand van voornoemde [slachtoffer] om/op zijn penis heeft gelegd en zich door [slachtoffer] heeft laten aftrekken en [slachtoffer] aan zijn penis heeft laten likken en zijn penis heeft gebracht/geduwd in de mond van [slachtoffer] en de vagina en de borsten/borststreek en de tepels van [slachtoffer] heeft gelikt en over de vagina van [slachtoffer] heeft gewreven en zijn vinger(s) heeft gebracht/geduwd in de vagina van [slachtoffer] en zijn penis tegen de vagina van [slachtoffer] heeft gebracht/geduwd."
2.3.1.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 24 september 2010 heeft de raadsvrouwe aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt onder meer in:
"In deze zaak gaat het niet om de vraag of het plegen van ontuchtige handelingen bewezen kan worden verklaard. Het gaat om de aard en de omvang van deze handelingen. En om het verschil tussen enerzijds de aangifte en anderzijds de deels bekennende verklaring van cliënt. Is het meerdere niet alleen wettig maar ook overtuigend te bewijzen.(...)
- 1.
Allereerst: "het dagboek".
Dat is immers het eerste moment waarop aangeefster vertelt over deze verdergaande handelingen. Dit dagboek is belangrijk. Uitgaande hiervan kan worden aangenomen dat de aangeefster al in 1999 heeft beschreven dat er meer is gebeurd dan cliënt zegt.
Dat is nog steeds een aantal jaren nadat de handelingen daadwerkelijk zouden hebben plaatsgevonden, maar in ieder geval dichter daarbij dan 2007 (moment van aangifte). De dagboekpagina's zijn zeer belangrijk. En dan moet de verdediging het doen met een selectie van dit dagboek, gemaakt door de politie op basis van een lezing van het gehele dagboek. Gekopieerd is wat de politie op dat moment relevant vond voor de zaak. Maar het kan heel goed zijn dat vanuit verdedigingsstandpunt andere passages relevant zijn. Bovendien moet het dagboek in de context bezien worden. Welke periode wordt door het dagboek beschreven? Staan er ook beschrijvingen in die zien op de ten laste gelegde periode? Wat schrijft aangeefster dan? Over haar vader bijvoorbeeld? Wat beschrijft ze daarna, of is dit het laatste wat wordt opgeschreven. Etc. Ik meen dat, nu een paar pagina's van het dagboek zo'n belangrijke rol spelen, het gehele dagboek beschikbaar moet worden gesteld. Niet kan worden volstaan met enkele kopieën, geselecteerd door de politie, om vervolgens om privacyredenen verdere inzage niet toe te staan! Een tweede argument om het dagboek te kunnen inzien is dat mijn cliënt dan wellicht kan aangeven of hij het dagboek herkent. Of hij het ooit eerder heeft gezien. Het verzoek om inzage te krijgen in het volledige, originele, dagboek wordt daarom gehandhaafd. Ik meen dat ten aanzien van dit verzoek is voldaan aan het noodzaakcriterium."
2.3.2.
Het proces-verbaal van die terechtzitting houdt voorts het volgende in:
"De advocaat-generaal concludeert tot afwijzing van het aanhoudingsverzoek, nu zij een nader onderzoek niet noodzakelijk acht. De advocaat-generaal deelt daarbij mede, zakelijk weergegeven: Het relevante gedeelte van het dagboek van [slachtoffer] is door de politie gekopieerd. Het dagboek behoeft niet deel uit te maken van de stukken. De rest van het dagboek is niet van belang en heeft een privékarakter.
(...)
Het hof trekt zich terug in raadkamer teneinde te beraadslagen. Na hervatting van het onderzoek deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede:
Het hof ziet geen aanleiding de behandeling van de onderhavige strafzaak aan te houden voor nader onderzoek. Het hof acht het niet noodzakelijk dat het volledige dagboek van aangeefster bij de stukken wordt gevoegd. Aangeefster heeft een verklaring bij de politie afgelegd en heeft aangegeven dat ze over het seksueel misbruik ook in haar dagboek heeft geschreven. De politie heeft de pagina's die betrekking hadden op het seksueel misbruik gekopieerd. Nu verdachte op zichzelf niet betwist dat de pagina's afkomstig zijn uit het dagboek van aangeefster en ter terechtzitting niet aannemelijk is geworden dat in het dagboek nog meer pagina's zijn die betrekking hebben op het seksueel misbruik, ziet het hof geen noodzaak het gehele dagboek bij de stukken te laten voegen."
2.3.3.
De bestreden uitspraak houdt onder de kop "Overwegingen met betrekking tot het bewijs" onder meer in:
"Het oordeel van het hof
Met de rechtbank constateert het hof dat in deze zaak twee verklaringen op een groot aantal punten tegenover elkaar staan. Enerzijds de verklaring van verdachte, die toegeeft gedurende een beperkte periode ontuchtige handelingen te hebben gepleegd, bestaande uit het wrijven over de vagina van [slachtoffer] en anderzijds de verklaring van [slachtoffer].
[Slachtoffer] heeft over de ontuchtige handelingen van haar vader verklaard dat deze hebben plaatsgevonden in de periode 1991 tot omstreeks 1994 (9e levensjaar). [Slachtoffer] heeft verder verklaard seksuele handelingen te hebben moeten ondergaan of heeft deze zelf moeten verrichten bij haar vader. Het gebeurde in de douche, in het bed van haar ouders, in haar eigen bed, in de woonkamer en in de keuken. De seksuele handelingen bestonden uit het aftrekken, het likken van de vagina, de borsten en tepels, het pijpen, het wrijven over de vagina, het duwen van de vingers in en de penis tegen de vagina.
Het hof acht de verklaringen van [slachtoffer] overtuigend en betrouwbaar en zal deze verklaringen bezigen voor het bewijs. Het hof komt daartoe op grond van het volgende.
[Slachtoffer] heeft haar ervaringen in april 1999 (in haar 14e levensjaar) genoteerd in haar dagboek. In het dagboek heeft [slachtoffer] geschreven over het likken tussen de benen, een hand en penis tussen de benen, pijpen, aftrekken, het duwen van de vingers in de vagina en het trachten te penetreren met de penis in de vagina. Zowel de verklaring van [slachtoffer] (die zij pas in april 2007 heeft afgelegd), de in het dagboek genoteerde ervaringen (genoteerd in april 1999) en haar verklaring bij de rechter-commissaris op 2 maart 2010 zijn zeer gedetailleerd en consistent. Reeds daarom acht het hof de verklaringen van [slachtoffer] betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. Naar het oordeel van het hof is, ook na kennisname van door de raadsvrouwe overgelegde passages uit een boek over incest waarvan het overigens de vraag is of dit het boek is geweest dat [slachtoffer] heeft gelezen voorafgaand aan het maken van haar dagboekaantekeningen, niet aannemelijk - en overigens ook niet gebleken - dat de verklaringen van [slachtoffer] en hetgeen zij heeft genoteerd in haar dagboek, door het lezen van een boek over incest beïnvloed zijn, in die zin dat zij over zaken heeft verklaard of geschreven die in werkelijkheid niet gebeurd zijn.
De verklaring van [slachtoffer] vindt bovendien steun in de verklaringen van de moeder van [slachtoffer] en van [betrokkene 1], de broer van [slachtoffer] en zoon van verdachte. Beiden verklaren met verdachte te hebben gesproken over wat [slachtoffer] is aangedaan. Tegenover de moeder van [slachtoffer] heeft verdachte, na confrontatie met de dagboekaantekeningen, verklaard 'het boetekleed aan te trekken' en tegen [betrokkene 1] heeft verdachte verklaard over het seksuele misbruik met [slachtoffer]. Beide getuigen hebben hun verklaring op dit punt bevestigd tegenover de rechter-commissaris. Tenslotte acht het hof het van belang dat door het buurmeisje [betrokkene 2] is verklaard dat zij gezien heeft dat aangeefster toen die ongeveer 5 jaar was met haar handje aan haar plasser zat en gehoord heeft dat aangeefster toen zei: 'papa doet zijn plasser daar'. De stelling van de raadsvrouw, dat de tenlastegelegde handelingen uitsluitend op basis van een enkele bron, te weten de verklaringen van [slachtoffer], bewezen zouden kunnen worden, gaat gelet op het vorenstaande niet op.
Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van deze bewijsmiddelen te twijfelen."
In een voetnoot bij deze overwegingen heeft het Hof verwezen naar drie pagina's van het dagboek.
2.4.
Voor zover het middel klaagt dat het Hof het verzoek niet had mogen afwijzen omdat het dagboek tot de processtukken behoort, faalt het bij gebrek aan feitelijke grondslag.
2.5.
Indien de verdediging de betrouwbaarheid of rechtmatigheid van de verkrijging van enig bewijsmiddel aanvecht, brengen beginselen van een behoorlijke procesorde mee dat de verdediging in beginsel ook de kennisneming van voor de beoordeling daarvan van belang zijnde, niet tot de processtukken behorende, documenten niet mag worden onthouden. Dat betekent niet dat zowel de raadsman als de verdachte zonder meer aanspraak hebben op een afschrift of kennisneming van door hen verzochte stukken.
2.6.
Blijkens het arrest heeft het Hof de door de politie geselecteerde pagina's uit het dagboek van de aangeefster relevant voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van de aangifte geoordeeld en deze zijn voor het bewijs gebezigd. Dit in aanmerking genomen en gelet op hetgeen door de raadsvrouwe aan haar verzoek ten grondslag is gelegd, is 's Hofs afwijzing van het verzoek op de grond dat "verdachte op zichzelf niet betwist dat de pagina's afkomstig zijn uit het dagboek van aangeefster en ter terechtzitting niet aannemelijk is geworden dat in het dagboek nog meer pagina's zijn die betrekking hebben op het seksueel misbruik", zonder nadere, doch ontbrekende, motivering niet begrijpelijk. Voor zover het Hof in zijn oordeel heeft betrokken dat, zoals blijkens het onder 2.3.2 weergegeven proces-verbaal de Advocaat-Generaal bij het Hof heeft meegedeeld, "de rest van het dagboek (...) een privékarakter (heeft)", is de afwijzing van het verzoek niet toereikend gemotiveerd, aangezien het Hof in zijn overwegingen niet blijk heeft gegeven de belangen van de aangeefster en die van de verdediging te hebben afgewogen.
2.7.
Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het tweede middel geen bespreking behoeft, en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken op 2 oktober 2012.
Beroepschrift 20‑06‑2011
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
SCHRIFTUUR, houdende middelen van cassatie van mrs J. Goudswaard en I. van Straalen
in de zaak van:
[verzoeker], verzoeker tot cassatie van het te zijnen laste gewezen arrest van het Gerechtshof te Arnhem met het parketnummer 21-003668-08, uitgesproken op 8 oktober 2010.
Middel I
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet-naleving nietigheid meebrengt. In het bijzonder zijn de art. 6 EVRM en 30, 51, 359 en 415 Sv geschonden, doordat het Hof het verzoek van de verdediging tot kennisneming van het volledige dagboek van de aangeefster op onjuiste, althans ontoereikende gronden heeft afgewezen.
Toelichting
De raadsvrouw heeft bij brief van 15 september 2010 verzocht om de behandeling van de zaak aan te houden (onder meer) in verband met het feit dat de verdediging het noodzakelijk achtte om integraal kennis te nemen van het originele dagboek van de aangeefster. Ter zitting van 24 september 2010 heeft zij dit verzoek herhaald.
Blijkens voormelde brief, de ‘pleitnota aanhoudingsverzoek’ en de hierna voorgedragen pleitnota lag hieraan — voor zover in dit verband van belang — het volgende ten grondslag.
Uit het dagboek van aangeefster zijn door de politie een paar pagina's gekopieerd.
Het betreft een selectie, gemaakt door de politie op basis van lezing van het gehele dagboek. Hetgeen op deze geselecteerde pagina's beschreven staat, wordt door de verdachte betwist. Het is heel wel mogelijk dat vanuit verdedigingsstandpunt andere passages relevant zijn in verband met de toetsing van de betrouwbaarheid hiervan, terwijl het dagboek bovendien in zijn context moet worden bezien. Relevante punten zouden bijvoorbeeld kunnen zijn welke periode in het dagboek wordt beschreven, of er beschrijvingen in staan die zien op de tenlastegelegde periode en overige beschrijvingen die betrekking hebben op verzoeker. Daarom is ter toetsing van de betrouwbaarheid van hetgeen op de geselecteerde pagina's beschreven is, kennisneming van het gehele dagboek noodzakelijk.
In reactie op het verzoek van de verdediging heeft de advocaat-generaal ter zitting opgemerkt:
‘Het relevante gedeelte van het dagboek van [slachtoffer] is door de politie gekopieerd. Het dagboek behoeft niet deel uit te maken van de stukken. De rest van het dagboek is niet van belang en heeft een privé-karakter.’
Het Hof heeft het verzoek van de verdediging afgewezen met de volgende overweging:
‘Het hof ziet geen aanleiding de behandeling van de onderhavige strafzaak aan te houden voor nader onderzoek. Het hof acht het niet noodzakelijk dat het volledige dagboek van aangeefster bij de stukken wordt gevoegd. Aangeefster heeft een verklaring bij de politie afgelegd en heeft aangegeven dat ze over het seksueel misbruik ook in haar dagboek heeft geschreven. De politie heeft de pagina's die betrekking hadden op het seksueel misbruik gekopieerd. Nu verdachte op zichzelf niet betwist dat de pagina's afkomstig zijn uit het dagboek van aangeefster en ter terechtzitting niet aannemelijk is geworden dat in het dagboek nog meer pagina's zijn die betrekking hebben op het seksueel misbruik ziet het hof geen noodzaak het gehele dagboek bij de stukken te laten voegen.’1.
De door de politie geselecteerde dagboekaantekeningen, die als bijlage bij het stamproces-verbaal zijn gevoegd, zijn vervolgens door het Hof voor het bewijs gebruikt.2.
Verzoeker stelt zich primair op het standpunt dat het betreffende dagboek moet worden beschouwd als een processtuk, dat hoe dan ook in zijn geheel aan het dossier had moeten worden toegevoegd. Het gaat om een geschrift dat een cruciale rol speelde in het onderzoek, dat van invloed kon zijn op het bewijs en dat redelijkerwijs van belang kon zijn hetzij in voor verzoeker belastende hetzij in voor hem ontlastende zin. Het recht van verzoeker op een eerlijk proces houdt mede in dat hij in gelijke mate als politie en OM had moeten kunnen kennisnemen van onderzoeksmateriaal dat relevant was voor de te nemen beslissing en dat hij niet kon worden afgescheept met een door de politie gemaakte selectie uit dit onderzoeksmateriaal. Het Hof heeft het dagboek dan ook ten onrechte niet als een processtuk aangemerkt, waarvan de kennisneming niet aan verzoeker en de verdediging mocht worden onthouden.
Voor het geval het betreffende dagboek niet (op voorhand) als processtuk zou worden aangemerkt, is 's Hofs beslissing naar het oordeel van verzoeker evenzeer onjuist dan wel ontoereikend gemotiveerd. Volgens vaste jurisprudentie kan de verdediging, indien zij de betrouwbaarheid van een bewijsmiddel betwist, verzoeken om kennisneming van door haar aan te duiden stukken (die niet kunnen worden beschouwd als processtukken) die deze betwisting zouden kunnen ondersteunen. Indien er sprake is van een dergelijk verzoek dient de verdediging in beginsel in de gelegenheid worden gesteld om van deze stukken als redelijkerwijs van belang zijnd materiaal kennis te nemen. Beginselen van een goede procesorde kunnen dit recht op kennisneming met zich meebrengen. Dit betekent dat het Hof naar aanleiding van het onderhavige verzoek om kennis te nemen van het hele dagboek in ieder geval een belangenafweging had dienen te maken.
Een afweging tussen het belang dat verzoeker heeft bij kennisneming van dit dagboek en bijvoorbeeld de privacy van de aangeefster valt naar het oordeel van verzoeker niet in 's Hofs overweging te lezen, zodat reeds om die reden 's Hofs beslissing niet in stand kan blijven. Voor zover 's Hofs overwegingen niettemin zouden worden opgevat als een belangenafweging, dan berust deze op onjuiste dan wel onbegrijpelijke gronden.
Ook al betwistte verzoeker niet dat de door de politie geselecteerde pagina's afkomstig waren uit het dagboek van de aangeefster, zoals het Hof overwoog, dan betekent dit nog niet dat er geen sprake kon zijn van redelijkerwijs van belang zijnd materiaal. Hetzelfde geldt voor 's Hofs overweging dat ter terechtzitting niet aannemelijk is geworden dat in het dagboek nog meer pagina's zijn die betrekking hebben op het seksueel misbruik Het Hof is met deze overweging geheel voorbij gegaan aan de strekking van het verzoek. In dit verband wordt nog opgemerkt dat niet duidelijk is waarop het Hof zijn overweging dat ‘ter terechtzitting niet aannemelijk is geworden dat in het dagboek nog meer pagina's zijn die betrekking hebben op het seksueel misbruik’ heeft gebaseerd en dat het in ieder geval in strijd is met een eerlijke procesvoering om de verdediging, die juist door kennisneming van het dagboek pas nader de relevantie had kunnen beoordelen, op deze grond inzage te ontzeggen.
Zoals hierboven aangegeven heeft de verdediging gemotiveerd betoogd dat het belang dat met de kennisneming gediend was betrekking had op het gehele dagboek, omdat uit verdedigingsstandpunt juist andere passages relevant konden zijn en bovendien de context van belang was. Uit 's Hofs beslissing dat er geen noodzaak bestond om het dagboek bij de stukken te voegen had dan ook moeten blijken dat het Hof zich rekenschap heeft gegeven van de vraag of dit als redelijkerwijs van belang zijnd materiaal ter kennisneming aan de verdediging had moeten worden verstrekt. Nu hiervan niet blijkt kan 's Hofs beslissing op dit punt geen stand houden.
Middel II
Toelichting
Blijkens zijn bewijsoverweging acht het Hof het als steun voor de verklaring van de aangeefster van belang dat door het buurmeisje [betrokkene 2] is verklaard dat zij gezien heeft dat de aangeefster toen die ongeveer 5 jaar was met haar handje aan haar plasser zat en gehoord heeft dat aangeefster toen zei: ‘papa doet zijn plasser daar’.3.
Door de verdediging is gesteld dat [betrokkene 2] in 1990 is verhuisd, hetgeen door het Hof onweersproken is gelaten en dus in cassatie vaststaat.4.
Uit de verklaringen van de aangeefster die door het Hof voor het bewijs zijn gebruikt, blijkt dat de aangeefster er zeker van is dat de door haar beschreven handelingen zijn begonnen toen zij 6 jaar was, dus in 1991. Als pleegperiode heeft het Hof bewezen verklaard 1 december 1991 tot 14 mei 1996.
Nu het Hof de tenlastegelegde handelingen situeert vanaf 1 december 1991, toen de aangeefster 6 ½ jaar oud was en de verklaring van [betrokkene 2] betrekking moet hebben op de periode vóór of in de loop van 1990, toen de aangeefster 5 jaar of jonger was, is voormelde bewijsoverweging niet zonder meer begrijpelijk.
's Hofs beslissing is in dit opzicht ontoereikend gemotiveerd.
Deze schriftuur wordt ingediend door mrs J. Goudswaard en I. van Straalen, advocaten te 's‑Gravenhage aan de Eisenhowerlaan 102, die verklaren dat verzoeker hen daartoe bepaaldelijk heeft gevolmachtigd, en mede namens mr Goudswaard ondertekend door mr Van Straalen.
's‑Gravenhage, 20 juni 2011
I. van Straalen