Hof Amsterdam, 04-12-2012, nr. 200.107.357/01
ECLI:NL:GHAMS:2012:3600, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
04-12-2012
- Magistraten
Mrs. J.C. Toorman, W.J. Noordhuizen, C.C. Meijer
- Zaaknummer
200.107.357/01
- Roepnaam
Schijf c.s./Laclé
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2012:3600, Uitspraak, Hof Amsterdam, 04‑12‑2012; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2014:943, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Vindplaatsen
JAR 2014/125 met annotatie van mr. N.T. Dempsey
AR 2014/284
Uitspraak 04‑12‑2012
Inhoudsindicatie
Deelgeschilprocedure mbt aansprakelijkheid arbeidsongeval. Geen hoger beroep mogelijk; geen reden om appelverbod te doorbreken. Hoger beroep wel mogelijk van eindvonnis of met toestemming van rechter in eerste aanleg.
Mrs. J.C. Toorman, W.J. Noordhuizen, C.C. Meijer
Partij(en)
BESCHIKKING
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [appellante 1] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
en
de naamloze vennootschap
[appellante 2] N.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
APPELLANTEN,
advocaat: mr. A. Knigge, te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. F.A.P Laporte, te Langbroek, gemeente Wijk
bij Duurstede.
1. Het geding in hoger beroep
1.1
Partijen, worden hierna, gezamenlijk en in enkelvoud, [appellante 1] en [geïntimeerde] genoemd. [appellante 1] is bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van dit hof op 15 mei 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank te Amsterdam, sector kanton, locatie Amsterdam, die onder nummer 1280270 EA VERZ 11-1317 tussen partijen is gegeven en is uitgesproken op 16 februari 2012.
1.2
[appellante 1] heeft bij beroepsschrift grieven tegen de beschikking waarvan beroep aangevoerd en een bewijsaanbod gedaan, met verzoek, zakelijk weergegeven, de beschikking te vernietigen, [geïntimeerde] niet-ontvankelijk te verklaren althans diens, verzoek, af te wijzen, althans de zaak terug te verwijzen naar de sector kanton, met veroordeling van [geïntimeerde], uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten, met rente.
1.3
[geïntimeerde] heeft daarop bij verweerschrift in appel de grieven bestreden en producties in het geding gebracht, met conclusie tot verwerping van het beroep en veroordeling van [appellante 1], uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten.
1.4
Het appel is behandeld ter zitting van dit hof van 18 oktober 2012. Aan partijen is voorafgaand aan de zitting te kennen gegeven dat de behandeling van het beroep zich voorshands beperkt tot de vraag of [appellante 1] ontvankelijk en het beroep op — kort gezegd — doorbreking van het rechtsmiddelenverbod gegrond is. Partijen hebben hun zaak doen toelichten bij monde van hun raadslieden, mr. Weijers voornoemd, onderscheidenlijk mr. Laporte voornoemd, mede aan de hand van aantekeningen ter zitting die zijn overgelegd.
1.5
De uitspraakdatum op heden is ter zitting aan partijen aangezegd.
2. Waarvan het hof uitgaat
2.1
Bij geschrift, ingekomen ter griffie van de rechtbank Amsterdam op 1 september 2011, heeft [geïntimeerde] het verzoek gedaan, bij wijze van deelgeschil in de zin van artikel 1019w Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv.) — kort gezegd — voor recht te verklaren dat [appellante 1] B.V. niet heeft aangetoond dat zij de in artikel 7:658 lid 1 BW omschreven zorgplicht jegens hem heeft nageleefd en hij aanspraak op schadevergoeding heeft, met kostenveroordeling.
2.2
[appellante 1] heeft zich tegen toewijzing van het verzoek verzet.
2.3
De kantonrechter heeft in de bestreden uitspraak, voor zover voor dit appel van belang, beslist dat [geïntimeerde] ontvankelijk is in zijn verzoek, behandeling daarvan opportuun en het verzoek toewijsbaar is.
3. Behandeling van het hoger beroep
3.1
[appellante 1] komt van dit oordeel in appel en voert daartoe aan. dat de kantonrechter ten onrechte de deelgeschillenprocedure heeft toegepast en buiten het toepassingsbereik daarvan is getreden en overigens fundamentele rechtsbeginselen heeft, geschonden, althans essentiële vormen, heeft verzuimd.
3.2
Het hof stelt voorop dat ingevolge artikel 1019bb Rv. tegen de beschikking op het verzoek geen voorziening, mitsdien, anders dan in het geval beslist in de beschikking van de Hoge Raad van 21 september 2012, LJN: BW4896, ook geen cassatie open staat. [appellante 1] stelt dat hij in zijn. verzoek ontvankelijk is, omdat genoemd appelverbod in dit geval niet aan hoger beroep in de weg staat.
3.3
Naar het oordeel van het hof bestaat ook in het onderhavige geval geen goede grond om aan te nemen dat de uitsluiting van een, rechtsmiddel kan worden doorbroken op een van de daartoe in de rechtspraak erkende gronden, te weten dat de rechter buiten het toepassingsgebied van het artikel (in dit geval artikel 1019w Rv.) is getreden, het ten onrechte buiten toepassing heeft gelaten, dan wel bij de behandeling van de zaak een zodanig fundamenteel rechtsbeginsel heeft veronachtzaamd dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet kan worden gesproken (de ‘doorbrekingsjurisprudentie’).
3.4
Ingevolge artikel 1019cc lid 1 Rv. geldt dat, voor zover in de beschikking uitdrukkelijk en zonder voorbehoud is beslist op een of meer geschilpunten tussen partijen betreffende hun materiële rechtsverhouding, de rechter daaraan in de procedure ten principale op dezelfde wijze gebonden is als wanneer de beslissing zou zijn genomen in een tussenvonnis. Volgens het tweede lid van dit artikel komt aan een veroordeling in de beschikking in een procedure ten principale geen. verdergaande betekenis toe dan wanneer zij zou zijn opgenomen in een tussen partijen gewezen vonnis in kort geding. Naar luid van lid 3 van artikel 1019cc Rv. ten slotte, kan van de beschikking, voor zover die uitdrukkelijk en zonder voorbehoud genomen beslissingen inhoudt betreffende de materiële rechtsverhouding tussen partijen, hoger beroep worden ingesteld zoals dat van een tussenvonnis mogelijk is. Dat wil zeggen, voor zover nu van belang, ofwel gelijk met het eindvonnis (ten principale) of gedurende de procedure ten principale maar alleen wanneer de rechter in eerste aanleg (in het deelgeschil) hoger beroep heeft opengesteld.
3.5
Aldus doet zich geen geval voor waarin de bevoegdheid tot appel wordt uitgesloten, maar wordt slechts het moment geregeld waarop deze bevoegdheid kan worden uitgeoefend. Weliswaar behoeft de deelgeschillenprocedure niet tot een procedure ten principale te leiden, maar dat doet er niet aan af dat een partij die zich niet kan verenigen met de beslissing van de rechter in de deelgeschillenprocedure, via de weg van artikel 1019cc Rv. hoger beroep kan instellen. De ‘doorbrekingsjurisprudentie’ is dan niet van toepassing (vgl. Hoge Raad 28 september 2012, LJN: BX0598, NJ 2012, 556). Aan het voorgaande doet niet af dat volgens [appellante 1] de rechtbank primair buiten het toepassingsgebied van artikel 1019w Rv. is getreden.
3.6
[appellante 1] is mitsdien niet-ontvankelijk in hoger beroep. Als de in het ongelijk te stellen partijen dienen appellanten tot vergoeding van de proceskosten van [geïntimeerde] te worden veroordeeld.
4. Beslissing
Het hof:
verklaart appellanten niet-ontvankelijk in hoger beroep;
verwijst — uitvoerbaar bij voorraad — appellanten hoofdelijk in de proceskosten van het hoger beroep en begroot die kosten, voor zover aan de kant van [geïntimeerde] gevallen, op € 291,-- voor verschotten, op € 1.788,-- voor salaris van de advocaat
Dit arrest is gegeven door mrs. J.C. Toorman, W.J. Noordhuizen en C.C. Meijer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 december 2012 door de rolraadsheer. mr. G.C.C. Lewin