Einde inhoudsopgave
Cessie (O&R nr. 70) 2012/VII.7.2.3
VII.7.2.3 Fiducia cum amico: cessie ten titel van beheer
mr. M.H.E. Rongen, datum 01-10-2011
- Datum
01-10-2011
- Auteur
mr. M.H.E. Rongen
- JCDI
JCDI:ADS361232:1
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Algemeen
Ondernemingsrecht / Algemeen
Goederenrecht / Verkrijging en verlies
Voetnoten
Voetnoten
De verplichtingen ter zake van de ABS zijn schulden van het SPV en niet van de originator.
De “overwaarde” van de vorderingen komt door middel van toepassing van een ‘profit extraction’-methode weer ten goede aan de originator. Zie § II.13.
Zie voor deze begrippen: nr. 304 en § II.13.
Het is tegenwoordig overigens meer gebruikelijk dat de ‘first loss protection’ wordt geboden door derden (investeerders) en niet door de originator.
In het verleden kwam het ook voor dat de originator het SPV een achtergestelde lening verstrekte. In beide gevallen is zowel de op de effecten of de lening verschuldigde hoofdsom als de rente achtergesteld bij o.a. de vorderingen van de investeerders in de ABS. Zie nrs. 324-325.
Zie § III.4.2.3.4.
Zie nr. 189.
Vgl. ook: Maatman 1997, p. 679 e.v.
Het is ook mogelijk dat de vorderingen ten titel van koop aan het SPV worden overgedragen en dat het SPV de vorderingen vervolgens certificeert door certificaten uit te geven aan beleggers. De overdracht geschiedt dan buiten de certificering om.
De hier beschreven structuur is vergelijkbaar met de wijze waarop in de VS ‘passthrough securities’ worden gecreëerd, die ‘beneficial interests’ vertegenwoordigen in een trust. Zie nr. 75.
Vgl. MvA II, Parl. Gesch. Boek 3, p. 318-319; MvA II, Parl. Gesch. Boek 3 (Inv. 3, 5 en 6), p. 1200-1202 en HR 19 mei 1995, NJ 1996, 119 (Keereweer q.q./Sogelease).
De vorderingen worden meestal door het SPV verpand aan een security trustee tot zekerheid van de schulden die het SPV in het kader van de securitisation aangaat, waaronder de schulden uit hoofde van de ABS. Zie § II.11.2.
Vgl. nr. 669 en § VII.6.2.
Zie nr. 669.
Het SPV neemt in een ‘covenant’ jegens de trustee en de investeerders in de ABS de verplichting op zich om zijn vermogen niet te vervreemden of bezwaren, behoudens met de instemming van de trustee of voor zover dat is toegestaan onder de transactie-overeenkomsten. Bij toegestane beschikkingen moet bijvoorbeeld worden gedacht aan de verpanding van de vorderingen aan de security trustee en aan een verkoop van vorderingen teneinde met de opbrengst daarvan op een ‘(optional) redemption date’ de ABS geheel of gedeeltelijk te kunnen aflossen.
Hetzelfde geldt voor de rechten en verplichtingen van andere bij de securitisation betrokken partijen (zoals de investeerders en ‘financial support providers’).
Zie § II.13.
Zie nr. 338.
Denk vooral aan de rechten ter zake van ‘profit extraction’. In Nederlandse securitisationtransacties gaat het daarbij meestal om het recht op betaling van ‘deferred purchase price’. Zie nr. 189.
Zie nr. 669 en § VII.6.2.
Het gaat hier om de zogeheten ‘representations and warranties’ ten aanzien van de door de originator aan het SPV verkochte vorderingen. Zie nr. 248.
Dit is een zogeheten ‘repurchase provision’, een vorm van ‘structural credit enhancement’ die overigens moet worden onderscheiden van de hiervoor genoemde ‘clean up call’. Zie nr. 338.
743. Meestal geen sprake van een overdracht ten titel van beheer. In de meeste gevallen kan de overdracht van vorderingen in het kader van een securitisation niet worden aangemerkt als een overdracht ten titel van beheer. Het SPV beheert de vorderingen niet voor de originator. Integendeel, meestal zal de originator op grond van een lastgevingsovereenkomst (de ‘servicing agreement’) het debiteurenbeheer voeren ten behoeve van het SPV. Ook is er geen sprake van een overdracht ten titel van bewaring. Het is niet zo dat de vorderingen uitsluitend ten behoeve van de originator bij het SPV worden “gestald”. Het SPV heeft de vorderingen gekocht en is op die grond gerechtigd (ook in economische zin) tot de opbrengsten daarvan. Het SPV gebruikt de opbrengsten vervolgens voor de voldoening van zijn schulden aan onder andere de investeerders in de ABS.1 Behoudens wat betreft de in de transactie aanwezige overwaarde kan de originator in de regel geen aanspraak maken op de opbrengsten van de vorderingen.2
744. Overdracht met fiduciaire elementen. Afhankelijk van de precieze juridische vormgeving van de mogelijk door de originator te verstrekken ‘first loss protection’ en de ‘profit extraction’,3 kan de overdracht van de vorderingen aan het SPV wel zekere fiduciaire trekken vertonen. Zij hebben immers tot gevolg dat de economische voor- en nadelen van de geëffectiseerde vorderingen gedeeltelijk voor rekening en risico van de originator blijven, zodat er sprake kan zijn van een zekere scheiding tussen de juridische en de economische eigendom.
Voor zover in Nederlandse RMBS-transacties door de originator ‘first loss protection’ wordt geboden,4 is het gebruikelijk dat dit geschiedt doordat (een deel van) de meest achtergestelde klasse van de door het SPV uitgegeven RMBS wordt gehouden door de originator.5 De opbrengst kan door het SPV geheel of gedeeltelijk in een ‘reserve fund’ worden gestort, zodat daarmee verliezen kunnen worden goedgemaakt.6 Een veel gebruikte methode van ‘profit extraction’ betreft de techniek van uitgestelde koopprijsbetalingen. De geldbedragen die in een bepaalde periode resteren nadat het SPV aan zijn verplichtingen in die periode heeft voldaan (o.a. betaling van hoofdsom en rente aan de investeerders), worden bij wijze van uitgestelde koopprijsbetaling (‘deferred purchase price’) aan de originator uitgekeerd.7
Toch brengt de toepassing van de hier beschreven technieken niet met zich dat de overdracht van de vorderingen aan het SPV deels een fiduciair karakter zou hebben. Ook heeft het niet tot gevolg dat de titel van de cessie niet als een koopovereenkomst zou kunnen worden gekwalificeerd. De plaatsing van de achtergestelde effecten bij de originator is immers een van de vorderingenverkoop te onderscheiden transactie, die bovendien op marktconforme voorwaarden wordt aangegaan. Het (voorwaardelijke) recht van de originator op periodieke koopprijsbetalingen moet worden bezien in het kader van de waardebepaling van de vorderingen. Het is de bedoeling van partijen dat er uiteindelijk een koopprijs wordt betaald die, gezien de kosten die het SPV in het kader van de uitgifte van de ABS heeft moeten maken, overeenstemt met de werkelijke waarde die de vorderingen voor het SPV hebben gehad. De ‘first loss protection’ en de ‘profit extraction’ roepen aldus niet een ‘84 lid 3’-vraag in het leven.
745. Certificering. Van een fiduciaire overdracht kan wel sprake zijn, indien gebruik wordt gemaakt van de techniek van certificering (wat in Nederlandse transacties tot op heden overigens nog niet is voorgekomen).8 Denkbaar is dat de te effectiseren vorderingen ten titel van certificering aan het SPV worden overgedragen.9 De structuur zou er aldus kunnen uitzien dat het SPV tegenover de overdracht van de vorderingen certificaten aan de originator uitreikt die door de originator vervolgens kunnen worden verkocht aan beleggers. De certificaten geven de beleggers recht op een pro rata deel van de door het SPV te ontvangen hoofdsom en rente. In een tussen de originator en het SPV gesloten ‘pooling and servicing agreement’ wordt vastgelegd op welke wijze de vorderingen zullen worden beheerd en hoe de opbrengsten daarvan zullen worden aangewend.10 De door de originator te verstrekken ‘first loss protection’ kan daarin bestaan dat de originator bij aanvang van de transactie een geldsom bij het SPV in kas stort (een ‘reserve fund’). De ‘profit extraction’ kan geschieden doordat de originator door het SPV een ‘seller certificate’ krijgt uitgereikt dat aanspraak geeft op de overwaarde van de gecertificeerde vorderingen nadat de beleggers hun deel van de opbrengsten van de vorderingen hebben gehad. In deze structuur is het SPV slechts fiduciair rechthebbende van de gecertificeerde vorderingenportefeuille. Het economisch belang komt toe aan de certificaathouders, waaronder de originator. Van een overdracht ten titel van verhaal is echter geen sprake. De certificering betreft een overdracht ten titel van beheer die in de regel niet in strijd is met art. 3:84 lid 3 BW (zie hierna).
746. Ook ingeval sprake is van een overdracht ten titel van beheer is er meestal geenstrijd met art. 3:84 lid 3 BW; het splitsingsverbod. Ook als een securitisation bij uitzondering zou worden gestructureerd rondom een overdracht ten titel van beheer (bv. certificering), dan nog zal art. 3:84 lid 3 BW geen belemmering voor de cessie hoeven te vormen. De overdracht komt niet in strijd met art. 3:84 lid 3, indien de vorderingen werkelijk en volledig aan het SPV worden overgedragen, zodat zij in beginsel in diens verhaalsaansprakelijke vermogen vallen en de originator en derden slechts persoonlijke rechten en verplichtingen blijven behouden.11 Dit is bijna altijd het geval: schuldeisers van het SPV kunnen zich, al dan niet via een security trustee, op de aan het SPV overgedragen vorderingen verhalen.12
Meer in het algemeen geldt (ook buiten het geval van certificering) dat met de overdracht van de vorderingen aan het SPV niet wordt beoogd zakelijk werkende rechten in het leven te roepen die niet passen in het goederenrechtelijk systeem.13 De vorderingen worden volledig, zonder goederenrechtelijke beperkingen aan het SPV overgedragen. Het in het tweede deel van art. 3:84 lid 3 BW vervatte splitsingsverbod wordt dus niet geschonden.14 Weliswaar is het gebruikelijk dat het SPV beperkingen worden opgelegd ten aanzien van de bevoegdheid om over de vorderingen te beschikken, maar deze hebben slechts obligatoire werking en strekken bovendien niet in het belang van de originator, maar in het belang van o.a. de investeerders in de ABS.15 Ook de rechten en de (mogelijke) verplichtingen die de originator ten aanzien van de geëffectiseerde vorderingen blijft behouden, zijn van zuiver obligatoire aard.16
Bij de rechten die de originator blijft behouden, kan o.a. worden gedacht aan: (i) rechten ter zake van ‘profit extraction’,17 (ii) het recht om vorderingen terug te nemen, indien de nominale waarde van de portefeuille is gedaald beneden een bepaald niveau (een zogeheten ‘clean up call’)18 en (iii) het recht om vorderingen terug te nemen, indien de originator met de schuldenaar van een vordering bepaalde wijzigingen wil overeenkomen ten aanzien van bijvoorbeeld de betalingscondities.
Het feit dat de aan de security trustee verleende zekerheden mogelijk tevens strekken tot zekerheid van de rechten die de originator met betrekking tot de vorderingen heeft,19 is in het licht van art. 3:84 lid 3 niet problematisch. Art. 3:84 lid 3 staat er immers niet aan in de weg dat de obligatoire aanspraken van de originator worden versterkt door middel van door het positieve recht erkende hulpconstructies, zoals de vestiging van pandrechten.20
Bij de verplichtingen van de originator kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de verplichting om vorderingen die niet (blijken te) beantwoorden aan bepaalde in de koopovereenkomst genoemde (kwaliteits)eisen21 terug te nemen of aan de verplichting om de vorderingenportefeuille terug te kopen, indien de nominale waarde van de portefeuille is gedaald beneden een bepaald niveau.22