Hof 's-Hertogenbosch, 09-09-2014, nr. HD 200.104.081/01
ECLI:NL:GHSHE:2014:3531
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
09-09-2014
- Zaaknummer
HD 200.104.081/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Vermogensrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2014:3531, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 09‑09‑2014; (Hoger beroep)
Na prejudiciële beslissing van: ECLI:NL:HR:2011:BO6106
- Wetingang
- Vindplaatsen
NTHR 2014, afl. 6, p. 295
Uitspraak 09‑09‑2014
Inhoudsindicatie
1:88/89 BW. De verjaringstermijn van de rechtsvordering tot vernietiging van effectenlease-overeenkomsten op grond van het ontbreken van toestemming van de andere echtgenoot is derhalve gaan lopen vanaf het tijdstip waarop de andere echtgenote met de overeenkomsten daadwerkelijk bekend is geworden (HR 28 januari 2011, LJN: BO6106 en HR 17 februari 2002, LJN: BU6508).
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.104.081/01
arrest van 9 september 2014
in de zaak van
Dexia Nederland B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante,
hierna aan te duiden als Dexia,
advocaat: mr. drs. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde],
advocaat: mr. F.P. Aarts te Eindhoven,
op het bij exploot van dagvaarding van 29 maart 2011 ingeleide hoger beroep van de vonnissen van de rechtbank 's-Hertogenbosch, sector kanton, locatie Eindhoven van 9 december 2010 en 17 februari 2011, gewezen tussen Dexia als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie en [geïntimeerde] als eiser in conventie, verweerder in reconventie.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 535631 07-9035)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen.
2. Het geding in hoger beroep
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep met producties;
- de memorie van grieven met productie;
- de memorie van antwoord.
Partijen hebben arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.
3. De beoordeling
3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
(i) Dexia is de rechtsopvolger van Bank Labouchere N.V., die ook handelde onder de naam Legio-Lease. (Met Dexia wordt hierna ook Bank Labouchere N.V. bedoeld.)
(ii) In 2000 heeft [geïntimeerde] door tussenkomst van Spaar Select B.V. met Dexia drie effectenlease-overeenkomsten gesloten (prod. 2 t/m 3 inleidende dagvaarding).
(ii.a) Op of omstreeks 31 oktober 2000 is de effectenlease-overeenkomst Allround Effect Maandbetaling (nummer: [nummer 1]) tot stand gekomen. Ingevolge deze overeenkomst heeft [geïntimeerde] een geldbedrag van € 6.382,86 van Dexia geleend waarmee effecten zijn aangekocht die [geïntimeerde] van Dexia heeft geleaset. Over het geleende bedrag was [geïntimeerde] tijdens de looptijd van de overeenkomst (240 maanden) rente verschuldigd tot een bedrag van € 9.953,94. Deze bedragen vormden de leasesom van € 16.336,80. Deze leasesom diende te worden voldaan in 240 gelijke maandtermijnen van € 68,07.
(ii.b) Op of omstreeks 31 oktober 2000 zijn twee soortgelijke effectenlease-overeenkomsten Allround Effect Voortuitbetaling (nummers: [nummer 2] en [nummer 3]) tot stand gekomen. Ingevolge deze overeenkomsten heeft [geïntimeerde] tweemaal een geldbedrag van € 4.255,24 van Dexia geleend waarmee effecten zijn aangekocht die [geïntimeerde] van Dexia heeft geleaset. Over deze twee leningen was [X.] tijdens de looptijd van de overeenkomsten (240 maanden) rente verschuldigd tot een bedrag van € 6.635,96. Deze bedragen vormden tezamen de leasesom van € 10.891,20. Deze leasesom diende voor elke overeenkomst als volgt te worden voldaan: een bedrag van € 2.178,00 (de som van 60 maandtermijnen minus 20% korting) bij aanvang van de overeenkomst en vanaf de 61e maand tot en met de 240e maand 180 maandtermijnen van € 45,38.
(iii) Ten tijde van het aangaan van de overeenkomsten was [geïntimeerde] gehuwd met mevrouw [ex-echtgenote] (hierna: [ex-echtgenote]). [ex-echtgenote] heeft [geïntimeerde] geen schriftelijke toestemming verleend voor het aangaan van de overeenkomsten.
Mr. Aarts heeft namens [ex-echtgenote] bij een aan Dexia gerichte brief van 3 november 2005 (prod. 6 inleidende dagvaarding) met een beroep op het bepaalde in de artikelen 1:88 en 1:89 BW de overeenkomsten vernietigd. Dexia heeft dit beroep op vernietiging niet aanvaard.
(iv) Dexia heeft in verband met een betalingsachterstand van [geïntimeerde] de effectenlease-overeenkomst met nummer [nummer 1] op 8 mei 2006 en de overeenkomsten met nummers [nummer 2] en [nummer 3] op 19 juni 2006 beëindigd. Op de door Dexia per datum beëindiging gemaakte eindafrekeningen is vermeld dat [geïntimeerde] een bedrag van € 1.095,42 (nummer [nummer 1]), € 1.111,26 (nummer [nummer 2]) en € 1.111,26 (nummer [nummer 3]), zijnde in totaal € 3.317,94 aan Dexia is verschuldigd. Deze bedragen zijn niet door [geïntimeerde] betaald.
3.2.
Bij beschikking van 25 januari 2007 (GHAMS:2009:AZ7033) heeft het hof Amsterdam de (gewijzigde) WCAM-overeenkomst van 8 mei 2006 verbindend verklaard voor de ‘gerechtigden’ als bedoeld in artikel 2 van die overeenkomst, met dien verstande dat een gerechtigde tot schadevergoeding binnen zes maanden na de aankondiging dat de beschikking onherroepelijk is geworden door een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 7:908 lid 2 BW kon laten weten niet gebonden te willen zijn. Mr. Aarts heeft namens [geïntimeerde] en [ex-echtgenote], tijdig, bij brief van 25 april 2007, laten weten dat zij niet aan de verbindendverklaarde overeenkomst gebonden willen zijn. Uitgangspunt voor de beoordeling van het hoger beroep is daarom dat [geïntimeerde] niet gebonden is aan de verbindendverklaarde WCAM-overeenkomst.
3.3.
[geïntimeerde] heeft Dexia in rechte betrokken en onder meer gevorderd primair voor recht te verklaren dat de overeenkomsten zijn vernietigd, althans dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld, met veroordeling van Dexia tot terugbetaling van al hetgeen in het kader van de onderhavige overeenkomsten aan Dexia is betaald, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.4.
Dexia heeft zich ten verwere onder meer erop beroepen dat de bevoegdheid van [ex-echtgenote] zich op de vernietigbaarheid te beroepen, was verjaard op de voet van artikel 3:52 lid 1 aanhef en onder d BW. Dexia heeft in reconventie gevorderd [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van € 3.317,94, zijnde het saldo van de op de door Dexia opgestelde eindafrekeningen vermelde schuld), vermeerderd met de wettelijke rente.
3.5.
[geïntimeerde] heeft in reconventie geconcludeerd tot afwijzing van de vordering van Dexia, althans tot verrekening van voormelde vordering met de door [geïntimeerde] in conventie ingestelde vorderingen.
3.6.
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis van 9 december 2010 het beroep van Dexia op verjaring van de rechtsvordering tot vernietiging van de overeenkomsten Allround Effect Vooruitbetaling verworpen en het beroep van Dexia op verjaring van de rechtsvordering tot vernietiging van de overeenkomst Allround Effect Maandbetaling gehonoreerd. Ten aanzien van laatstgenoemde overeenkomst heeft de kantonrechter geoordeeld dat Dexia als aanbieder van de betreffende effectenlease-overeenkomst jegens [geïntimeerde] tekort is geschoten in de nakoming van haar zorgplicht, dat Dexia als gevolg hiervan onrechtmatig jegens [geïntimeerde] heeft gehandeld en dat zij uit dien hoofde aansprakelijk is voor de door [geïntimeerde] geleden schade, dat 60% van de restschuld uit hoofde van deze overeenkomst, groot € 1.095,42, derhalve € 657,25, voor rekening van Dexia blijft en dat 40%, derhalve € 438,17, door [geïntimeerde] moet worden gedragen.
De kantonrechter heeft in het bestreden eindvonnis in conventie 1. voor recht verklaard dat de overeenkomsten Allround Effect Vooruitbetaling zijn vernietigd en Dexia ter zake veroordeeld aan [geïntimeerde] te betalen een bedrag van € 4.356,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 november 2005; 2. voor recht verklaard dat Dexia ter zake de overeenkomst Allround Effect Maanbetaling onrechtmatig heeft gehandeld en aansprakelijk is voor het ter zake door [geïntimeerde] geleden financiële nadeel; en 3. Dexia veroordeeld in de proceskosten.
In reconventie heeft de kantonrechter de vordering van Dexia toegewezen tot een bedrag van € 438,17, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 januari 2008 en [geïntimeerde] veroordeeld in de proceskosten.
3.7.
Dexia heeft in hoger beroep haar eis in reconventie verminderd tot een bedrag van € 2.222,54, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 januari 2008. Zij heeft voorts twee grieven aangevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de vordering van [geïntimeerde] in conventie en toewijzing van haar vordering tot voormeld bedrag alsmede gevorderd [geïntimeerde] te veroordelen tot terugbetaling van een bedrag van € 4.356,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 maart 2011 en in de proceskosten.
3.8.
De grieven richten zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat de bevoegdheid tot vernietiging van de effectenlease-overeenkomsten Allround Effect Vooruitbetaling nog niet was verjaard op het moment dat [ex-echtgenote] bij brief van 3 november 2005 de nietigheid van deze overeenkomsten inriep.
3.9.
Het hof overweegt als volgt. De rechtsvordering tot vernietiging van een overeenkomst, waarvoor een echtgenoot ingevolge artikel 1:88 BW de toestemming van de andere echtgenoot behoeft, verjaart op grond van artikel 3:52 lid 1 aanhef en onder d BW door verloop van drie jaar nadat deze aan de echtgenoot van wie de toestemming was vereist, ten dienste is komen te staan.
In de Parlementaire Geschiedenis Boek 3, blz. 235 is ter zake vermeld:
“Er dient van te worden uitgegaan dat een korte verjaringstermijn als waarom het hier gaat, niet behoort te gaan lopen, voordat de gerechtigde de aan verjaring onderhevige bevoegdheid daadwerkelijk kan uitoefenen. Ook de bepalingen onder a-c berusten op deze gedachte. () Deze redactie leidt zowel tot een aanvaardbaar resultaat in geval van een oorzaak van vernietigbaarheid, die alleen maar aan de bevoegde ter kennis behoeft te komen om te kunnen worden ingeroepen, als van een oorzaak die zelf – zoals bedreiging of een stoornis van de geestvermogens – voor die inroeping een beletsel oplevert.”
De vernietigingsgrond van artikel 1:89 juncto artikel 1:88 BW betreft “een oorzaak van vernietigbaarheid die alleen maar aan de bevoegde ter kennis behoeft te komen om te kunnen worden ingeroepen”. De verjaringstermijn tot vernietiging zal derhalve aanvangen nadat aan de andere echtgenoot ter kennis is gekomen dat de desbetreffende rechtshandeling is verricht. Het gaat hierbij om een subjectieve bekendheid van de andere echtgenoot.
De verjaringstermijn van de rechtsvordering tot vernietiging van effectenlease-overeenkomsten op grond van het ontbreken van toestemming van de andere echtgenoot is derhalve gaan lopen vanaf het tijdstip waarop de andere echtgenote met de overeenkomsten daadwerkelijk bekend is geworden (HR 28 januari 2011, LJN: BO6106 en HR 17 februari 2002, LJN: BU6508). Na de voltooiing van de verjaringstermijn kan de overeenkomst niet meer op dezelfde vernietigingsgrond buitengerechtelijk worden vernietigd (artikel 3:52 lid 2 BW).
Het komt er dus op aan wanneer [ex-echtgenote] daadwerkelijk bekend is geworden met het bestaan van de overeenkomsten Allround Effect Vooruitbetaling.
3.10.
De kantonrechter heeft in rov. 4.11. van het vonnis van 9 december 2010 ten aanzien van de bekendheid van [ex-echtgenote] ter zake de overeenkomsten Allround Effect Vooruitbetaling en de overeenkomst Allround Effect Maandbetaling het volgende overwogen:
“Uit hetgeen ter comparitie is besproken en overigens uit de processtukken blijkt was () [ex-echtgenote] bekend met beide stortingen op de Allround Effect Vooruitbetaling overeenkomsten en ook vanaf vrijwel het begin bekend met de maandelijkse betalingen op de Allround Effect Maandbetaling overeenkomst.”
[geïntimeerde] heeft voormeld oordeel van de kantonrechter niet bestreden.
3.11.
[geïntimeerde] heeft in de door hem genomen conclusies ten aanzien van de bekendheid van [ex-echtgenote] ter zake de effectenlease-overeenkomsten voorts het volgende aangevoerd:
“[geïntimeerde] heeft de bedragen voor contracten (Allround Effect Vooruitbetaling) voldaan op 13 december 2000 met spaargeld voor zijn kinderen. Voor het contract (Allround Effect Maandbetaling) heeft hij vanaf november 2000 tot en met oktober 2005 de maandelijkse leasesom betaald. () [geïntimeerde] heeft haar ([ex-echtgenote]) medegedeeld dat hij een bedrag had gestort om te sparen voor de kinderen en dat hij bovendien maandelijks een bedrag van € 68,07 inlegde eveneens om te sparen voor de kinderen.” (par. 4 inleidende dagvaarding)
“Zij ([ex-echtgenote]) heeft de contracten nooit gezien totdat zij na de afrekening door Dexia hierover werd geïnformeerd door haar man. Zij verkeerde tot voor dat moment - evenals [geïntimeerde] - in de veronderstelling dat zij voor de kinderen spaarden.” (par. 10 conclusie van repliek conventie)
“[geïntimeerde] () had zijn echtgenote verteld dat hij de spaargelden van de kinderen via Spaar Select op advies van zijn broer had ondergebracht bij een andere bank en dat hij bovendien zou doorgaan met sparen voor de kinderen door maandelijks een bedrag van f 150 in te leggen bij die zelfde bank.” (par. 11 conclusie van repliek in conventie)
“() het (kon) voor de echtgenote van [geïntimeerde] na bekendheid met de contracten niet meteen duidelijk () zijn dat het om een huurkoop overeenkomst ging waarvoor zij haar schriftelijke instemming had moeten geven.” (par. 16 conclusie van repliek in conventie).
“Zijn echtgenote wist slechts dat er bedragen werden afgeschreven werden van de betaalrekening naar Dexia doch niet dat er contracten met Dexia waren gesloten laat staan welke contracten dat waren.” (par. 26 conclusie van repliek in conventie)
“De echtgenote wist slechts dat hij het spaargeld van de spaarrekeningen van de kinderen had gehaald en dat had doorgestort op een rekening van Dexia om te sparen voor hun kinderen, dat hij in dat kader twee bedragen had overgemaakt en dat hij bovendien met een maandelijkse inleg zou doorsparen voor de kinderen.” (par. 7 memorie van antwoord)
3.12.
Het hof is van oordeel dat uit bovenstaande, ook door [geïntimeerde] zelf naar voren gebrachte, feiten blijkt dat [ex-echtgenote] reeds vanaf de overboeking van de gelden van de en/of rekening van [geïntimeerde] en [ex-echtgenote] op 13 december 2000 naar Dexia (prod. 5 inleidende dagvaarding), althans kort daarna, daadwerkelijk bekend is geworden met het feit dat [geïntimeerde] de overeenkomsten Allround Effect Vooruitbetaling met Dexia had gesloten. Dat [ex-echtgenote], evenals [geïntimeerde], in de veronderstelling verkeerde dat het hier om spaarrekeningen ging, is niet van belang.
Niet is vereist immers dat de andere echtgenoot bekend is met de juridische beoordeling van de feiten en omstandigheden. De mogelijkheid de hier bedoelde vernietigingsgrond in te roepen is ook niet afhankelijk van een oordeel over de juridische kwalificatie van effectenlease-overeenkomsten (HR 26 november 2004, NJ 2006, 115; HR 5 januari 2007, NJ 2007, 320). De onzekerheid over de juridische beoordeling van de feiten en omstandigheden en/of de kwalificatie van de effectenlease-overeenkomsten belet de andere echtgenoot immers niet de vernietiging in te roepen.
Het hof deelt derhalve niet het oordeel van de kantonrechter dat voor het aannemen van daadwerkelijke bekendheid met de overeenkomsten is vereist dat [ex-echtgenote] bekend moet zijn geweest dat uit de overeenkomsten financiële periodieke verplichtingen voortvloeiden, eventueel bovenop reeds gepleegde inleg.
Uit het vorenstaande volgt dat de verjaringstermijn van de rechtsvordering tot vernietiging van effectenlease-overeenkomsten Allround Effect Vooruitbetaling al ruim was verstreken voordat [ex-echtgenote] bij brief van 3 november 2005 de vernietiging van deze overeenkomsten inriep.
Dit betekent dat vordering in conventie in zoverre alsnog zal worden afgewezen en de vordering van Dexia tot terugbetaling van hetgeen zij op grond van het veroordelend vonnis aan [geïntimeerde] heeft betaald, zal worden toegewezen.
Grief 1 slaagt.
3.13.
Het slagen van de grief brengt mee dat het hof de in eerste aanleg verworpen en/of niet behandelde verweren van [geïntimeerde] die in hoger beroep niet zijn prijsgegeven, opnieuw dient te beoordelen.
3.14.
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg subsidiair aangevoerd dat Dexia ook ten aanzien van de overeenkomsten Allround Effect Vooruitbetaling de op haar rustende zorgplichten heeft geschonden. Dexia heeft gesteld dat zij niet betwist dat zij [geïntimeerde] onvoldoende heeft gewaarschuwd voor de risico’s die aan de overeenkomsten verbonden waren en evenmin het causaal verband tussen het schenden van die waarschuwingsplicht en het sluiten van de overeenkomsten (par. 8 nadere conclusie d.d. 29 oktober 2009), zodat zulks in rechte vaststaat.
3.15.
Dit betekent dat de in conventie subsidiair gevorderde verklaring voor recht dat Dexia ter zake de overeenkomsten Allround Effect Vooruitbetaling onrechtmatig heeft gehandeld en aansprakelijk is voor het ter zake door [geïntimeerde] geleden financiële nadeel zal worden toegewezen.
3.16.
[geïntimeerde] heeft, ondanks dat hij daartoe bij vonnis van de kantonrechter van 9 december 2010 in de gelegenheid is gesteld, in eerste aanleg noch in hoger beroep informatie verschaft over zijn inkomens- en vermogenspositie ten tijde van het aangaan van de respectieve overeenkomsten. Het hof gaat er derhalve vanuit dat de financiële verplichtingen uit de overeenkomsten voor [geïntimeerde] geen onaanvaardbaar zware financiële last vormen. Dit betekent dat de schadeposten ter zake de betaalde inleg en rente geheel voor rekening van [geïntimeerde] zullen worden gelaten, aangezien deze schade dan geheel kan worden toegeschreven aan de omstandigheid dat, naar de afnemer wist of moest weten, met geleend geld is belegd.
3.17.
De kantonrechter heeft, in navolging van de arresten van de Hoge Raad van 5 juni 2009 (HR:2009:BH 2811, BH2815 en BH2822) in zijn eindvonnis van 17 februari 2011 de restschuld uit hoofde van de overeenkomst Allround Effect Maandbetaling aldus verdeeld dat hiervan 60% ofwel € 657,25 voor rekening van Dexia blijft en 40% ofwel € 438,17 door [geïntimeerde] moet worden gedragen. [geïntimeerde] en Dexia hebben tegen deze schadeverdeling geen bezwaar gemaakt, zodat het hof deze verdeling ook zal toepassen op de restschulden uit hoofde van de overeenkomsten Allround Effect Vooruitbetaling.
De restschulden uit hoofde van beide overeenkomsten bedragen tweemaal € 1.111,26, zijnde € 2.222,52. Dit betekent dat 60% hiervan ofwel € 1.333,51 voor rekening van Dexia blijft en 40% ofwel € 889,01 door [geïntimeerde] moet worden gedragen.
De vordering van Dexia in reconventie is aldus toewijsbaar tot 40% van voormelde restschulden, zijnde € 1.327,18 (€ 889,01 plus € 438,17), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 januari 2008.
Grief 2 slaagt deels.
3.18.
De slotsom luidt dat de grieven grotendeels slagen, zodat de vonnissen waarvan beroep dienen te worden vernietigd voor zover het hof anders beslist dan de kantonrechter. Omwille van de leesbaarheid van dit arrest zullen de vonnissen geheel worden vernietigd.
Nu partijen in eerste aanleg beiden deels in het gelijk en in het ongelijk zijn gesteld, ziet het hof aanleiding de proceskosten van de eerste aanleg te compenseren op de wijze als in het dictum van dit arrest is vermeld.
[geïntimeerde] heeft in het hoger beroep als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij te gelden en zal aldus in de proceskosten van het hoger beroep worden veroordeeld, te vermeerderen met de nakosten en de wettelijke rente. De vordering van Dexia tot terugbetaling van het bedrag van € 4.356,00 zal eveneens worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 maart 2011.
4. De uitspraak
Het hof:
vernietigt de vonnissen van de rechtbank 's-Hertogenbosch, sector kanton, locatie Eindhoven van 9 december 2010 en 17 februari 2011;
en opnieuw rechtdoende:
in conventie en in reconventie:
verklaart voor recht dat Dexia ter zake de overeenkomsten Allround Effect Maandbetaling en Allround Effect Vooruitbetaling onrechtmatig jegens [geïntimeerde] heeft gehandeld en aansprakelijk is voor het ter zake door [geïntimeerde] geleden financiële nadeel;
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling aan Dexia van een bedrag van € 1.327,18, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 10 januari 2008 tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt [geïntimeerde] tot terugbetaling aan Dexia van een bedrag van € 4.356,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 9 maart 2011 tot aan de dag der voldoening;
compenseert de proceskosten van de eerste aanleg aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten tot op heden aan de zijde van Dexia tot de dag van deze uitspraak worden begroot op € 756,81 aan verschotten en op € 632,00 aan salaris advocaat, en voor wat betreft de nakosten op € 131,00 indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 199,00 vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, en
bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het door [geïntimeerde] en Dexia meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.Th. Begheyn, S. Riemens en P.M. Arnoldus-Smit en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 9 september 2014.