Hof Den Haag, 05-02-2013, nr. 200.108.370
ECLI:NL:GHDHA:2013:BZ5602, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
05-02-2013
- Zaaknummer
200.108.370
- LJN
BZ5602
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2013:BZ5602, Uitspraak, Hof Den Haag, 05‑02‑2013; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2016:451, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
Einduitspraak: ECLI:NL:GHAMS:2018:22
Uitspraak 05‑02‑2013
Inhoudsindicatie
Gemeenschap van goederen. Verdeling. Peildatum. Appartementsrechten en hypothecaire geldleningen. Onderneming van de man. Vaststellen overbedelingsvordering niet mogelijk zonder taxatie van de appartementrechten per peildatum.
Partij(en)
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.108.370
Zaak-rolnummer Rechtbank : 381991 / HA ZA 10-4252
arrest van 5 februari 2013
inzake
de vrouw,
wonende te [woonplaats],
appellante,
advocaat: mr. L.C. Griffioen-Wennekes te Waddinxveen,
tegen
de man,
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. W.J.G. Schröder te Rotterdam.
1. Het geding
Bij exploot van 5 juni 2012 is de vrouw in hoger beroep gekomen van het vonnis van 7 maart 2012 van de rechtbank `s-Gravenhage tussen de partijen gewezen.
Voor de loop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar hetgeen de rechtbank daaromtrent in het bestreden vonnis heeft vermeld.
Bij memorie van grieven heeft de vrouw vijf grieven geformuleerd.
Bij memorie van antwoord heeft de man de grieven gemotiveerd weersproken.
De vrouw heeft voor het pleidooi nog stukken in het geding gebracht, zijnde een hypothecair uittreksel uit het kadaster van het jaar 1986 van de navolgende panden:
appartement 1 te [adres] en
appartement 2 te [adres].
Op 20 december 2012 is de zaak bepleit, namens de vrouw door mr. Griffioen-Wennekers en namens de man door mr. Schröder.
Met instemming van partijen wordt het arrest gewezen op basis van de stukken die voor het pleidooi zijn ingediend met toevoeging van de pleitnota van de vrouw en de pleitnota van de man.
2. Beoordeling van het hoger beroep
Algemeen
- 1.
Voor zover tegen de feiten geen grief is gericht, gaat het hof uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten.
2.
Door de vrouw wordt gevorderd: Het vonnis van 7 maart 2012 door de rechtbank te `s-Gravenhage tussen de partijen gewezen, te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van de vrouw alsnog toe te wijzen, althans de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap vast te stellen tegen de waarde per datum van het door uw e.a. college te wijzen arrest dan wel een door uw college in goede justitie vast te stellen andere peildatum, met niet-ontvankelijk verklaring van de man in zijn vorderingen, althans afwijzing daarvan, en met veroordeling van de man in de kosten van beide instanties.
3. Gezien de onderlinge samenhang van de grieven bespreekt het hof de grieven zo veel mogelijk gezamenlijk.
Korte historie
4. Partijen zijn met elkaar in gemeenschap van goederen getrouwd geweest van [datum] 1974 tot [datum] 1986.
5. De man heeft in de huwelijkse periode de navolgende appartementsrechten verkregen:
• Op 30 augustus 1985 een appartementsrecht te [woonplaats] aan de [adres];
• Op 21 juli 1986 een appartementsrecht te [woonplaats] aan de [adres].
6. Uit het betoog van de vrouw volgt dat de ontbonden huwelijksgemeenschap van partijen nog niet is verdeeld.
Kern van het geschil.
7. De kern van het tussen partijen bestaande geschil is, de peildatum voor de waardering van de hiervoor vermelde appartementsrechten.
8. Partijen zijn het erover eens dat de appartementsrechten aan de man moeten worden toegedeeld.
9. In het bestreden vonnis van 7 maart 2012 zijn de hiervoor vermelde appartementsrechten aan de man toegedeeld.
10. Uit grief 1 van de vrouw volgt dat de vrouw het niet eens is met de overweging van de rechtbank dat voor de waarde van die appartementsrechten uitgegaan moet worden van de waarde per 1 oktober 1986.
11. Door de vrouw is onder meer aangevoerd:
• Voor de waarde van de huwelijksgoederengemeenschap bij verdeling dient uitgegaan te worden van de datum van de feitelijke verdeling of het moment dat daarbij zo dicht mogelijk is gelegen;
• Er zijn geen feiten en omstandigheden gesteld die nopen om voor de waardering uit te gaan van de datum ontbinding huwelijksgoederengemeenschap;
• De man had ook zelf de verdeling kunnen vorderen;
• De man had als bestuurder van de gemeenschap op grond van artikel 1: 97 BW de verplichting om aan de vrouw inlichtingen te verstrekken omtrent het bestuur en de stand van de goederen te verstrekken;
• De man heeft immers stelselmatig geweigerd openheid van zaken te geven omtrent het door hem gevoerde bestuur over de huwelijksgoederengemeenschap;
• De man wist dat de gemeenschap nog verdeeld diende te worden.
12. Uit het betoog van de man volgt dat hij van mening is dat voor de waardering van de appartementsrechten uitgegaan dient te worden van de datum 1 oktober 1986. In de visie van de man brengt de redelijkheid en billijkheid dit met zich mee.
13. Door de man wordt onder meer het navolgende aangevoerd:
• De vrouw liet zich in de echtscheidingsprocedure bijstaan door een advocaat;
• Het echtscheidingsvonnis voorzag in de aanwijzing van een notaris en onzijdige personen;
• De man komt in een onmogelijke bewijspositie te verkeren wanneer hij bewijs dient te leveren van feiten die 26 jaar geleden hebben plaatsgevonden;
• Dat de vrouw blijkens haar eigen stellingen al op de hoogte was van de aankoop van de woningen, de start van de onderneming en de aanwezige auto`s, zodat zij op haar beurt geen beroep kan doen op onwetendheid of onbekendheid met deze vermogensbestanddelen.
14. Het hof overweegt als volgt. Bij de verdeling van een tot de gemeenschap behorend goed wordt als hoofdregel uitgegaan van de waarde ten tijde van de verdeling, tenzij uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat hiervan moet worden afgeweken of indien partijen een andere waarderingspeildatum zijn overeengekomen. .
15. Van een zodanige overeenkomst is geen sprake. Naar het oordeel van het hof zijn er door de man geen rechtens relevante feiten gesteld op grond waarvan in dit geval op grond van de redelijkheid en billijkheid dient te worden afgeweken van het hiervoor vermelde hoofdregel met betrekking tot de peildatum voor de waardering.
16. De man heeft tijdens het huwelijk van partijen de appartementsrechten aangekocht en verkregen. Op grond van artikel 3:178 BW had de man zelf aan de onverdeeldheid een einde kunnen maken. Door niet te handelen heeft de man zelf de onverdeelde gemeenschap in stand gelaten met alle gevolgen van dien. Het feit dat de vrouw de echtscheidingsprocedure was opgestart en werd bijgestaan door een advocaat doet daaraan niet af. Het is de eigen keuze van de man geweest om zich tijdens de echtscheidingsprocedure niet te laten vertegenwoordigen door een advocaat. Het feit dat de man volgens zijn zeggen na 26 jaar in een onmogelijke bewijspositie komt te verkeren is eveneens geen grond om af te wijken van de datum van de verdeling als waarderingspeildatum. Het gaat immers om een waardering naar heden en daarbij kunnen eventuele verbeteringen van de appartementen in de nahuwelijkse periode op kosten van de man in aanmerking worden genomen. De mogelijke problemen met betrekking tot zijn bewijspositie worden bovendien mede veroorzaakt door zijn eigen stilzitten en het niet zelf de verdeling vorderen van de onverdeelde gemeenschap.
17. De vrouw heeft geen grief gericht tegen het feit dat de appartementsrechten bij vonnis van de rechtbank van 7 maart 2012 aan de man zijn toegedeeld.
18. Op grond van hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen is het hof van oordeel dat voor de waardering van de appartementsrechten zoals hiervoor omschreven uit gegaan dient te worden van de waarde per 7 maart 2012.
Hypothecaire geldlening
19. In de derde en vierde grief stelt de vrouw - kort samengevat - dat de verkrijgingen van de appartementsrechten niet zijn gefinancierd met een hypothecaire geldlening.
20. De vrouw is van mening dat op de man de bewijslast rust om aan te tonen dat de panden zijn gefinancierd met een hypothecaire geldlening.
21. In haar pleitnota stelt de vrouw dat de woning aan de [adres] is aangekocht voor een bedrag van fl. 55.000,- en de woning aan de [adres] is verworven voor een prijs van fl. 41.000, -. Voorts volgt uit de pleitnota van de vrouw dat op beide woningen een gezamenlijke hypothecaire geldlening rustte van fl. 35.000,-. Ter onderbouwing van haar stelling dat op de woningen een hypothecaire geldlening is gevestigd, heeft de vrouw een uittreksel uit het kadaster in het geding gebracht.
22. De man heeft in zijn toelichting op grief 3 en 4 gesteld dat de rechtbank mocht aannemen dat de [adres] en de [adres] met een recht van hypotheek is belast. De man heeft onder meer aangevoerd:
• De meeste panden worden met hypotheek gekocht;
• De vrouw heeft verklaard:” Meneer heeft mij destijds verteld dat de panden met een hypotheek waren gekocht ”;
• De vrouw heeft verklaard dat er geen spaargelden waren.
23. Het hof overweegt als volgt. Uit het borderel van inschrijving van 21 juli 1986 volgt dat op het appartementsrecht [adres] te [woonplaats] en het appartementsrecht [adres] te [woonplaats] een recht van hypotheek is gevestigd van fl. 35.000,- tot zekereheid voor de terugbetaling van een door de Rabo Bank verstrekte geldlening. Uit het borderel van inschrijving van 2 september 1985 volgt dat er op de [adres] te [woonplaats] een recht van hypotheek is verstrekt van fl. 30.000,- tot zekerheid voor de terugbetaling van een door de Rabo Bank verstrekte geldlening.
24. Het hof acht aangetoond dat de hiervoor genoemde appartementsrechten destijds mede zijn gefinancierd met een tweetal verstrekte geldleningen van fl. 30.000,- en fl. 35.000,-.
25. Indien de man na datum ontbinding van de huwelijksgemeenschap de hiervoor vermelde geldleningen heeft afgelost heeft hij een regresrecht op de vrouw voor de helft van het bedrag van fl. 65.000,-.
Onderneming van de man
26. In grief 5 stelt de vrouw dat het haar volstrekt onduidelijk is hoe de rechtbank de waarde van de onderneming van de man heeft vastgesteld. De vrouw is van mening dat de onderneming in de huwelijksgoederengemeenschap is gevallen en tot op heden onverdeeld is gebleven. De vrouw is van mening dat de onderneming per heden dient te worden getaxeerd en de waarde tussen partijen bij helfte moet worden verdeeld.
27. De man heeft gesteld dat hij de zijn onderneming destijds is gestart met een lening van zijn broer van Sfl. 50.000,-. De geldlening is vastgelegd in een akte van geldlening van 2 maart 1984. Volgens de man heeft de vrouw de geldlening niet betwist en heeft zij evenmin betwist dat de lening moet worden terugbetaald.
28. Het hof overweegt als volgt. Het hof begrijpt uit de gewisselde stukken dat de man een onderneming/eenmanszaak is begonnen. Tegen de achtergrond van het vennootschapsrecht verstaat het hof onder het begrip onderneming: ”een organisatorisch verband, gericht op duurzame deelneming aan het economische verkeer”. Een kenmerk van een eenmanszaak/onderneming is dat er geen sprake is van een afgescheiden vermogen. De activa van de eenmanszaak/onderneming vallen in de huwelijksgemeenschap en de schulden met betrekking op de eenmanszaak/onderneming zijn verhaalbaar op de huwelijksgemeenschap.
29. Een eenmanszaak/onderneming is geen goed in de zin van boek 3 BW. Een onderneming kan derhalve niet worden verdeeld, slechts de activa van de “onderneming” kunnen in de verdeling worden betrokken. Met betrekking tot de schulden van de onderneming geldt als hoofdregel dat beide echtlieden draagplichtig zijn. Slechts onder zeer bijzondere omstandigheden kan van deze onderlinge draagplicht worden afgeweken.
30. Het hof kan niet vaststellen welke activa met betrekking tot de “onderneming” op de datum van de ontbinding van de huwelijksgemeenschap tot deze gemeenschap behoorde, noch kan het hof vaststellen welke schulden met betrekking tot de “onderneming” gemeenschapsschulden zijn. De grief van de vrouw treft geen doel.
Conclusie
31. Gelet op hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen, dient het bestreden vonnis gedeeltelijk te worden vernietigd voor zover de rechtbank is uitgegaan van:
• de peildatum voor waardering van de appartementsrechten te [woonplaats] aan de [adres] en de [adres];
• de vaststelling van de onderbedelingsvordering.
32. Alvorens het hof de onderbedelingsvordering kan vaststellen, dient de waarde van de hiervoor vermelde beide appartementsrechten te worden vastgesteld per 7 maart 2012 tegen de waarde in het economische verkeer.
33. Het hof verzoekt partijen het hof te informeren omtrent de waarde van de appartementsrechten. Het hof geeft partijen in overweging om gezamenlijk één taxateur aan te wijzen om de waarden vast te stellen. Indien partijen niet in onderling overleg de waarden kunnen (doen) vaststellen, dienen partijen het hof te informeren of één of drie taxateurs moeten worden benoemd en of partijen overeenstemming hebben weten te bereiken omtrent de te benoemen taxateurs.
- 3.
Beslissing
Het hof:
verzoekt partijen zich bij akte uit te laten omtrent hetgeen het hof in rechtsoverweging 33 heeft overwogen;
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 16 april 2013 voor akte aan de zijde van de man en de vrouw;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. Labohm, Stollenwerck en Mollema en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 februari 2013 in aanwezigheid van de griffier.