De feiten zoals vermeld in paragraaf 1 zijn ontleend aan rov. 2.1 t/m 2.8 van het bestreden arrest van 24 december 2013 en aan rov. 2.1 t/m 2.8 van het in eerste aanleg gewezen vonnis van 30 september 2009 (die feitenweergave uit het vonnis in eerste aanleg vormde ook in hoger beroep het uitgangspunt; zie rov. 2 van het bestreden arrest).
HR, 10-07-2015, nr. 14/01837
ECLI:NL:HR:2015:1825
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
10-07-2015
- Zaaknummer
14/01837
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:1825, Uitspraak, Hoge Raad, 10‑07‑2015; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:456, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2015:456, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 10‑04‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:1825, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 21‑03‑2014
- Wetingang
- Vindplaatsen
NJ 2015/353 met annotatie van
JOR 2015/282 met annotatie van prof. mr. N.E.D. Faber
INS-Updates.nl 2015-0199
JOR 2015/282 met annotatie van prof. mr. N.E.D. Faber
Uitspraak 10‑07‑2015
Inhoudsindicatie
Faillissementsrecht. Art. 54 Fw. Voor faillietverklaring gesloten koopovereenkomst met schuldenaar; kan koper koopsom verrekenen met vordering op gefailleerde? Inhoud en strekking van art. 54 Fw (HR 7 november 2003, ECLI:NL:HR:2003:AI0280, NJ 2004/61).
Partij(en)
10 juli 2015
Eerste LKamer
nr. 14/01837
EV/LZ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
de vennootschap naar het recht van Luxemburg WEMARO S.A.,gevestigd te Luxemburg,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. J. van der Beek,
t e g e n
mr. R.J.R.M. DE BOK, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [A] B.V.,wonende te Rotterdam,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. J.P. Heering.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als Wemaro en de curator.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak 234162/HA ZA 05-711 van de rechtbank Rotterdam van 30 september 2009;
b. het arrest in de zaak 200.067.334 van het gerechtshof Den Haag van 24 december 2013.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft Wemaro beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De curator heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor de curator mede door mr. M.M. Breugem.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekt tot vernietiging van het bestreden arrest.
De advocaat van de curator heeft bij brief van 23 april 2015 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1.
In cassatie kan worden uitgegaan van de feiten en omstandigheden vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 1.1-1.9. Deze komen, kort samengevat, op het volgende neer.
(i) [A] B.V. (hierna: [A]) was onderdeel van het [A-concern]. Dit concern was vooral actief op het gebied van import, verhuur, verkoop, onderhoud en reparatie van grondverzetmachines en kranen. Bestuurder en indirect aandeelhouder van [A] was [B] B.V. (hierna: [B]). Bestuurders van [B] waren [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1]) en [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2]).
(ii) Bij [A] waren het administratief personeel en de verkoopafdeling van het concern ondergebracht.De belangrijkste werkmaatschappij binnen het concern was [C] C.V. (hierna: [C]).beschikte over een leverancierskrediet van circa € 6 miljoen, verstrekt door de Japanse financieringsmaatschappij Sumitomo. Daarnaast had het concern een krediet bij Fortis (Bank) Nederland N.V. (hierna: Fortis).
(iii) In 2003 leed het concern grote verliezen. Het jaar werd afgesloten met een verlies van € 2,5 miljoen voor belasting.
(iv) In het najaar van 2003 is Wemaro opgericht. Oprichters waren [betrokkene 1] en diens echtgenote.Als statutair bestuurders zijn benoemd enkele aan een Luxemburgs trustkantoor verbonden personen.
(v) Door Wemaro als uitlener en [B] als lener is een geldleningsovereenkomst gedateerd 11 februari 2004 gesloten. In deze geldleningsovereenkomst wordt vermeld dat een bedrag van € 1 miljoen is overgemaakt naar een rekening ten name van [B] bij Fortis.
(vi) Fortis heeft erop gewezen dat de schuldenaar van deze door Wemaro verstrekte lening niet [B] maar [A] was, op wier naam ook de in de geldleningsovereenkomst genoemde bankrekening stond. Overeenkomstig het verzoek van Fortis is daarop een door [B] medeondertekende geldleningsovereenkomst opgemaakt tussen Wemaro en [A], waarin wordt vermeld dat de eerdere vermelding van [B] als lener op een vergissing berustte.
(vii) In februari 2004 heeft [betrokkene 1] aan [betrokkene 3] (hierna: [betrokkene 3]) opdracht gegeven om het concern te reorganiseren dan wel op zoek te gaan naar bezuinigingsmogelijkheden. [betrokkene 3] heeft voor [betrokkene 1] een op 14 mei 2004 gedateerde notitie opgesteld, waarin twee scenario’s werden genoemd. Het eerste scenario voorzag in reorganisatie van [C], het tweede in een faillissement van [C].
(viii) De ondernemingsraad van [C] heeft een procedure aanhangig gemaakt bij de ondernemingskamer.De ondernemingskamer heeft [C] op 1 juli 2004 bij wege van voorlopige voorziening verboden om uitvoering te geven aan haar op 29 april 2004 genomen besluit tot reorganisatie. Bij eindbeschikking van 16 juli 2004 heeft de ondernemingskamer [C] geboden om het reorganisatiebesluit in te trekken op de grond, kort gezegd, dat [C] bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid dat besluit had kunnen nemen.
(ix) Bij op 15 juli 2004 gedateerde overeenkomst (hierna: de koopovereenkomst) heeft [A] haar vorderingen op [betrokkene 1], [betrokkene 2], [betrokkene 4] en [D] N.V. (hierna gezamenlijk: [betrokkene] c.s.), die tezamen een bedrag van € 920.938,-- belopen, “with effect of December 31, 2003” aan Wemaro verkocht en gecedeerd, voor een bedrag van € 920.938.De koopovereenkomst vermeldt dat de koopsom zal worden voldaan door verrekening met de geldlening van € 1 miljoen die Wemaro “with effect of August 1, 2003” aan [A] heeft verstrekt.
(x) Begin augustus 2004 is surseance van betaling aangevraagd voor en verleend aan [C]; [C] is op 27 augustus 2004 in staat van faillissement verklaard.
(xi) Bij vonnis van 24 augustus 2004 is [A] in staat van faillissement verklaard en is de curator als zodanig benoemd.
3.2.1
De curator vordert van Wemaro betaling van het bedrag waarvoor Wemaro de vorderingen van [A] op [betrokkene] c.s. van [A] heeft gekocht, dat wil zeggen de in de koopovereenkomst vermelde koopsom van € 920.938,--.De primaire grondslag van deze vordering is dat de geldlening waarmee de koopsom zou zijn verrekend, niet aan [A] maar aan [B] is verstrekt, waardoor er in werkelijkheid geen verrekening heeft plaatsgevonden en de curator van Wemaro nakoming van haar betalingsverplichting uit hoofde van de koopovereenkomst kan vorderen. Subsidiair stelt de curator zich op het standpunt dat de verrekening van de koopsom met het bedrag van de geldlening in strijd is met art. 54 Fw.
3.2.2
De rechtbank heeft de vordering van de curator toegewezen op de subsidiaire grondslag.
3.2.3
Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd en daartoe, voor zover in cassatie van belang, als volgt overwogen:
“5. Met grief I klaagt Wemaro er over dat de rechtbank buiten het toepassingsbereik van art. 54 Fw is getreden. De rechtbank heeft miskend dat dit artikel niet ziet op een transactie als de onderhavige en niet kan afdoen aan een tussen partijen overeengekomen verrekening, aldus Wemaro. De grief faalt. Dit wordt als volgt toegelicht.
6. Er met Wemaro van uitgaande dat haar uiteindelijke wederpartij bij de geldlening [A] en niet [B] was, gaat het er om of de door Wemaro – voor de overgenomen vorderingen van [A] – aan [A] verschuldigde koopprijs geldig is verrekend met [A]’s schuld uit hoofde van die geldlening.Het gevolg van deze, aan de vooravond van het faillissement uitgevoerde, verrekening was dat het actief van [A] afnam – met de (koopprijs voor de) vorderingen op [betrokkene] c.s. – tegen een verlaging met eenzelfde bedrag van de leenschuld van [A]. Die, niet door zekerheid gedekte schuld werd zodoende voldaan boven die van de andere schuldeisers, voor wie er minder actief overbleef. Dat, ingeval van een faillissement van [A], de achtergestelde leenschuld ook zonder deze verrekening zou worden terugbetaald, althans dat Wemaro daar redelijkerwijs van uit mocht gaan, is gesteld noch gebleken; de curator noemt een boedeldeficit van circa € 10 min.
Bijzonder bij deze verrekening is de positie van [betrokkene 1]. Wemaro met als feitelijk leidinggever [betrokkene 1] nam de schulden van [betrokkene] c.s. aan [A] over, waarmee [A], met indirect bestuurder [betrokkene 1], instemde.
7. Dat in dit geval de schulden van [betrokkene] c.s. van [A] zijn gekocht en niet op de wijze als bedoeld in art. 6:155 BW van [betrokkene] c.s. zijn overgenomen, maakt niet dat de verrekenings-constructie buiten het bereik van art. 54 Fw valt. Anders dan Wemaro meent, wordt onder schuldoverneming in de zin van art. 54, lid 1, Fw tevens begrepen het geval dat voor de faillietverklaring een goed van de schuldenaar wordt gekocht en aldus een verrekenbare schuld wordt gecreëerd. Gaat de schuldenaar failliet en is overigens voldaan aan art. 54 Fw […] dan dient het beroep op verrekening te worden onthouden. Onjuist is ook het standpunt van Wemaro dat art. 54 Fw een met de latere failliet overeengekomen verrekening ongemoeid laat. Art. 54 Fw, dat van dwingend recht is, beoogt paal en perk te stellen aan het – kort voor het faillissement – ten nadele van andere schuldeisers creëren van verrekeningsmogelijkheden. Voor het maken van een uitzondering voor verrekeningsafspraken die in dat stadium met de latere failliet worden gemaakt, bestaat geen goede grond; een dergelijke uitzondering staat haaks op de doelstelling van deze antimisbruikbepaling.
(…)
14. Tot slot wordt nog opgemerkt – wederom ten overvloede – dat de overeenkomst houdende de verkoop en verrekening ook langs de weg van de pauliana had kunnen worden bestreden, ook al is de verrekening op zichzelf genomen niet een vernietigbare rechtshandeling van de failliet; de overeenkomst vormde een onverplichte handeling, terwijl ook de wetenschap van benadeling moet worden aangenomen. Een vernietiging op die grond zou er in beginsel toe hebben moeten leiden dat de vorderingen – het actief – weer in de boedel kwamen, maar nu gesteld noch gebleken is dat de vorderingen minder waard zijn dan € 920.938 (de koopsom) en/of niet alreeds ten volle zijn of zullen worden betaald aan Wemaro zou de ongedaanmaking ook kunnen bestaan uit de afdracht door Wemaro van € 920.938.”
3.3.1
Onderdeel I.1 keert zich tegen rov. 5-7 en klaagt onder meer dat het hof heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting met betrekking tot art. 54 Fw. Het onderdeel neemt tot uitgangspunt dat de bestaande vordering van Wemaro op [A] uit hoofde van de geldlening is verrekend met de schuld van Wemaro aan [A] die is ontstaan door en met het aangaan van de koopovereenkomst. Nu Wemaro de schuld aan [A] niet heeft verkregen door deze over te nemen van een derde, is art. 54 Fw op dit geval niet van toepassing, aldus de klacht.
3.3.2
Art. 54 Fw maakt deel uit van het in de art. 53-55 Fw vervatte stelsel van regels met betrekking tot de bevoegdheid om een schuld aan de gefailleerde te verrekenen met een vordering op de gefailleerde. Bij wege van hoofdregel bepaalt art. 53 Fw dat degene die zowel schuldenaar als schuldeiser van de gefailleerde is, zijn schuld met zijn vordering op de gefailleerde kan verrekenen, indien beide zijn ontstaan vóór de faillietverklaring of voortvloeien uit handelingen, vóór de faillietverklaring met de gefailleerde verricht.
Op deze hoofdregel worden in de art. 54 en 55 Fw uitzonderingen gemaakt, in welke uitzonderingsgevallen verrekening niet of slechts onder bepaalde voorwaarden is toegestaan. De in art. 54 lid 1 Fw voorziene uitzondering betreft het geval dat degene die een schuld aan de gefailleerde of een vordering op de gefailleerde vóór de faillietverklaring van een derde heeft overgenomen, bij die overneming niet te goeder trouw heeft gehandeld.
3.3.3
Het onderdeel voert terecht aan dat uit de tekst van art. 54 lid 1 Fw volgt dat het toepassingsbereik van deze uitzondering op de hoofdregel van art. 53 Fw is beperkt tot het geval dat degene die gebruik wenst te maken van zijn bevoegdheid tot verrekening, niet te goeder trouw handelde toen hij een schuld aan de gefailleerde of een vordering op de gefailleerde overnam van een derde (vgl. HR 21 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ7199, NJ 2014/272). Het onderhavige geval, waarin Wemaro niet de schulden van [betrokkene] c.s. aan [A] heeft overgenomen van [betrokkene] c.s., maar de vorderingen van [A] op [betrokkene] c.s. heeft gekocht van [A], wordt derhalve naar de letter niet door art. 54 lid 1 Fw bestreken.
3.3.4
Art. 54 lid 1 Fw strekt ertoe verrekening uit te sluiten in die gevallen waarin een schuldenaar of een schuldeiser van de boedel een vordering respectievelijk een schuld van een derde overneemt met het doel zichzelf de mogelijkheid van verrekening te verschaffen (vgl. HR 7 november 2003, ECLI:NL:HR:2003:AI0280, NJ 2004/61). Anders dan het hof heeft overwogen, rechtvaardigt deze strekking niet om het toepassingsbereik van deze bepaling te doen uitstrekken tot een geval als het onderhavige, waarin – aldus het hof in rov. 7 – “voor de faillietverklaring een goed van de schuldenaar wordt gekocht en aldus een verrekenbare schuld wordt gecreëerd”.
3.3.5
Het vorenstaande brengt mee dat de rechtsklacht van onderdeel I.1 doel treft.
3.4.1
Onderdeel II keert zich tegen rov. 14 en klaagt onder II.1 (d) dat het hof door – ten overvloede – op te merken dat de koopovereenkomst ook langs de weg van de pauliana had kunnen worden bestreden, heeft miskend dat de curator niet voldoende duidelijk een beroep heeft gedaan op de pauliana of een andere vernietigingsgrond of nietigheidsgrond, en zich uitsluitend op art. 54 Fw heeft beroepen.
3.4.2
Deze klacht berust op een onjuiste lezing van rov. 14 en kan derhalve niet tot cassatie leiden. Het hof heeft niet overwogen dat de curator zich in of buiten rechte op art. 42 Fw heeft beroepen, maar heeft slechts – ten overvloede – overwogen dat de curator een zodanig beroep had kunnen doen.
3.5
De overige klachten behoeven geen behandeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof Den Haag van 24 december 2013;
verwijst het geding naar het gerechtshof Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt de curator in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Wemaro begroot op € 2.096,95 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.B. Bakels als voorzitter en de raadsheren A.H.T. Heisterkamp, G. de Groot, M.V. Polak en T.H. Tanja-van den Broek, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op 10 juli 2015.
Conclusie 10‑04‑2015
Inhoudsindicatie
Faillissementsrecht. Art. 54 Fw. Voor faillietverklaring gesloten koopovereenkomst met schuldenaar; kan koper koopsom verrekenen met vordering op gefailleerde? Inhoud en strekking van art. 54 Fw (HR 7 november 2003, ECLI:NL:HR:2003:AI0280, NJ 2004/61).
14/01837 | Mr. L. Timmerman |
Zitting: 10 april 2015 | |
Conclusie inzake: | |
Wemaro S.A. (hierna: Wemaro) eiseres tot cassatie tegen mr. R.J.R.M. de Bok, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [A] B.V. (hierna: de curator) verweerder in cassatie |
1. Feiten1.
1.1 [A] B.V. (hierna: [A]) was onderdeel van het [A]-concern. Het [A]-concern was vooral actief op het gebied van import, verhuur, verkoop, onderhoud en reparatie van grondverzetmachines en kranen. Bestuurder en indirect aandeelhouder van [A] was [B] B.V. (hierna: [B]). Bestuurders van [B] waren [betrokkene 1] ([betrokkene 1]) en [betrokkene 2] ([betrokkene 2]).
1.2 Bij [A] waren het administratief personeel en de verkoopafdeling ondergebracht. De belangrijkste werkmaatschappij binnen het concern was [C] C.V. (hierna: [C]). [C] beschikte over een leverancierskrediet van circa € 6 miljoen, verstrekt door de Japanse financieringsmaatschappij Sumitomo. Daarnaast had het concern een krediet bij Fortis (Bank) Nederland N.V. (hierna: Fortis).
1.3 In 2003 leed het concern grote verliezen. Het jaar werd afgesloten met een verlies van € 2,5 miljoen voor belasting.
1.4 In het najaar van 2003 is Wemaro opgericht. Oprichters waren [betrokkene 1] en diens echtgenote. Als statutair bestuurders zijn benoemd de aan een Luxemburgs trustkantoor verbonden [betrokkene 5], [betrokkene 6] en [betrokkene 7]. Door Wemaro als uitlener en [B] als lener is een geldleningsovereenkomst gedateerd 11 februari 2004 getekend. In deze geldleningsovereenkomst staat: “The aforementioned amount (€ 1 mln., hof) had been transferred to bank account number [001] in the name of [B] B.V. at Fortis Bank [...].” Fortis, die in het kader van de kredietverstrekking een achterstelling van de vordering van Wemaro had bedongen, heeft erop gewezen dat debiteur van deze door Wemaro verstrekte lening niet [B] maar [A] was, op wier naam ook de in de geldleningsovereenkomst genoemde bankrekening stond. Overeenkomstig het verzoek van Fortis is daarop eenzelfde, door [B] medeondertekende, “subordinated loan agreement” opgemaakt tussen Wemaro en [A], waarin staat dat de eerdere vermelding van [B] als lener op een vergissing berustte. De overeenkomst begint met: “Whereas: - With effect of August 1 2003, Lender has lent Borrower an amount of EUR 1,000,000 [...].” [betrokkene 8], de controller binnen het [A]-concern, schrijft daarover later aan [betrokkene 9] van [E], de belastingadviseur van het concern (e-mailbericht van 2 juli 2004): “6. De lening van Wemaro ad 1.000.000 staat in H.INT omdat: -de leningovk is gemaakt op [B] (gemaakt in 2004) [en] de storting is gedaan op de [B] rekening (gedaan in 2003). De lening moest op [A] staan conform de kredietovk Fortis bank. De lening is aangepast in 2004 conform de kredietovk. Afgesproken is dat de lening per 31-12-2003 in [A] komt te staan in R/C met [B].” In de geconsolideerde jaarrekening over 2003 wordt melding gemaakt van een “achterstelling door Wemaro S.A. van haar vordering van € 1.000.000,- op [A] B.V.”
1.5 In februari 2004 heeft [betrokkene 1] aan [betrokkene 3] opdracht gegeven om het concern te reorganiseren / op zoek te gaan naar bezuinigingsmogelijkheden. [betrokkene 3] heeft voor [betrokkene 1] een memo gedateerd 14 mei 2004 opgesteld met als onderwerp: “Overleg over reorganisatie Zutphen ([C], opm. hof)”. In dit memo worden twee scenario’s genoemd. Scenario 1 is: “Doorgaan op de ingeslagen weg (eruit komen in overleg met de Ondernemingsraad). Dit houdt in dat per 1 juni het voorgenomen besluit kan worden uitgevoerd. Daarna kan de Ondernemingsraad wel in beroep bij de Ondernemingskamer. Maar dat beroep heeft geen opschortende werking. [...].” Als problemen worden bij dit scenario genoemd, onder andere: “1: verliessituatie loopt door en wordt erger. In de zomer wordt een liquiditeitsprobleem verwacht [...]”. Het tweede scenario is dat van een faillissement van [C]. Het memo meldt verder dat de volgende route zal worden gevolgd: “1: [A] stuurt een fax aan de advocaat van de ondernemingsraad met een laatste oproep om zich niet te verzetten tegen het voorgenomen besluit. 2: Bij een negatieve reactie gaat [A] over tot uitvoering van scenario twee.” Als voorbereiding op het tweede, faillissementsscenario noemt het memo onder andere: “Spreken met [betrokkene 10] (vlak voor aanvraag surceance) [;] Sumitomo (als [betrokkene 10])”. In vervolg op dit memo heeft [betrokkene 3] – bij faxbrief van 17 mei 2004 gericht aan de advocaat van de ondernemingsraad – een klemmend beroep op de ondernemingsraad gedaan om zich niet te verzetten tegen het voorgenomen besluit. Onder verwijzing naar de verslechterende financiële situatie heeft hij daarbij opgemerkt dat een wezenlijk ander aanbod in het kader van het sociaal plan er niet in zat.
1.6 De ondernemingsraad van [C] heeft daarop een procedure aanhangig gemaakt bij de Ondernemingskamer. De Ondernemingskamer heeft [C] op 1 juli 2004 bij wege van voorlopige voorziening verboden om uitvoering te geven aan het reorganisatiebesluit (sluiting vestiging). De eindbeschikking van de Ondernemingskamer volgde op 16 juli 2004. In de eindbeschikking is [C] geboden om het betreffende besluit in te trekken. De motivering luidt, kort weergegeven, dat [C] bij afweging van de betrokken belangen het besluit niet in redelijkheid had kunnen nemen.
1.7 Bij een op 15 juli 2004 gedateerde overeenkomst heeft [A] haar vorderingen op [betrokkene 1] (€ 471.435), [betrokkene 2] (€ 295.645), [betrokkene 4] (€ 40.117) en [D] N.V. (€ 113.641) – bij elkaar: € 920.938 – “with effect of December 31, 2003” verkocht / gecedeerd aan Wemaro, zulks voor een bedrag van € 920.938,-. De overeenkomst meldt dat deze koopsom zal worden voldaan door verrekening met de geldlening van € 1 miljoen die Wemaro “with effect of August 1, 2003” aan [A] heeft verstrekt.
1.8 Bij e-mailbericht van 13 juli 2004 schrijft [betrokkene 9] (van [E], de belastingadviseur van het [betrokkene]-concern) aan [betrokkene 8] (controller van het [A]-concern) en [betrokkene 3]: “[...] hierbij de overeenkomsten [...]. Met [betrokkene 8] ([betrokkene 8], opm. hof) heb ik afgesproken dat als jullie je er in kunnen vinden, jullie voor datering en ondertekening zorgen door de Nederlandse partijen ([betrokkene 1], [betrokkene 3], [betrokkene 2] en [betrokkene 4]). De overeenkomsten met Wemaro SA en Omega SA als partijen moeten vervolgens ook naar Luxemburg. We gaan ervan uit dat wij dan even contact opnemen met [betrokkene 7] en de situatie uitleggen. [...]”. Een volgend e-mailbericht van [betrokkene 9], van 19 juli 2004, gericht aan [betrokkene 8] en [betrokkene 1], luidt: “Zoals afgesproken heb ik vijf rekeningen-courant (alsnog) vastgelegd in een overeenkomst. Vervolgens worden deze overeenkomsten gecedeerd. Allereerst: De RC-en tussen [A] en [betrokkene 1], [betrokkene 2], [betrokkene 4] en Consultancy, die gecedeerd worden aan Wemaro. […] Willen jullie als jullie ze akkoord vinden voor ondertekening en datering zorgdragen? Ik zie de stukken graag tegemoet. Vervolgens neem ik contact op met [betrokkene 7] van Wemaro.” Op deze e-mail is even later, diezelfde 19e juli 2004, door [betrokkene 8] als volgt gereageerd: “Beste [betrokkene 9], Volgens mij is document ‘Cessie Wemaro [A].doc’ niet goed, want de oude bedragen staan hier nog in. Volgens mij is er in dit document niks veranderd tov de nu getekende exemplaren (bij [betrokkene 1]).” [betrokkene 9] antwoordt daarop bij e-mailbericht van 20 juli 2004 (09.04 uur): “Klopt, ik had de bedragen nog niet veranderd. Excuses. De tekst is wel anders, die verwijst nu naar aangehechte overeenkomsten i.p.v. RC” en bij e-mailbericht van 20 juli 2004 (12:05 uur): “En nu met de juiste optelling!”. Beide e-mailberichten vermelden onder de ondertekening: “(See attached file: Cessie Wemaro [A].doc)”.
1.9 Begin augustus 2004 is surseance van betaling aangevraagd voor en verleend aan [C] en haar beherend vennoot. [A] is op 24 augustus 2004 in staat van faillissement verklaard. [C] is op 27 augustus 2004 in staat van faillissement verklaard.
2. Procesverloop
2.1
De curator heeft deze procedure tegen Wemaro aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 24 januari 2005. De curator vordert in dit geding betaling van het bedrag waarvoor Wemaro de vorderingen van [A] op [betrokkene 1], [betrokkene 2], [betrokkene 4] en [D] N.V. (hierna gezamenlijk: [betrokkene] c.s.), van [A] gekocht heeft (€ 920.938,-). De primaire grondslag van de vordering is dat de geldlening waarmee de koopsom zou zijn verrekend, niet aan [A] maar aan [B] is verstrekt, waardoor er in werkelijkheid geen verrekening heeft plaatsgevonden en er nog moet worden nagekomen. De subsidiaire grondslag voor de vordering is dat de verrekening van de koopsom in strijd is met art. 54 Fw (zie rov. 3).
2.2
De Rechtbank Rotterdam heeft de vordering van de curator bij vonnis van 30 september 2009 op de subsidiaire grondslag toegewezen (zie rov. 3). De rechtbank heeft Wemaro daarbij veroordeeld tot betaling van € 920.938,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 januari 2005. Wemaro is daarbij tevens veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis van de rechtbank is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.3
Wemaro heeft hoger beroep ingesteld bij het Hof Den Haag. Het hof heeft bij arrest van 24 december 2013 de grieven verworpen en het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Wemaro is veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep, en het arrest is in zoverre uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het in hoger beroep meer of anders gevorderde is afgewezen.
2.4
Wemaro heeft bij dagvaarding van 21 maart 2014 cassatieberoep ingesteld tegen het arrest van het hof van 24 december 2013. De curator heeft geconcludeerd tot verwerping. Partijen hebben hun respectievelijke standpunten vervolgens schriftelijk toegelicht, waarna Wemaro nog heeft gerepliceerd. De curator heeft afgezien van dupliek.
3. Bespreking van het cassatiemiddel
Onderdeel I
3.1
Onderdeel I richt zich tegen het oordeel van het hof in rov. 5 t/m 7 van het bestreden arrest. Deze rechtsoverwegingen luiden:
“5. Met grief I klaagt Wemaro er over dat de rechtbank buiten het toepassingsbereik van art. 54 Fw is getreden. De rechtbank heeft miskend dat dit artikel niet ziet op een transactie als de onderhavige en niet kan afdoen aan een tussen partijen overeengekomen verrekening, aldus Wemaro. De grief faalt. Dit wordt als volgt toegelicht.
6. Er met Wemaro van uitgaande dat haar uiteindelijke wederpartij bij de geldlening [A] en niet [B] was, gaat het er om of de door Wemaro – voor de overgenomen vorderingen van [A] – aan [A] verschuldigde koopprijs geldig is verrekend met [A]’s schuld uit hoofde van die geldlening. Het gevolg van deze, aan de vooravond van het faillissement uitgevoerde, verrekening was dat het actief van [A] afnam – met de (koopprijs voor de) vorderingen op [betrokkene] c.s. – tegen een verlaging met eenzelfde bedrag van de leenschuld van [A]. Die, niet door zekerheid gedekte schuld werd zodoende voldaan boven die van de andere schuldeisers, voor wie er minder actief overbleef. Dat, ingeval van een faillissement van [A], de achtergestelde leenschuld ook zonder deze verrekening zou worden terugbetaald, althans dat Wemaro daar redelijkerwijs van uit mocht gaan, is gesteld noch gebleken; de curator noemt een boedeldeficit van circa € 10 mln.
Bijzonder bij deze verrekening is de positie van [betrokkene 1]. Wemaro met als feitelijk leidinggever [betrokkene 1] nam de schulden van [betrokkene] c.s. aan [A] over, waarmee [A], met indirect bestuurder [betrokkene 1], instemde.
7. Dat in dit geval de schulden van [betrokkene] c.s. van [A] zijn gekocht en niet op de wijze als bedoeld in art. 6:155 BW van [betrokkene] c.s. zijn overgenomen, maakt niet dat de verrekeningsconstructie buiten het bereik van art. 54 Fw valt. Anders dan Wemaro meent, wordt onder schuldoverneming in de zin van art. 54, lid 1, Fw tevens begrepen het geval dat voor de faillietverklaring een goed van de schuldenaar wordt gekocht en aldus een verrekenbare schuld wordt gecreëerd. Gaat de schuldenaar failliet en is overigens voldaan aan art. 54 Fw – hierover gaat grief II – dan dient het beroep op verrekening te worden onthouden. Onjuist is ook het standpunt van Wemaro dat art. 54 Fw een met de latere failliet overeengekomen verrekening ongemoeid laat. Art. 54 Fw, dat van dwingend recht is, beoogt paal en perk te stellen aan het – kort voor het faillissement – ten nadele van andere schuldeisers creëren van verrekeningsmogelijkheden. Voor het maken van een uitzondering voor verrekeningsafspraken die in dat stadium met de latere failliet worden gemaakt, bestaat geen goede grond; een dergelijke uitzondering staat haaks op de doelstelling van deze antimisbruikbepaling.”
3.2
Het onderdeel klaagt dat het bovenstaande oordeel van het hof blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting omtrent art. 54 Fw. Het onderdeel stelt – kort samengevat – dat de schuld die verrekend werd met de reeds bestaande vordering van Wemaro op [A], ontstaan is door het aangaan van de koopovereenkomst tussen Wemaro en [A] (de overeenkomst tot overname van de vorderingen van [A] op [betrokkene] c.s. tegen een prijs van € 920.938,-). Wemaro heeft de schuld derhalve niet verkregen door overname van die schuld van een derde. Het hof heeft volgens het onderdeel dan ook ten onrechte aangenomen dat art. 54 lid 1 Fw in het onderhavige geval van toepassing is. Indien het oordeel geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting dan is het oordeel in elk geval onvoldoende gemotiveerd, aldus het onderdeel.
3.3
De Faillissementswet geeft in art. 53 t/m 55 een regeling omtrent de mogelijkheid tot verrekening van schulden. Nadat art. 53 Fw bepaalt in welke gevallen verrekening is toegestaan, formuleert art. 54 Fw enkele uitzonderingen op die regel. De laatstgenoemde bepaling luidt:
Artikel 54
1. Niettemin is degene die een schuld aan de gefailleerde of een vordering op de gefailleerde vóór de faillietverklaring van een derde heeft overgenomen, niet bevoegd tot verrekening, indien hij bij de overneming niet te goeder trouw heeft gehandeld.
2. Na de faillietverklaring overgenomen vorderingen of schulden kunnen niet worden verrekend.
Vraag in cassatie is thans of art. 54 Fw – zoals het hof heeft aangenomen – ook van toepassing kan zijn in de situatie waarin de schuldenaar een vordering verkocht en overgedragen heeft aan een van zijn crediteuren, en de voor die cessie verschuldigde tegenprestatie verrekend wordt met een openstaande vordering op de nadien gefailleerde schuldenaar.
3.4
Het onderdeel wijst er terecht op dat er een wezenlijk verschil bestaat tussen gevallen als de onderhavige en die welke genoemd worden in art. 54 Fw. De in art. 54 Fw genoemde gevallen zijn namelijk situaties waarin een vordering of schuld die onderwerp is van de verrekening, oorspronkelijk bij een ander berustte maar is overgenomen door de partij die zich op verrekening beroept. In het onderhavige geval is er weliswaar een vordering of schuld overgegaan op de partij die zich op verrekening beroept; die overgegane verbintenis is echter niet het onderwerp van de verrekening. De verbintenis die volgens Wemaro verrekend is, is de schuld tot betaling van de koopsom voor de gecedeerde vorderingen.
3.5
Nu zou men kunnen betogen dat de wettekst van art. 54 Fw niet beslissend is, en dat deze bepaling gezien haar ratio – het tegengaan van misbruik van verrekening2.– onder omstandigheden tevens toegepast kan worden in geval van verrekening van een schuld die ontstaan is uit een overeenkomst tussen een crediteur en de nadien gefailleerde schuldenaar.3.Een dergelijk betoog kan echter niet overtuigen, in elk geval niet voor gevallen als de onderhavige. Een transactie waarbij met het oogmerk van (ongeoorloofde) begunstiging van een crediteur, een goed van de schuldenaar verkocht en overgedragen wordt onder verrekening van de koopprijs, kan immers aangetast worden met de actio pauliana (zie art. 42 e.v. Fw, en onder meer HR 19 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BG1117). Voor het tegengaan van misbruik van de verrekeningsregeling is toepassing van art. 54 Fw hier dus niet noodzakelijk.
3.6
Overigens is de vraag naar het toepassingsbereik van art. 54 Fw in 2013 nog aan de orde geweest in het arrest Eringa q.q./ABN Amro (zie HR 21 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ7199).4.In het betreffende geval had ABN Amro haar kredietovereenkomst met Garage […] opgezegd, en was op diezelfde dag een huurovereenkomst gesloten tussen de bank (als huurder) en Garage […] (als verhuurder) ter zake van het bedrijfspand van Garage […]. In de huurovereenkomst was onder meer bepaald dat de overeenkomst van de zijde van de bank te allen tijde kon worden beëindigd. Vijf dagen later werd Garage […] failliet verklaard. De bank verrekende vervolgens de schulden die ontstaan waren uit de huurovereenkomst, met de openstaande vordering van de bank op Garage […]. In de procedure die volgde, stelde het hof vast dat de bank niet betwistte dat zij bij het sluiten van de huurovereenkomst niet te goeder trouw was in de zin van art. 54 Fw. Het hof oordeelde vervolgens dat de bank op grond van art. 54 Fw niet tot de verrekening bevoegd was. Dit oordeel van het hof werd in cassatie met succes bestreden. De Hoge Raad overwoog:
“5. Beoordeling van het middel in het incidentele beroep
5.1
Het middel richt in onderdeel a klachten tegen het oordeel van het hof dat art. 54 Fw belet dat ABN AMRO een beroep op verrekening ten aanzien van de verschuldigde huur toekomt (rov. 4.12).
5.2
Art. 54 Fw bepaalt dat degene die een schuld aan de gefailleerde of een vordering op de gefailleerde vóór de faillietverklaring van een derde heeft overgenomen, niet bevoegd is tot verrekening indien hij bij de overneming niet te goeder trouw heeft gehandeld. ABN AMRO heeft de huurschuld echter niet van een derde overgenomen. De verplichting tot huurbetaling is een schuld van haarzelf als huurder, waarop art. 54 Fw geen betrekking heeft. Het middel is in zoverre gegrond. De overige klachten behoeven geen behandeling.”
Naar oordeel van de Hoge Raad was art. 54 Fw derhalve niet van toepassing omdat de schuld die verrekend werd niet was overgenomen van een derde, maar ontstaan was uit de overeenkomst tussen de schuldeiser en de schuldenaar.
3.7
Er bestaat mijns inziens geen aanleiding om in deze zaak anders te oordelen dan in het arrest Eringa q.q./ABN Amro. Onderdeel I klaagt terecht dat het hof miskend heeft dat art. 54 Fw niet ziet op de verrekening van een schuld als de onderhavige, welke niet is overgenomen van een derde maar ontstaan is uit een overeenkomst tussen de crediteur en de nadien gefailleerde schuldenaar. Dit betekent dat het onderdeel slaagt en dat het bestreden oordeel niet in stand kan blijven.
Onderdeel II
3.8
Onderdeel II richt zich tegen het oordeel van het hof in rov. 14 van het bestreden arrest. Deze rechtsoverweging luidt:
“14. Tot slot wordt nog opgemerkt – wederom ten overvloede – dat de overeenkomst houdende de verkoop en verrekening ook langs de weg van de pauliana had kunnen worden bestreden, ook al is de verrekening op zichzelf genomen niet een vernietigbare rechtshandeling van de failliet; de overeenkomst vormde een onverplichte handeling, terwijl ook de wetenschap van benadeling moet worden aangenomen. Een vernietiging op die grond zou er in beginsel toe hebben moeten leiden dat de vorderingen – het actief – weer in de boedel kwamen, maar nu gesteld noch gebleken is dat de vorderingen minder waard zijn dan € 920.938 (de koopsom) en/of niet alreeds ten volle zijn of zullen worden betaald aan Wemaro zou de ongedaanmaking ook kunnen bestaan uit de afdracht door Wemaro van € 920.938.”
3.9
Het onderdeel klaagt onder meer dat het hof met de bovenstaande overweging miskent dat ingevolge art. 24 Rv de rechter, tenzij uit de wet anders voortvloeit, de zaak onderzoekt en beslist op de grondslag van hetgeen partijen aan hun vordering, verzoek of verweer ten grondslag hebben gelegd.
3.10
De klachten van onderdeel II missen belang. De bestreden overweging is ten overvloede gegeven en is niet aan het oordeel van het hof ten grondslag gelegd. Bovendien kan het overwogene in rov. 14 na het slagen van de klachten van onderdeel I, het oordeel van het hof ook niet (mede) dragen. Onderdeel II behoeft hier verder dan ook geen bespreking.
3.11
Slotsom is derhalve dat de klachten van onderdeel I slagen en dat het arrest van het hof niet in stand kan blijven.
4. Conclusie
De conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 10‑04‑2015
Zie nader over de ratio van art. 54 Fw mijn conclusie (onder 4.55 e.v.) voor het arrest Eringa q.q./ABN Amro, ECLI:NL:PHR:2013:BZ7199, NJ 2014/272.
Zie in deze zin bijvoorbeeld N.E.D. Faber in zijn noot in JOR 2008/135 onder Rb Arnhem 3 oktober 2007. Toepassing van art. 54 Fw in een geval als het onderhavige werd mogelijk geacht door onder meer Hof ’s-Gravenhage 30 juni 1998, ECLI:NL:GHSGR:1998:AG3219; Rb ’s-Gravenhage 9 november 2005, ECLI:NL:RBSGR:2005:AU8687; Rb Leeuwarden 16 mei 2007, ECLI:NL:RBLEE:2007:BA7936; en Rb Arnhem 3 oktober 2007, ECLI:NL:RBARN:2007:BB5474. Zie voor het oordeel dat art. 54 Fw in een dergelijk geval niet van toepassing is bijvoorbeeld Rb Almelo 13 april 2011, ECLI:NL:RBALM:2011:BQ2771; Hof Amsterdam 12 mei 2005, JOR 2005/252; en Rb Amsterdam 10 december 2003, ECLI:NL:RBAMS:2003:AO8040 (en zie ook het hierna genoemde arrest HR 26 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ7199, rov. 5.1, 5.2). Vgl. voorts onder meer B. Wessels, Gevolgen van faillietverklaring (2) (Wessels Insolventierecht nr. III), 2014/3419 e.v.; R.J. de Weijs, GS Faillissementswet, art. 42 Fw, aant. 8.3; en de verdere door deze auteurs genoemde rechtspraak en literatuur.
Zie over dit oordeel van de Hoge Raad onder andere H.J. Snijders in zijn noot onder het arrest van 21 juni 2013 in NJ 2014/272 (onder 2a en 2b); en B.A. Schuijling in zijn noot onder het arrest in JOR 2013/320 (onder 7 en 8).
Beroepschrift 21‑03‑2014
CASSATIEDAGVAARDING
Heden, eenentwintig maart tweeduizend veertien (21-03-2014), op verzoek van de vennootschap naar het recht van Luxemburg WEMARO S.A., gevestigd te Luxemburg (‘Wemaro’), die te dezer zake woonplaats kiest aan de Apollolaan 151 (1077 AR) te Amsterdam, ten kantore van Mr J. van der Beek (Spigt Litigators N.V.), die door Wemaro wordt aangewezen als, en gesteld tot, advocaat bij de Hoge Raad die haar in het geding zal vertegenwoordigen,
[heb ik, Pauline Antoinet Aalsma, als toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder werkzaam op het kantoor van mr. Frederik Joseph Bronwasser, gerechtsdeurwaarder met plaats van vestiging Rotterdam, kantoorhoudende aldaar aan de Teilingerstraat 170;]
AAN:
Mr. R.J.R.M. de Bok, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [A] B.V., wonende te Rotterdam (de ‘Curator’), die te dezer zake in de vorige instantie laatstelijk woonplaats heeft gekozen ten kantore van de advocaat Mr J.G.M. Roijers, kantoorhoudende aan het Hofplein 20 (3032 AC) te Rotterdam, op dat laatstgenoemde adres overeenkomstig het bepaalde in artikel 63 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dit exploot doende en afschrift van dit exploot latende aan:
[P.E.N de Graaf]
aldaar werkzaam;
AANGEZEGD:
dat Wemaro in cassatieberoep komt van het door het Gerechtshof Den Haag (het ‘Hof’) onder zaaknummer 200.067.334 gewezen arrest tussen Wemaro als appellante en de Curator als geïntimeerde, dat is uitgesproken op 24 december 2013 (het ‘Arrest’).
Voorts heb ik, deurwaarder, mijn exploot doende en afschrift latende als voormeld, de Curator
GEDAGVAARD:
om op vrijdag elf april tweeduizend veertien (11-04-2014) 's ochtends om 10.00 uur, niet in persoon, maar vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden te verschijnen in het geding ten overstaan van de Hoge Raad der Nederlanden, te houden in het gebouw van de Hoge Raad aan de Kazernestraat 52 te Den Haag,
MET AANZEGGING:
dat van de Curator bij verschijning in het geding een griffierecht zal worden geheven en dat de hoogte van dit griffierecht is vermeld in de meest recente bijlage behorend bij de Wet griffierechten burgerlijke zaken zoals die geldt op het tijdstip waarop de Curator het griffierecht verschuldigd wordt (te weten: bij verschijning in het geding) en dat die bijlage bij de Wet griffierechten burgerlijke zaken is te vinden op de website; www.kbvg.nl/griffierechtentabel, dan wel op de website: wetten.overheid.nl;
dat in het geval een verweerder in cassatie onvermogend is, een bij of krachtens de wet vastgesteld griffierecht voor onvermogenden wordt geheven, indien hij op het tijdstip waarop het griffierecht wordt geheven, heeft overgelegd:
- 1.
een afschrift van het besluit tot toevoeging, bedoeld in artikel 29 van de Wet op de rechtsbijstand, of indien dit niet mogelijk is ten gevolge van omstandigheden die redelijkerwijs niet aan hem zijn toe te rekenen, een afschrift van de aanvraag als bedoeld in artikel 24, tweede lid, van de Wet op de rechtsbijstand, dan wel
- 2.
een verklaring van het bestuur van de raad voor rechtsbijstand als bedoeld in artikel 7, derde lid, onderdeel e, van de Wet op de rechtsbijstand waaruit blijkt dat zijn inkomen niet meer bedraagt dan de inkomens, bedoeld in de algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 35, tweede lid, van die wet;
dat de Curator ervoor moet zorgen dat het door hem verschuldigde griffierecht binnen vier weken na de roldatum waarop de Curator in het geding verschijnt is bijgeschreven op de rekening van het gerecht waar deze zaak dient, dan wel ter griffie is gestort;
dat indien de Curator op de voorgeschreven wijze (te weten: vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden) verschijnt maar het door zijn verschijning verschuldigde griffierecht niet tijdig voldoet, en de voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht zijn genomen, het recht van de Curator om verweer in cassatie te voeren of om van zijn zijde in cassatie te komen vervalt;
TENEINDE:
alsdan namens Wemaro tegen het Arrest te horen aanvoeren het navolgende:
Middel van cassatie:
schending van het recht en/of verzuim van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormen, doordat het Hof in zijn te dezen bestreden Arrest op de daarin vermelde gronden heeft recht gedaan als in het dictum van het Arrest is aangegeven, zulks om de volgende, zo nodig in onderling verband en in onderlinge samenhang te beschouwen redenen.
Onderdeel I
I
In rov. 6 (eerste zin) van het Arrest heeft het Hof — terecht — overwogen en beslist dat het er om gaat of de door Wemaro — voor de overgenomen vorderingen van [A] B.V. (‘[A]’) — aan [A] verschuldigde koopprijs geldig is verrekend met [A]'s schuld aan Wemaro uit hoofde van de geldlening.
Door te overwegen en beslissen zoals het Hof heeft gedaan in rov. 5, 6 en 7 van het Arrest, in het bijzonder door te overwegen en beslissen, kort samengevat:
- —
dat het gevolg van deze, aan de vooravond van het faillissement uitgevoerde, verrekening was dat het actief van [A] afnam — met de (koopprijs voor de) vorderingen op [betrokkene] c.s. — tegen een verlaging met eenzelfde bedrag van de leenschuld van [A]; en/of
- —
dat die, niet door zekerheid gedekte schuld zodoende werd voldaan boven die van de andere schuldeisers, voor wie er minder actief overbleef; en/of
- —
dat gesteld noch gebleken is dat, ingeval van een faillissement van [A], de achtergestelde leenschuld ook zonder deze verrekening zou worden terugbetaald, althans dat Wemaro daar redelijkerwijs van uit mocht gaan; en/of
- —
dat bijzonder bij deze verrekening is de positie van [betrokkene 1] (te weten: Wemaro met als feitelijk leidinggever [betrokkene 1] nam de schulden van [betrokkene] c.s. aan [A] over, waarmee [A], met indirect bestuurder [betrokkene 1], instemde); en/of
- —
dat in dit geval de schulden van [betrokkene] c.s. van [A] zijn gekocht en niet op de wijze als bedoeld in art. 6:155 van [betrokkene] c.s. zijn overgenomen, niet maakt dat de verrekeningsconstructie buiten het bereik van art. 54 Fw valt; en/of
- —
dat, anders dan Wemaro meent, onder schuldoverneming in de zin van art. 54 lid 1 Fw tevens wordt begrepen het geval dat voor de faillietverklaring een goed van de schuldenaar wordt gekocht en aldus een verrekenbare schuld wordt gecreëerd; en/of
- —
dat art. 54 Fw beoogt paal en perk te stellen aan het — kort voor het faillissement — ten nadele van andere schuldeisers creëren van verrekeningsmogelijkheden; en/of
- —
dat grief I (waarin Wemaro erover klaagt dat de rechtbank buiten het toepassingsbereik van art. 54 Fw is getreden) faalt;
heeft het Hof blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, althans het Arrest niet naar de eis der wet met redenen omkleed, op grond van de volgende redenen die zo nodig in onderling verband en in onderlinge samenhang moeten worden beschouwd.
I.1
Het Hof heeft miskend:1.
- (a)
dat art. 54 Fw bepaalt dat degene die een schuld aan de gefailleerde of een vordering op de gefailleerde vóór de faillietverklaring van een derde heeft overgenomen, niet bevoegd is tot verrekening indien hij bij de overneming niet te goeder trouw heeft gehandeld; en/of
- (b)
dat art. 54 Fw (uitsluitend) beoogt verrekening uit te sluiten in die gevallen waarin een schuldenaar of een schuldeiser van de boedel een vordering onderscheidenlijk een schuld van een derde overneemt met het doel zichzelf de mogelijkheid van verrekening te verschaffen (vgl. HR 7 november 2003, NJ 2004/61, rov. 3.3.2); en/of
- (c)
dat Wemaro de schuld tot betaling van de koopprijs voor het gekochte goed (echter) niet van een derde heeft overgenomen (vgl. HR 21 juni 2013, JOR 2013/320, rov. 5.2);2. en/of
- (d)
dat de verplichting tot koopprijsbetaling een schuld van Wemaro zèlf is (die door en met het aangaan van de koopovereenkomst is ontstaan), waarop art. 54 Fw geen betrekking heeft (vgl. HR 21 juni 2013, JOR 2013/320, rov. 5.2);3. en/of
- (e)
dat bij de beantwoording van de vraag over de toepasselijkheid van art. 54 Fw (in beginsel) (mede in het licht van hetgeen uiteengezet in I.1 onder (a) tot en met (d) hierboven) niet relevant is
- (i)
dat [A]'s schuld aan Wemaro uit hoofde van de geldlening niet door zekerheid was gedekt en/of
- (ii)
dat gesteld noch gebleken is dat, ingeval van een faillissement van [A], de achtergestelde leenschuld ook zonder deze verrekening zou worden terugbetaald, althans dat Wemaro daar redelijkerwijs van uit mocht gaan en/of
- (iii)
dat de positie van [betrokkene 1] bij deze verrekening bijzonder is.
Indien het Hof het vorenstaande (zowel elke grond op zichzelf beschouwd als twee of meer van deze gronden in onderling verband en in onderlinge samenhang beschouwd) niet heeft miskend, heeft het Hof zijn Arrest niet naar de eis der wet met redenen omkleed, omdat alsdan niet valt in te zien (mede in het licht van dit vorenstaande) dat en waarom art. 54 Fw in het onderhavige geval van toepassing zou (kunnen) zijn.
I.2
Door te overwegen en beslissen in rov. 6 (laatste zin) van het Arrest, kort samengevat, dat Wemaro ‘de schulden van [betrokkene] c.s. aan [A] [overnam]’ en/of door te overwegen en beslissen in rov. 7 (eerste zin) van het Arrest, kort samengevat, dat ‘in dit geval de schulden van [betrokkene] c.s. van [A] zijn gekocht’ heeft het Hof het Arrest niet naar de eis der wet met redenen omkleed, aangezien in het onderhavige geval geen sprake is van (i) een overneming en/of koop door Wemaro van schulden van [betrokkene] c.s. (van [A]) en/of (ii) een verrekening door Wemaro van schulden die van [betrokkene] c.s. zijn overgenomen met de vordering van Wemaro op [A] uit hoofde van de geldlening, maar sprake is van (i) een cessie aan, en een koop door, Wemaro van vorderingen van [A] op [betrokkene] c.s en (ii) een verrekening door Wemaro van de door haar — voor de overgenomen vorderingen van [A] — aan [A] verschuldigde koopprijs met [A]'s schuld aan Wemaro uit hoofde van de geldlening.4.
Onderdeel II
II
Door te overwegen en beslissen zoals het Hof heeft gedaan in rov. 14. van het Arrest, in het bijzonder door te overwegen en beslissen, kort samengevat:
- —
dat — ten overvloede — de overeenkomst houdende de verkoop en verrekening ook langs de weg van de pauliana had kunnen worden bestreden, ook al is de verrekening op zichzelf genomen niet een vernietigbare rechtshandeling van de failliet; en/of
- —
dat de overeenkomst een onverplichte handeling vormde, terwijl ook de wetenschap van benadeling moet worden aangenomen; en/of
- —
dat een vernietiging op die grond er in beginsel toe zou hebben moeten leiden dat de vorderingen — het actief — weer in de boedel kwamen, maar nu gesteld noch gebleken is dat de vorderingen minder waard zijn dan EUR 920.938 (de koopsom) en/of niet alreeds ten volle zijn of zullen worden betaald aan Wemaro de ongedaanmaking ook zou kunnen bestaan uit de afdracht door Wemaro van EUR 920.938;
heeft het Hof blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, althans het Arrest niet naar de eis der wet met redenen omkleed, op grond van de volgende redenen die zo nodig in onderling verband en in onderlinge samenhang moeten worden beschouwd.
II.1
Het Hof heeft miskend:
- (a)
dat bij de beantwoording van de vraag over de toepasselijkheid van art. 54 Fw (in beginsel) (mede in het licht van hetgeen uiteengezet in onderdeel I hierboven) niet relevant is of de overeenkomst houdende de verkoop en verrekening ook langs de weg van de pauliana had kunnen worden bestreden; en/of
- (b)
dat art. 24 Rv bepaalt dat de rechter de zaak onderzoekt en beslist op de grondslag van hetgeen partijen aan hun vordering of verweer ten gronde hebben gelegd; en/of
- (c)
dat art. 149 lid 1 Rv bepaalt dat de rechter slechts die feiten of rechten aan zijn beslissing ten grondslag mag leggen, die in het geding aan hem ter kennis zijn gekomen of zijn gesteld en die overeenkomstig de voorschriften van Boek 1, Titel 2, Afd. 9 Rv zijn komen vast te staan; en/of
- (d)
dat de Curator niet (voldoende duidelijk) een beroep op de pauliana (of een andere vernietigingsgrond of een nietigheidsgrond (anders dan art. 54 Fw)) heeft gedaan met betrekking tot het aangaan van de overeenkomst houdende de verkoop en verrekening (en uit de gedingstukken uitdrukkelijk blijkt dat de Curator juist geen beroep op de pauliana heeft gedaan)5.; en/of
- (e)
dat niet is gesteld (en ook niet is gebleken) dat de overeenkomst houdende de verkoop en verrekening een onverplichte rechtshandeling vormde; en/of
- (f)
dat niet is gesteld (en ook niet is gebleken) dat sprake is van wetenschap van benadeling bij [A] en Wemaro (althans bij [A]) ten tijde van het aangaan van de overeenkomst houdende de verkoop en verrekening; en/of
- (g)
dat vernietiging van de overeenkomst houdende de verkoop en verrekening op grond van de pauliana (in beginsel) niet kan leiden tot een ongedaanmaking door afdracht door Wemaro van de koopprijs van EUR 920.938 (en/of dat evenmin is gesteld of gebleken dat voldaan zou zijn aan de vereisten van art. 3:53 lid 2 BW); en/of
- (h)
dat niet is gesteld (en ook niet is gebleken) dat de vorderingen alreeds ten volle zijn of zullen worden betaald aan Wemaro; en/of
- (i)
dat de rechtsvordering tot vernietiging op grond van de pauliana (overigens) (ook) is onderworpen aan een verjaringstermijn van drie jaren nadat de benadeling is ontdekt zoals bedoeld in art. 3:52 lid 1 onder c BW (waarop ook door Wemaro is gewezen)6. (en welke verjaringstermijn ook reeds geruime tijd is verstreken, aangezien (in ieder geval) méér dan drie jaren zijn verstreken na de inleidende dagvaarding d.d. 24 januari 2005 (het moment waarop de beweerde benadeling (in ieder geval) is ontdekt)).
Indien het Hof het vorenstaande (zowel elke grond op zichzelf beschouwd als twee of meer van deze gronden in onderling verband en in onderlinge samenhang beschouwd) niet heeft miskend, heeft het Hof zijn Arrest niet naar de eis der wet met redenen omkleed, omdat alsdan niet valt in te zien (mede in het licht van dit vorenstaande):
- (1)
dat en waarom in het onderhavige geval bij de beantwoording van de vraag over de toepasselijkheid van art. 54 Fw relevant zou zijn of de overeenkomst houdende de verkoop en verrekening ook langs de weg van de pauliana had kunnen worden bestreden; en/of
- (2)
dat en waarom de overeenkomst houdende de verkoop en verrekening ook langs de weg van de pauliana had kunnen worden bestreden; en/of
- (3)
dat en waarom de overeenkomst houdende de verkoop en verrekening een onverplichte rechtshandeling zou vormen; en/of
- (4)
dat en waarom de wetenschap van benadeling zou moeten worden aangenomen; en/of
- (5)
dat en waarom vernietiging van de overeenkomst houdende de verkoop en verrekening op grond van de pauliana zou kunnen leiden tot een ongedaanmaking door afdracht door Wemaro van de koopprijs van EUR 920.938; en/of
- (6)
dat en waarom de vorderingen alreeds ten volle zouden zijn of zouden worden betaald aan Wemaro; en/of
- (7)
dat en waarom de voor een rechtsvordering tot vernietiging op grond van de pauliana geldende verjaringstermijn zoals bedoeld in art. 3:52 lid 1 onder c BW niet zou gelden en/of niet reeds zou zijn verstreken.
Bij gegrondbevinding van een of meer van de hierboven weergegeven cassatieklachten komt ook de grondslag te ontvallen aan de voortbouwende rov. 16 van het Arrest.
Op grond van dit middel:
vordert Wemaro dat het Arrest waartegen het cassatieberoep is gericht door de Hoge Raad zal worden vernietigd, met zodanige verdere beslissing als de Hoge Raad passend zal achten, kosten rechtens.
Deurwaarder
De kosten van dit exploot zijn: [€ 95.77]
[exploot/proc. verbaal verschotten: | |||
— | GBA | € | 77.52 |
— | KvK | - | |
— | overige | - | |
€ | 16.62 | ||
Opslag (b.t.w.) | - | ||
€ | 95.77] |
[Eiser(es) kan de omzetbelasting wet/niet verrekenen in de zin van de Wet op omzetbelasting 1968.]
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 21‑03‑2014
Zie ook memorie van grieven, nummers 11–20; pleitnota van Wemaro in hoger beroep, nummers 1–8.
Zie o.m. rov. 1, 2.6, 3, 6 (m.n. eerste zin) en 8 van het Arrest.
Zie o.m. rov. 1, 2.6, 3, 6 (m.n. eerste zin) en 8 van het Arrest.
Zie o.m. rov. 1, 2.6, 3, 6 (m.n. eerste zin) en 8 van het Arrest.
Inleidende dagvaarding, nummer 21, 22 en 28; conclusie van repliek, nummer 45; memorie van antwoord, nummers 7, 8, 25, 27; pleitnota van de Curator in hoger beroep, nummers 10, 15 en 19.
Memorie van grieven, nummer 14.