Rb. Arnhem, 03-10-2007, nr. 151871/HAZA07-212
ECLI:NL:RBARN:2007:BB5474
- Instantie
Rechtbank Arnhem
- Datum
03-10-2007
- Zaaknummer
151871/HAZA07-212
- LJN
BB5474
- Vakgebied(en)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBARN:2007:BB5474, Uitspraak, Rechtbank Arnhem, 03‑10‑2007; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Wetingang
art. 54 Faillissementswet
- Vindplaatsen
JOR 2008/135 met annotatie van prof. mr. N.E.D. Faber
Uitspraak 03‑10‑2007
Inhoudsindicatie
De rechtbank is van oordeel dat artikel 54 Fw in beginsel ook in het onderhavige geval van toepassing is. Vervolgens ligt ter beantwoording voor de vraag of Intertop, zoals de curator stelt, onbevoegd was tot verrekening omdat zij ten tijde van de verrekening niet te goeder trouw was in de zin van artikel 54 Fw, aangezien zij toen wist of had moeten weten dat het faillissement van gefailleerde ophanden was.
vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 151871 / HA ZA 07-212
Vonnis van 3 oktober 2007
in de zaak van
[naam curator]
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [gefailleerde],
wonende te Heerenveen,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
procureur mr. F.J. Boom,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
INTERTOP PRODUCTS B.V.,
gevestigd te Arnhem,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
procureur en advocaat mr. A.O.C.A. van Schravendijk te Arnhem.
Partijen zullen hierna [de curator] en Intertop genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 30 mei 2007
- het proces-verbaal van comparitie van 20 augustus 2007
- de conclusie van antwoord in reconventie.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [gefailleerde] (hierna: [gefailleerde]) heeft een eenmanszaak onder de naam [naam bedrijf]. Het bedrijf houdt zich bezig met de inkoop, verkoop en montage van sanitairartikelen. Intertop is een groothandel in sanitairproducten en leverancier van [gefailleerde].
2.2. Met ingang van januari 2006 heft [gefailleerde] zijn bedrijf op.
2.3. Op 13 januari 2006 verkoopt [gefailleerde] zijn bedrijfsvoorraad/inventaris aan [naam bedrijf] (hierna: [naam koper]) voor een bedrag van € 4.000,--. De koopprijs wordt verrekend met een door [naam koper] eerder aan [gefailleerde] verstrekte lening.
2.4. Bij brief van 27 februari 2006 verzoekt Intertop [gefailleerde] om “de op dit moment achterstallige vorderingen” ad in totaal € 16.886,-- te voldoen. Het betreft een factuur van 17 november 2005 ter hoogte van € 6.429,97, een factuur van 8 december 2005 ter hoogte van € 26,23 en de post “Consignatiegoederen” ten bedrage van € 10.429,80.
2.5. Op 28 februari 2006 komt tussen [gefailleerde] en Intertop een koopovereenkomst tot stand. [gefailleerde] verkoopt “[d]iverse gebruiksvoorwerpen van verkoper alsmede diverse roerende zaken, dienende als inboedelgoederen, meubilair en/of huisraad van de woning van verkoper” aan Intertop. De koopovereenkomst bevat onder meer de volgende bepaling:
De koopsom bedraagt [€ 16.886,--], welke koopsom is voldaan doordat deze is verrekend met de restantschuld ten laste van verkoper en ten behoeve van koper wegens het onbetaald laten van vorderingen welke zijn gespecificeerd op de aan deze overeenkomst gehechte lijst.
Aan de koopovereenkomst zijn onder meer de in r.o. 2.4 genoemde brief van 27 februari 2006 en een lijst met gebruiksvoorwerpen/(inboedel)goederen gehecht.
2.6. Op 18 mei 2006 spreekt de rechtbank Leeuwarden op verzoek van een andere crediteur van [gefailleerde] het faillissement van [gefailleerde] uit.
2.7. Na het faillissement tast [de curator] de onder 2.3 bedoelde transactie aan, in die zin dat [naam koper] het bedrag van € 4.000,-- terugbetaalt aan de boedel. Vervolgens verkoopt [de curator] aan [naam koper] nog een aantal voorraadgoederen van [gefailleerde] die [naam koper] onder zich had.
3. Het geschil
in conventie
3.1. [de curator] vordert veroordeling bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, van Intertop tot betaling van € 16.868,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
28 februari 2006 dan wel vanaf 21 november 2006 dan wel vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening, alsmede tot betaling van de proceskosten.
3.2. [de curator] legt aan zijn vordering – samengevat – ten grondslag dat Intertop wist dan wel had behoren te weten dat op het moment dat zij (op 28 februari 2006) tot verrekening overging het failissement van [gefailleerde] te verwachten was. Daardoor heeft Intertop volgens [de curator] niet te goeder trouw gehandeld op het moment dat zij tot verrekening overging, met als gevolg dat de verrekening gelet op artikel 54 van de Faillissementswet (Fw) onbevoegd is geschied en Intertop alsnog het verschuldigde bedrag uit hoofde van de koopovereenkomst ad € 16.868,-- aan [de curator] moet voldoen.
3.3. Intertop voert verweer.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5. Intertop vordert veroordeling bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, van [de curator] tot betaling van € 16.886,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 mei 2007, met veroordeling van [de curator] in de kosten van het geding in reconventie.
3.6. Intertop legt aan haar vordering – samengevat – ten grondslag dat [de curator] de eigendomsrechten van Intertop heeft geschonden door de verkoop van (consignatie)zaken aan [naam koper] te vernietigen en de betreffende zaken vervolgens opnieuw te verkopen aan [naam koper]. Zij maakt aanspraak op betaling van de waarde van deze consignatiezaken, te weten € 10.429,80. Daarnaast vordert Intertop betaling van de waarde van de inboedelzaken waarvan zij, naar zij stelt, de eigendom had voorbehouden, maar die [de curator] desondanks heeft verkocht. Het gaat om een bedrag van € 6.456,20.
3.7. [de curator] voert verweer.
3.8. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
in conventie
4.1. Allereerst is aan de orde of artikel 54 Fw in het onderhavige geval kan worden toegepast. Op grond van artikel 54 lid 1 Fw is degene die een schuld aan de gefailleerde of een vordering op de gefailleerde vóór de faillietverklaring van een derde heeft overgenomen niet bevoegd tot verrekening, indien hij bij de overneming niet te goeder trouw heeft gehandeld. Intertop betwist de toepasselijkheid van artikel 54 Fw, omdat volgens haar geen sprake is van het overnemen van een schuld van een derde.
4.2. Uitgangspunt is dat artikel 54 Fw beoogt misbruik van de in artikel 53 Fw gegeven ruime verrekeningsmogelijkheid in geval van faillissement te voorkomen.
Onder verwijzing naar Hoge Raad 8-7-1987, NJ 1988,104, HR 7-10-1988, NJ 1989, 449 en Hof ’s-Gravenhage 30-6-1998, JOR 1998, 155 overweegt de rechtbank dat het begrip schuldoverneming als bedoeld in artikel 54 lid 1 Fw extensief moet worden uitgelegd en dat ook in de doctrine wordt aangenomen dat het kopen van een goed onder de reikwijdte van artikel 54 Fw kan vallen.
4.3. De rechtbank ’s-Gravenhage heeft voorts in haar vonnis van 9-11-2005 (JOR 2005, 310) in een met de onderhavige zaak vergelijkbare zaak overwogen dat er, ook ingeval een schuldeiser in het zicht van een faillissement van zijn debiteur goederen koopt en deze betaalt door middel van verrekening, grond kan zijn voor toepassing van artikel 54 Fw, namelijk doordat een niet door zekerheid gedekte vordering van de schuldeiser als gevolg van de verrekening in feite toch geheel of gedeeltelijk wordt voldaan boven andere schuldeisers. Ook al is er dan geen sprake van het overnemen van een schuld van een derde, toch kan er sprake zijn van het oneigenlijk gebruikmaken van de mogelijkheid van verrekening, waardoor de schuldeiser de gelijkheid van schuldeisers in feite doorbreekt.
De rechtbank sluit zich bij dit oordeel aan. Het feit dat Intertop, zoals zij aanvoert, niet een schuld van een derde heeft overgenomen, is dan ook niet doorslaggevend. Het gaat er om dat zij zich zelf een verrekeningsmogelijkheid heeft gecreeërd door de koopovereenkomst te sluiten met [gefailleerde]. De stelling van Intertop dat de artikelen 42 en 47 Fw de curator ook mogelijkheden bieden om rechtshandelingen aan te tasten die tot benadeling van andere schuldeisers hebben geleid doet aan het voorgaande niet af. Beide mogelijkheden staan immers naast elkaar. Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat artikel 54 Fw in beginsel ook in het onderhavige geval van toepassing is. Dat dit zou leiden tot een onbillijke uitkomst zoals Intertop aanvoert, betekent nog niet dat [de curator] geen beroep zou mogen doen op artikel 54 Fw.
4.4. Vervolgens ligt ter beantwoording voor de vraag of Intertop, zoals [de curator] stelt, onbevoegd was tot verrekening omdat zij ten tijde van de verrekening niet te goeder trouw was in de zin van artikel 54 Fw, aangezien zij toen wist of had moeten weten dat het faillissement van [gefailleerde] ophanden was.
4.5. De rechtbank verwerpt de stelling van Intertop dat zij ten tijde van de verrekening niet wist dat het faillissement van [gefailleerde] te verwachten was. Hiertoe is van belang dat de heer [gefailleerde]s, directeur van Intertop, ter comparitie heeft verklaard dat [gefailleerde] hem naar aanleiding van de brief van 27 februari 2006 kwam zeggen “dat hij niets meer had, alleen zijn inboedel nog”. Reeds gelet hierop acht de rechtbank aannemelijk dat Intertop wist of had moeten weten dat het faillissement van [gefailleerde] aanstaande was. Daar komt nog bij dat, zoals ook [de curator] heeft aangevoerd, de koopovereenkomst tussen Intertop en [gefailleerde] is gesloten op 28 februari 2006, daags nadat Intertop [gefailleerde] heeft verzocht om de achterstallige vorderingen te voldoen. De koopsom is bovendien gelijk aan het bedrag dat [gefailleerde] volgens de factuur van 27 januari 2006 nog aan Intertop verschuldigd was en dit komt de rechtbank zonder nadere uitleg die ontbreekt niet aannemelijk voor. Door de verrekening verkreeg Intertop voorts als enige schuldeiser betaling – zij het in goederen – en werden andere schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden benadeeld, aangezien de koopsom niet in de boedel terecht is gekomen. Intertop heeft in dit kader de door [de curator] aangevoerde stellingen onvoldoende weersproken om haar te kunnen toelaten tot het leveren van tegenbewijs.
De conclusie luidt dat [de curator] zich op goede gronden op het standpunt stelt dat Intertop ten tijde van de verrekening niet te goeder trouw was, zodat Intertop niet bevoegd was tot verrekening. Intertop zal daarom de koopsom aan [de curator] moeten voldoen.
4.6. Dan rest de vraag welk bedrag Intertop aan [de curator] is verschuldigd.
Volgens [de curator] is dat € 16.886,-- zoals staat vermeld in de schriftelijke koopovereenkomst. Intertop voert aan dat sprake is van een vergissing en dat de partijen de bedoeling hadden om de koopprijs voor de privé-inboedel te stellen op de openstaande schuld van [gefailleerde] aan Intertop ter hoogte van € 6.456,20.
Het bedrag van € 10.429,80 heeft volgens Intertop betrekking op de consignatiegoederen die eigendom van Intertop waren gebleven. Volgens Intertop is het bedrag van € 10.429,80 dan ook ten onrechte opgeteld bij de facturen van 17 november 2005 en 8 december 2005.
Gelet op de hoofdregel van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering rust op Intertop de bewijslast van deze stelling. Dit bewijs zal haar worden opgedragen als in het dictum vermeld.
De rechtbank tekent daarbij aan dat uit het standpunt van Intertop volgt dat de vordering van [de curator] in ieder geval toewijsbaar is tot een bedrag van € 6.456,20.
4.7. Vooruitlopend op de mogelijke uitkomsten van de bewijslevering overweegt de rechtbank als volgt. Indien Intertop slaagt in het haar opgedragen bewijs, moet de vordering van [de curator] voor het overige worden afgewezen. Indien Intertop niet slaagt in het bewijs, is de vordering van [de curator] volledig toewijsbaar.
4.8. In afwachting van de bewijslevering zal iedere verdere beslissing worden aangehouden.
in reconventie
4.9. De beoordeling in reconventie is afhankelijk van de uitkomst van de bewijslevering in conventie.
4.10. Indien Intertop niet slaagt in het in conventie opgedragen bewijs, dan volgt daaruit dat [gefailleerde] eigenaar is geworden van de consignatiegoederen. [gefailleerde] heeft dan immers de waarde van die goederen aan Intertop betaald. Dit brengt met zich dat [gefailleerde] en/of [de curator] bevoegd was de goederen te vervreemden en dat met de verkoop van de consignatiegoederen aan [naam koper] geen inbreuk is gemaakt op het eigendomsrecht van Intertop. Voor een veroordeling van [de curator] tot schadevergoeding bestaat dan geen rechtsgrond.
4.11. Indien Intertop wel slaagt in het bewijs, dan volgt daaruit dat zij eigenaar is gebleven van de consignatiegoederen en dat door de (als gevolg daarvan onbevoegde) verkoop van de goederen door [de curator] inbreuk is gemaakt op haar eigendomsrecht.
[de curator] zou dan gehouden kunnen zijn tot schadevergoeding.
4.12. In afwachting van de bewijslevering in conventie zal in reconventie daarom eveneens iedere verdere beslissing worden aangehouden.
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie
5.1. draagt Intertop op te bewijzen feiten of omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat het in de koopovereenkomst van 28 februari 2006 genoemde bedrag van € 16.886,-- op een vergissing berust en dat bedoeld was de koopprijs te stellen op € 6.456,20,
5.2. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 17 oktober 2007 voor uitlating door Intertop of zij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en / of door een ander bewijsmiddel,
5.3. bepaalt dat Intertop, indien zij geen bewijs door getuigen wil leveren maar wel bewijsstukken wil overleggen, die stukken direct in het geding moet brengen,
5.4. bepaalt dat Intertop, indien zij getuigen wil laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden november 2007 tot en met januari 2008 direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.5. bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. M.M. Vanhommerig in het paleis van justitie te Arnhem aan de Walburgstraat 2-4,
5.6. bepaalt dat alle partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
in conventie en in reconventie
5.7. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Vanhommerig en in het openbaar uitgesproken op 3 oktober 2007.