AG TS: bedoeld zal zijn Den Haag.
HR, 17-03-2020, nr. 18/05228
ECLI:NL:HR:2020:403
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
17-03-2020
- Zaaknummer
18/05228
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Douane (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2020:403, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 17‑03‑2020; (Cassatie, Beschikking)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:901
ECLI:NL:PHR:2019:901, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 01‑10‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2020:403
Beroepschrift, Hoge Raad, 15‑02‑2019
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2020-0095
NJ 2020/239 met annotatie van G.J.M.E. DE BONT
Uitspraak 17‑03‑2020
Inhoudsindicatie
Beklag, beslag door douane ex art. 1:37.1 Algemene douanewet op auto van klaagster met verborgen compartiment, kennelijk ingericht of toegerust om goederen aan ambtelijk toezicht te onttrekken, nadat aanvankelijk ex art. 94 Sv beslag was gelegd op die auto onder ander dan klaagster t.z.v. verdenking van witwassen. Afwijzing Rb van verzoek om geldelijke tegemoetkoming a.b.i. art. 33c.2 Sr en betekenis strafvorderlijk beslag voor beoordeling van klaagschrift over douanebeslag. Kan Rb verzoek afwijzen op de grond dat omstandigheid dat op auto ook strafvorderlijke beslagen rusten eraan in de weg staat dat i.h.k.v. douanebeslag geldelijke tegemoetkoming wordt toegekend? Ex art. 1:37.1 en 1:37.4 Adw vervallen inbeslaggenomen vervoermiddelen of voorwerpen zonder rechtsvervolging (van rechtswege) aan Staat tenzij bij rechterlijke beslissing a.b.i. art. 1:37.6 Adw inbeslagneming niet wordt gehandhaafd. Dat betekent dat bij onherroepelijke ongegrondverklaring van ex art. 1:37.1 en 1:37.5 Adw ingediend klaagschrift eigendom van inbeslaggenomen vervoermiddelen en voorwerpen overgaat op Staat. O.g.v. art. 1:37.8 Adw kan minister van Financiën aan Staat vervallen vervoermiddelen en voorwerpen onder door hem te stellen voorwaarden aan eigenaar teruggeven. Indien voorwaarden worden nageleefd en teruggave plaatsvindt, beschikt Staat niet meer over eigendom van betreffende vervoermiddelen en voorwerpen. O.g.v. art. 1:37.6 Adw jo. art. 552b.5 Sv kent rechter ex art. 33c.2 Sr geldelijke tegemoetkoming toe wanneer degene aan wie aan Staat vervallen vervoermiddelen of voorwerpen toebehoren, daardoor onevenredig zou worden getroffen (vgl. ECLI:NL:HR:2014:3632). Of eigenaar van vervoermiddelen of voorwerpen door vervallen van zijn eigendom aan Staat onevenredig wordt getroffen wanneer hem geen geldelijke tegemoetkoming wordt toegekend, moet worden beoordeeld aan de hand van omstandigheden van geval. Daarbij kan worden betrokken hoe eigenaar van vervoermiddelen of voorwerpen zich in relatie daartoe heeft gedragen, waarde van onttrokken vervoermiddelen of voorwerpen alsmede eventueel voordeel dat Staat na vervallen aan Staat m.b.t. die vervoermiddelen of voorwerpen verkrijgt, bijvoorbeeld door verkoop van (onderdelen) daarvan (vgl. ECLI:NL:HR:2018:1156). Een en ander is niet anders in het geval dat t.t.v. douanebeslag op die vervoermiddelen of voorwerpen tevens strafvorderlijk beslag ex art. 94 Sv is gelegd met het oog op verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van vervoermiddelen of voorwerpen dan wel strafvorderlijk conservatoir beslag ex art. 94a Sv, terwijl strafrechter nog niet onherroepelijk heeft beslist in strafzaak en/of ontnemingszaak. Er is dan immers (nog) geen strafrechtelijke beslissing die eigendomsrecht op vervoermiddelen of voorwerpen aan Staat doet overgaan of die titel verschaft voor nemen van executoriaal verhaal daarop. HR merkt op dat het rechter vrij staat behandeling van ex art. 1:37.5 Adw ingediend klaagschrift aan te houden teneinde beslissing omtrent strafvorderlijk beslag af te wachten. Verder is nog van belang dat in het geval dat rechter zo’n klaagschrift ongegrond verklaart en beslist tot toekenning van geldelijke tegemoetkoming die tegemoetkoming in beginsel vatbaar is voor strafvorderlijk beslag. V.zv. Rb aan beslissing tot afwijzing van verzoek om geldelijke tegemoetkoming ten grondslag heeft gelegd dat omstandigheid dat op auto ook strafvorderlijke beslagen rusten, eraan in de weg staat dat i.h.k.v. douanebeslag geldelijke tegemoetkoming wordt toegekend aan klaagster, getuigt dit oordeel - gelet op wat is vooropgesteld - van onjuiste rechtsopvatting. Ook overige gronden die Rb aan beslissing ten grondslag heeft gelegd - inhoudende dat klaagster wordt verdacht van witwassen en dat zij t.t.v. inbeslagname feitelijk niet beschikking over auto had - kunnen beslissing tot afwijzing door Rb niet z.m. dragen, nu klaagster heeft aangevoerd dat auto van haar was en dat zij niets wist van compartiment in auto. Volgt partiële vernietiging (t.a.v. beslissing op verzoek om geldelijke tegemoetkoming) en terugwijzing.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 18/05228 B
Datum 17 maart 2020
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Den Haag van
4 december 2018, nummer RK 18/2707, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 1:37, vijfde lid, van de Algemene Douanewet, ingediend
door
[klaagster] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977,
hierna: de klaagster.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klaagster. Namens deze heeft K. Canatan, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1
Het middel klaagt over de afwijzing door de Rechtbank van het verzoek om een geldelijke tegemoetkoming toe te kennen.
3.2
De voor de beoordeling van het middel van belang zijnde stukken zijn weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.1. Deze stukken houden - kort samengevat - het volgende in:- in het kader van een strafrechtelijk onderzoek is onder [betrokkene 1] strafvorderlijk beslag gelegd op een personenauto van de klaagster;- vervolgens is de auto ook op de voet van art. 1:37, eerste lid, Algemene douanewet (hierna: Adw) inbeslaggenomen;- namens de klaagster is een klaagschrift ingediend primair strekkende tot opheffing van het op de voet van art. 1:37, eerste lid, Adw gelegde beslag op de auto en tot teruggave van die auto aan haar en (meer) subsidiair tot toekenning van een geldelijke tegemoetkoming.
3.3.1
Het proces-verbaal van de behandeling van het klaagschrift in raadkamer houdt, voor zover in cassatie van belang, het volgende in:
“De raadsman voert het woord, zakelijk weergegeven:
Ik verwijs naar het klaagschrift, ik wil een paar punten maken. (...)
Meer subsidiair verzoek ik u om een geldelijke tegemoetkoming. Zonder de vaststelling dat cliënt wetenschap had van het compartiment is een schadevergoeding op zijn plaats. De huidige waarde is 14.000,- euro. Dit baseer ik op de mededeling van de verbalisant op p. 1134 van het dossier. Het klopt dat ik indien u het klaagschrift gegrond verklaart, ook om teruggave verzoek. Ik begrijp dat er nog strafrechtelijk beslag op de auto rust. Als u het beklag nu gegrond verklaard, maar geen afgifte beveelt en de officier van justitie heft het strafrechtelijk beslag op, dan heb ik enkel een gegrond verklaard klaagschrift, maar geen bevel tot afgifte. Ik begrijp dat indien u het beklag gegrond verklaard en teruggave gelast, cliënt dan de auto niet terug krijgt, tenzij het strafrechtelijk beslag wordt opgeheven.
[betrokkene 2] voert [namens de Inspecteur van de Belastingdienst/Douane] het woord, zakelijk weergegeven:
(...)
Ten aanzien van de geldelijke tegemoetkoming blijkt uit www.autotrack.nl blijkt dat soortgelijke auto’s een dagwaarde hebben van 7.000 euro.
Ik verzoek u het klaagschrift ongegrond te verklaren. De douane is bereid de bevoegdheid gegeven in artikel 1:37 lid 8 Algemene Douanewet toe te passen indien er geen strafrechtelijk beslag meer op de auto rust. Dit kan enkel bij een ongegrond verklaard klaagschrift.
Klaagster voert het woord, zakelijk weergegeven:
“Ik wist niets van het compartiment. (...) Het was wel mijn auto. Ik weet niet hoe het compartiment erin is gekomen.”
(...)
De officier van justitie voert het woord, zakelijk weergegeven:
Stel dat de rechtbank de geldelijke tegemoetkoming toekent. Dan is er sprake van vergoeding van geleden schade. Maar is er ook schade als er nog strafrechtelijk beslag ligt?
[betrokkene 2] voert het woord, zakelijk weergegeven:
De wetgeving maakt het ingewikkeld. Wij kunnen de procedure van lid 8 enkel toepassen na een ongegrondverklaring. De reparatie van het voertuig wordt geschat op 500,- euro.
De raadsman voert het woord, zakelijk weergegeven:
(...)
De geldelijke tegemoetkoming is enkel van toepassing na ongegrondverklaring, want dan vervalt de auto aan de Staat. Cliënt wilde wel meewerken met de douane en het compartiment verwijderen, maar het strafrechtelijk beslag ligt daaraan in de weg.”
3.3.2
De Rechtbank heeft het klaagschrift, voor zover dat strekt tot opheffing van het op de voet van art. 1:37, eerste lid, Adw gelegde beslag, ongegrond verklaard en het verzoek om een geldelijke tegemoetkoming als volgt samengevat en afgewezen:
“Voorts heeft klaagster, indien het beklag leidt tot een ongegrondverklaring, verzocht om een geldelijke tegemoetkoming nu zij in dat geval onevenredig wordt benadeeld zonder dat haar dat is toe te rekenen.
Bij de beoordeling hiervan dient de rechtbank artikel 33c, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en de draagkracht als bedoeld in artikel 24 Sr te betrekken. Uit de thans voorhanden stukken in het raadkamerdossier en het verhandelde op raadkamer is het volgende gebleken. Klaagster wordt thans verdacht van witwassen, ten aanzien waarvan ze zich tot nu toe op haar zwijgrecht heeft beroepen. In het kader van die verdenking rust, naast het beslag van de Douane, zowel klassiek beslag op grond van artikel 94 Sv als conservatoir beslag op grond van artikel 94a Sv op de auto. De rechtbank overweegt dat, zoals ook door de raadsman is aangedragen, klaagster bij gegrondverklaring van het onderhavige klaagschrift, de auto niet zal terugkrijgen zolang de beslagen op grond van artikel 94 en 94a Wetboek van Strafvordering nog op de auto rusten. Voorts overweegt de rechtbank dat uit de kennisgeving van inbeslagneming artikel 94 en 94a Wetboek van Strafvordering ten aanzien van de auto blijkt, dat de auto onder [betrokkene 1] in beslag is genomen. Hieruit leidt de rechtbank af dat klaagster ten tijde van de inbeslagneming feitelijk niet de beschikking had over de auto. Klaagster heeft ter onderbouwing van haar verzoek om een geldelijke tegemoetkoming slechts verwezen naar de dagwaarde van de auto en ze heeft geen aandacht besteed aan de hiervoor genoemde omstandigheden. Ze heeft evenmin iets verklaard over haar draagkracht.
In het licht van al deze omstandigheden acht de rechtbank dat klaagster door het aan de Staat vervallen van de auto niet onevenredig is getroffen en zal de rechtbank het verzoek tot een geldelijke tegemoetkoming afwijzen.”
3.4
Bij de beoordeling van het middel zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang:
- art. 1:37 Adw:
“1. Vervoermiddelen, kennelijk ingericht of toegerust om goederen aan het ambtelijk toezicht te onttrekken of om tot het nakomen van de op grond van artikel 1:27, eerste lid, genomen dwangmaatregelen te verijdelen, zomede alle andere voorwerpen, kennelijk bestemd om goederen aan het ambtelijk toezicht te onttrekken of om een vervoermiddel tot een van de hiervoor omschreven doeleinden in te richten of toe te rusten, worden in beslag genomen.
(...)
4. Krachtens het eerste lid in beslag genomen vervoermiddelen en voorwerpen vervallen zonder rechtsvervolging aan de staat, tenzij bij een rechterlijke beslissing als bedoeld in het zesde lid de inbeslagneming niet wordt gehandhaafd.
5. De belanghebbende bij het in beslag genomen vervoermiddel of voorwerp kan binnen een maand na de mededeling omtrent de inbeslagneming bij de rechtbank van het arrondissement binnen hetwelk de inbeslagneming heeft plaatsgehad, daartegen hetzij in persoon, hetzij door een gemachtigde een met redenen omkleed klaagschrift indienen.
6. De rechtbank behandelt het klaagschrift op de voet van het bepaalde in artikel 552b van het Wetboek van Strafvordering, met dien verstande, dat ook de inspecteur in de gelegenheid wordt gesteld tijdens de behandeling te worden gehoord en hem, zo hij voor de behandeling is verschenen, tijdig tevoren door de griffier schriftelijk mededeling van de dag der uitspraak wordt gedaan.
(...)
8. Onze Minister van Financiën is bevoegd in bijzondere gevallen de aan de staat vervallen vervoermiddelen en voorwerpen onder door hem te stellen voorwaarden aan de eigenaar terug te geven.”
- art. 552b Sv:
“1. De belanghebbenden, andere dan de verdachte of veroordeelde, kunnen schriftelijk zich beklagen over de verbeurdverklaring van hun toekomende voorwerpen of over de onttrekking van zodanige voorwerpen aan het verkeer. Geen beklag staat open, indien het bedrag, waarop de verbeurdverklaarde voorwerpen bij de uitspraak zijn geschat, is betaald of ingevorderd, dan wel vervangende vrijheidsstraf is toegepast.
(...)
4. Acht het gerecht het beklag gegrond, dan herroept het de verbeurdverklaring of de onttrekking aan het verkeer en geeft een last als bedoeld in artikel 353, tweede lid, onderdeel a of b.
5. Bij de herroeping van een verbeurdverklaring kan het gerecht de voorwerpen aan het verkeer onttrokken verklaren, indien zij daarvoor vatbaar zijn. De artikelen 33b, 33c en 35, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht zijn van overeenkomstige toepassing.”
- art. 33c, eerste en tweede lid, Sr:
“1. Bij de verbeurdverklaring van voorwerpen kan de rechter voor het geval waarin de verbeurd verklaarde voorwerpen meer zouden opbrengen dan een in de uitspraak vastgesteld bedrag, bevelen dat het verschil wordt vergoed.
2. De rechter kent een vergoeding, als bedoeld in het eerste lid, of een geldelijke tegemoetkoming toe wanneer dit nodig is om te voorkomen dat de verdachte, of een ander aan wie de verbeurd verklaarde voorwerpen toebehoren, onevenredig zou worden getroffen.”
3.5.1
Voor de beoordeling van het middel is het volgende van belang. Krachtens art. 1:37, eerste en vierde lid, Adw (douanebeslag) vervallen de inbeslaggenomen vervoermiddelen of voorwerpen zonder rechtsvervolging - dus van rechtswege - aan de Staat tenzij bij een rechterlijke beslissing als bedoeld in art. 1:37, zesde lid, Adw, de inbeslagneming niet wordt gehandhaafd. Dat betekent dat bij een onherroepelijke ongegrondverklaring van een op de voet van art. 1:37, eerste en vijfde lid, Adw ingediend klaagschrift het eigendom van de inbeslaggenomen vervoermiddelen en voorwerpen overgaat op de Staat. Op grond van art. 1:37, achtste lid, Adw kan de minister van Financiën de aan de Staat vervallen vervoermiddelen en voorwerpen onder door hem te stellen voorwaarden aan de eigenaar teruggeven. Indien die voorwaarden worden nageleefd en de teruggave plaatsvindt, beschikt de Staat niet meer over het eigendom van de betreffende vervoermiddelen en voorwerpen.
3.5.2
Op grond van art. 1:37, zesde lid, Adw, in samenhang met art. 552b, vijfde lid, Sv, kent de rechter op de voet van art. 33c, tweede lid, Sr, een geldelijke tegemoetkoming toe wanneer degene aan wie de aan de Staat vervallen vervoermiddelen of voorwerpen toebehoren, daardoor onevenredig zou worden getroffen (vgl. HR 16 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3632). Of de eigenaar van de vervoermiddelen of de voorwerpen door het vervallen van zijn eigendom aan de Staat onevenredig wordt getroffen wanneer hem geen geldelijke tegemoetkoming wordt toegekend, moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij kan worden betrokken hoe de eigenaar van de vervoermiddelen of de voorwerpen zich in relatie daartoe heeft gedragen, de waarde van de onttrokken vervoermiddelen of voorwerpen, alsmede eventueel voordeel dat de Staat na het vervallen aan de Staat met betrekking tot die vervoermiddelen of voorwerpen verkrijgt, bijvoorbeeld door de verkoop van (onderdelen) daarvan. (Vgl. HR 10 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1156.)
3.5.3
Een en ander is niet anders in het geval dat ten tijde van het douanebeslag op die vervoermiddelen of voorwerpen tevens strafvorderlijk beslag op de voet van art. 94 Sv is gelegd met het oog op verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van de vervoermiddelen of de voorwerpen dan wel strafvorderlijk conservatoir beslag op de voet van art. 94a Sv, terwijl de strafrechter nog niet onherroepelijk heeft beslist in de strafzaak en/of de ontnemingszaak. Er is dan immers (nog) geen strafrechtelijke beslissing die het eigendomsrecht op de vervoermiddelen of de voorwerpen aan de Staat doet overgaan of die een titel verschaft voor het nemen van executoriaal verhaal daarop.
3.5.4
Opmerking verdient dat het de rechter vrij staat de behandeling van het op de voet van art. 1:37, vijfde lid, Adw ingediende klaagschrift aan te houden teneinde een beslissing omtrent het strafvorderlijke beslag af te wachten. Verder is nog van belang dat in het geval dat de rechter zo’n klaagschrift ongegrond verklaart en beslist tot toekenning van een geldelijke tegemoetkoming die tegemoetkoming in beginsel vatbaar is voor strafvorderlijk beslag.
3.6
Voor zover de Rechtbank aan de beslissing tot afwijzing van het verzoek om een geldelijke tegemoetkoming ten grondslag heeft gelegd dat de omstandigheid dat op de auto ook strafvorderlijke beslagen rusten, eraan in de weg staat dat in het kader van het douanebeslag een geldelijke tegemoetkoming wordt toegekend aan de klaagster, getuigt dit oordeel - gelet op wat onder 3.5 is vooropgesteld - van een onjuiste rechtsopvatting. Ook de overige gronden die de Rechtbank aan die beslissing ten grondslag heeft gelegd - die inhouden dat de klaagster wordt verdacht van witwassen en dat zij ten tijde van de inbeslagname feitelijk niet de beschikking over de auto had - kunnen de beslissing tot afwijzing door de Rechtbank niet zonder meer dragen, in aanmerking genomen dat de klaagster heeft aangevoerd dat de auto van haar was en dat zij niets wist van het compartiment in de auto.
3.7 Het middel is terecht voorgesteld.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de bestreden beschikking, maar uitsluitend wat betreft de beslissing ten aanzien van het verzoek om een geldelijke tegemoetkoming;
- wijst de zaak terug naar de Rechtbank Den Haag, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt behandeld en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien, M.J. Borgers, M.T. Boerlage en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 maart 2020.
Conclusie 01‑10‑2019
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Beklag, beslag ex art. 1:37.1 Algemene douanewet (Adw) op personenauto met verborgen compartiment. 1. Klacht dat geen sprake is van een ‘vervoermiddel, kennelijk ingericht of toegerust om goederen aan het ambtelijk toezicht te onttrekken’ a.b.i. art. 1.37.1 Adw. 2. Ongegrondverklaring klaagschrift en afwijzing geldelijke tegemoetkoming, art. 33c.2 Sr. De rechtbank heeft bij haar oordeel dat de klaagster door het aan de Staat vervallen van de auto niet onevenredig is getroffen betrokken dat naast het beslag van de Douane, ook klassiek en conservatoir beslag op grond van art. 94 en 94a Sv op de auto is gelegd. Dit oordeel draagt de ongegrondverklaring van het klaagschrift en de afwijzing van het verzoek tot geldelijke tegemoetkoming zelfstandig. Het advies van de AG aan de Hoge Raad is het cassatieberoep te verwerpen.
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 18/05228
Zitting 1 oktober 2019
CONCLUSIE
T.N.B.M. Spronken
In de zaak
[klaagster] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977,
hierna: de klaagster.
1. Inleiding
1.1
1.2
Tegen deze beschikking is namens de klaagster cassatieberoep ingesteld en mr. K. Canatan, advocaat te Amsterdam, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld.
2. Procesgang
2.1
Blijkens de stukken die op de voet van art. 447 lid 2 Sv aan de griffier van de Hoge Raad zijn gezonden, gaat het in de onderhavige zaak om het volgende.
(i) Op 9 juli 2018 is de personenauto van klaagster (van het merk Volkswagen, type Golf) in het kader van een witwasonderzoek onder [betrokkene 1] inbeslaggenomen. Bij de doorzoeking van de auto is door de politie geconstateerd dat ter hoogte van de bijrijdersstoel, bij het voetencompartiment in de linkerhoek tegen het middenconsole, een stuk foam was weggesneden. Daardoor was toegang ontstaan tot een lege/verborgen ruimte waar zaken in verborgen kunnen worden.
(ii) Vervolgens is door de Douane op grond van art. 1:37 lid 1 Adw eveneens beslag gelegd op de personenauto. Het onderzoek van de Douane houdt naast het hiervoor onder i) genoemde in dat de vloerbedekking was losgemaakt zodat de vloerbedekking makkelijk te verwijderen is. Daaronder is een deel van het isolatiemateriaal uitgezaagd/gesneden. Door het terugleggen van de vloerbedekking werd de aangetroffen ruimte afgesloten.
(iii) Op 5 september 2018 is namens de klaagster een klaagschrift ingediend dat strekt tot opheffing van het beslag op de personenauto en tot teruggave aan klaagster. Daarnaast is verzocht een geldelijke tegemoetkoming toe te kennen op grond van art. 33c Sr.
(iv) De rechtbank heeft het klaagschrift op 20 november 2018 in raadkamer behandeld, op 4 december 2018 ongegrond verklaard en het verzoek tot een geldelijke tegemoetkoming afgewezen.
3. Het eerste middel
3.1
Het eerste middel behelst de klacht dat de rechtbank ten onrechte dan wel onvoldoende gemotiveerd heeft geoordeeld dat de inbeslaggenomen auto een vervoermiddel is dat kennelijk is ingericht of toegerust om goederen aan het ambtelijk toezicht te onttrekken.
3.2
De bestreden beschikking houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
“Beslissing van de rechtbank Den Haag, enkelvoudige raadkamer in strafzaken, op het klaagschrift ex artikel 1:37, vijfde lid, van de Algemene Douanewet (ADW) van:
[klaagster] ,
(…)
blijkens een daarvan opgemaakte akte op 5 september 2018 ter griffie van deze rechtbank ingediend, strekkende tot teruggave van een personenauto, merk Volkswagen, type Golf, met kenteken [kenteken] (hierna: de auto) aan klaagster.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafdossier met bovengenoemd parketnummer.
De rechtbank heeft dit beklag op 20 november 2018 in raadkamer behandeld.
Klaagster, bijgestaan door mr. K. Canatan, is in raadkamer gehoord.
Belanghebbende [betrokkene 1] is in raadkamer gehoord.
Namens de Inspecteur van de Belastingdienst/Douane is [betrokkene 2] in raadkamer gehoord.
Beoordeling van het beklag
De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot afdoening van het beklag.
Het klaagschrift is tijdig ingediend.
De standpunten in raadkamer
(…)
Ten aanzien van het klaagschrift heeft de raadsman primair aangevoerd dat er geen sprake is van een geheim compartiment. Subsidiair is er geen sprake van een compartiment als bedoeld in de ADW, nu de ADW zich richt op smokkel over landsgrenzen. Meer subsidiair heeft de raadsman verzocht om een geldelijke tegemoetkoming, nu klaagster geen wetenschap heeft gehad van het compartiment. De huidige waarde van de auto is geschat op € 14.000,-. Ten slotte heeft de raadsman verzocht ook de teruggave te gelasten in geval van gegrondverklaring, ongeacht de strafrechtelijke beslagen.
Klaagster heeft in raadkamer verklaard dat zij geen wetenschap heeft gehad van het verborgen compartiment en dat zij niet weet hoe het compartiment is aangebracht.
[betrokkene 2] heeft in raadkamer opgemerkt dat in andere procedures op grond van artikel 1:37 lid 5 ADW de beslagene, in dit geval [betrokkene 1] , tevens belanghebbende was. Voorts heeft zij in raadkamer geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beklag en daartoe het volgende aangevoerd. Het betreft een feitelijk beoordeling of er sprake is van een geheime bergplaats. De ambtenaren die de auto hebben onderzocht zijn erg ervaren. In dit geval is een wijziging is aangebracht in een reguliere auto en daarmee is een ruimte ontstaan om goederen aan het toezicht te onttrekken. Dat maakt dat de gevonden ruimte een verborgen ruimte is. Voor de toepassing van artikel 1:37 ADW is het niet noodzakelijk dat er daadwerkelijk iets gevonden wordt in de ruimte. Ten aanzien van de geldelijke tegemoetkoming blijkt uit www.autotrack.nl dat soortgelijke auto’s een dagwaarde van € 7.000,- hebben. De Douane is bereid om de auto terug te geven indien er geen strafrechtelijk beslag meer ligt en de auto in de origineel staat wordt teruggebracht.
De belanghebbende heeft in raadkamer verklaard dat klaagster aan hem heeft verteld dat zij wist van het verborgen compartiment in de auto.
Overwegingen van de rechtbank
(…)
Het beklag
De rechtbank dient het beklag te beoordelen aan de hand van het criterium of de auto kan worden aangemerkt als “een vervoermiddel, dat kennelijk is ingericht of toegerust om goederen aan het ambtelijk toezicht te onttrekken”.
Uit het proces-verbaal doorzoeking Volkswagen Golf zwart, kenteken [kenteken] , proces- verbaalnummer 620 (p. 1539-1540), blijkt dat de auto op 10 juli 2018 is doorzocht door een verbalisant van de politie Eenheid Den Haan1.en twee buitengewoon opsporingsambtenaren van de Douane Amsterdam, werkzaam als specialisten op het gebied van verborgen ruimtes in vervoersmiddelen. Tijdens deze doorzoeking bleek dat er ter hoogte van de bijrijdersstoel, bij het voetencompartiment, een stuk foam weggesneden was. Uit het rapport Artikel 1:37 Algemene Douanewet blijkt de ruimte geen ander doel kan dienen dan het onttrekken aan het ambtelijk toezicht van voorwerpen die zich in die ruimte zouden bevinden, gelet op de kwaliteit van de afwerking. Inspecteur [betrokkene 2] heeft in raadkamer toegelicht dat het een verborgen bergplaats betreft. Er is namelijk sprake van een wijziging in de originele staat van de auto. Hierdoor is de ruimte ingericht om goederen aan het ambtelijk toezicht te onttrekken.
Op grond van het bovenstaande concludeert de rechtbank dat de auto kan worden aangemerkt als een vervoermiddel in de zin van artikel 1:37 ADW dat kennelijk is ingericht of toegerust om goederen aan het ambtelijk toezicht te onttrekken.”
3.3
In de toelichting op het middel wordt betoogd dat het enkele feit dat een voertuig beschikt over een verborgen bergplaats niet zonder meer met zich meebrengt dat het doel daarvan is gericht op het onttrekken van goederen aan het ambtelijk toezicht zoals bedoeld in de Adw. Met een beroep op art. 1:1 Adw in verbinding met art. 1 Douanewetboek van Unie wordt aangevoerd dat het weliswaar mogelijk is om goederen te verbergen in zo’n compartiment, maar het behoeft nadere motivering waarom een auto die in Den Haag is inbeslaggenomen, bestemd zou zijn voor grensoverschrijdend vervoer buiten de Europese Unie, aangezien de Adw daar op grond van de genoemde bepalingen kennelijk op ziet.
3.4
In onderhavige zaak is de inbeslagneming gebaseerd op art. 1:37 lid 1 Adw Deze bepaling luidt:
“Vervoermiddelen, kennelijk ingericht of toegerust om goederen aan het ambtelijk toezicht te onttrekken of om tot het nakomen van de op grond van artikel 1:27, eerste lid, genomen dwangmaatregelen te verijdelen, zomede alle andere voorwerpen, kennelijk bestemd om goederen aan het ambtelijk toezicht te onttrekken of om een vervoermiddel tot een van de hiervoor omschreven doeleinden in te richten of toe te rusten, worden in beslag genomen.”
3.5
Het middel – bezien in samenhang met hetgeen namens klaagster bij de behandeling van het beklag door de rechtbank is aangevoerd – strekt er kennelijk toe te betogen dat voor inbeslagneming van een vervoermiddel op grond van art. 1:37 lid 1 Adw is vereist dat komt vast te staan dat de auto zou worden gebruikt voor de smokkel van goederen over landsgrenzen.
3.6
Mijn ambtgenoot Knigge schreef in zijn conclusie voorafgaand aan het arrest van de Hoge Raad van 16 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:36322.over art. 1:37 Adw onder meer het volgende:3.
“Art. 1:37 Adw is de indirecte voortzetting van het bij Wet van 19 juli 1934, Stb. 403 in de Wet van 4 april 1870, Stb. 61 ingevoegde art. 10bis. De steller van het middel citeert de MvT, waarin gesteld wordt dat uitbreiding van bevoegdheden nodig is om de toegenomen “grensfraude”, die “nog geen teekenen van vermindering” vertoont, in bedwang te houden. Een van de problemen waartegen het wetsvoorstel zich keerde, was dat de automobielen die de smokkelaars gebruiken, in een aantal gevallen zijn toegerust “met middelen van afweer tegen de den ambtenaren ten dienste staande dwangmiddelen”. Dergelijke voertuigen moesten onmiddellijk “aangehaald” (in beslag genomen) kunnen worden, ook als er op dat moment niet mee wordt gesmokkeld. Er was geen gegronde reden waarom de overheid in zo’n geval “zou moeten wachten tot het oogenblik dat met het voertuig een strafbaar feit wordt gepleegd”. “Hetzelfde geldt trouwens”, zo vervolgt de MvT, “van voertuigen, die tot het verbergen van goederen zijn ingericht, bij voorbeeld door geheime bergplaatsen in de benzine-reservoirs, achter de zittingen of in den kap e.d. en in het algemeen van alle voorwerpen, die tot het eene of andere doel kunnen dienen”.
3.7
Uit de memorie van toelichting op het in 1934 ingevoegde art. 10bis volgt dat voor inbeslagneming niet is vereist dat moet worden afgewacht tot het moment dat met het voertuig waarin bijvoorbeeld een geheime bergplaats is aangebracht, een strafbaar feit wordt gepleegd.4.Ook het huidige art. 1:37 Adw vereist niet dat het vervoermiddel op het moment van inbeslagneming moet worden gebruikt voor de smokkel van goederen (over landsgrenzen). Hetgeen door de steller van het middel wordt betoogd vindt dus geen steun in het recht.
3.8
Gelet op hetgeen de rechtbank ten aanzien van het in de inbeslaggenomen Volkswagen Golf aangetroffen verborgen compartiment heeft overwogen, getuigt het oordeel dat de auto kan worden aangemerkt als een vervoermiddel in de zin van art. 1:37 Adw dat kennelijk is ingericht of toegerust om goederen aan het ambtelijk toezicht te onttrekken, niet van een onjuiste rechtsopvatting. Dat oordeel is ook niet onbegrijpelijk.
3.9
Het middel faalt.
4. Het tweede middel
4.1
Het tweede middel komt op tegen de afwijzing van het verzoek tot geldelijke tegemoetkoming.
4.2
Ten aanzien van de geldelijke tegemoetkoming houdt de bestreden beschikking het volgende in:
“Geldelijke tegemoetkoming
Voorts heeft klaagster, indien het beklag leidt tot een ongegrondverklaring, verzocht om een geldelijke tegemoetkoming nu zij in dat geval onevenredig wordt benadeeld zonder dat haar dat is toe te rekenen.
Bij de beoordeling hiervan dient de rechtbank artikel 33c, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en de draagkracht als bedoeld in artikel 24 Sr te betrekken. Uit de thans voorhanden stukken in het raadkamerdossier en het verhandelde op raadkamer is het volgende gebleken. Klaagster wordt thans verdacht van witwassen, ten aanzien waarvan ze zich tot nu toe op haar zwijgrecht heeft beroepen. In het kader van die verdenking rust, naast het beslag van de Douane, zowel klassiek beslag op grond van artikel 94 Sv als conservatoir beslag op grond van artikel 94a Sv op de auto. De rechtbank overweegt dat, zoals ook door de raadsman is aangedragen, klaagster bij gegrondverklaring van het onderhavige klaagschrift, de auto niet zal terugkrijgen zolang de beslagen op grond van artikel 94 en 94a Wetboek van Strafvordering nog op de auto rusten. Voorts overweegt dat de rechtbank dat uit de kennisgeving van inbeslagneming artikel 94 en 94a Wetboek van Strafvordering ten aanzien van de auto blijkt, dat de auto onder [betrokkene 1] in beslag is genomen. Hieruit leidt de rechtbank af dat klaagster ten tijde van de inbeslagneming feitelijk niet de beschikking had over de auto. Klaagster heeft ter onderbouwing van haar verzoek om een geldelijke tegemoetkoming slechts verwezen naar de dagwaarde van de auto en ze heeft geen aandacht besteed aan de hiervoor genoemde omstandigheden. Ze heeft evenmin iets verklaard over haar draagkracht.
In het licht van al deze omstandigheden acht de rechtbank dat klaagster door het aan de Staat vervallen van de auto niet onevenredig is getroffen en zal de rechtbank het verzoek tot een geldelijke tegemoetkoming afwijzen.
4.3
Ten aanzien van dit verzoek houdt het proces-verbaal van de terechtzitting van de enkelvoudige raadkamer in strafzaken van 20 november 2018 het volgende in:
“De raadsman voert het woord, zakelijk weergegeven:
Ik verwijs naar het klaagschrift, ik wil een paar punten maken. (…)
Meer subsidiair verzoek ik u om een geldelijke tegemoetkoming. Zonder de vaststelling dat cliënt wetenschap had van het compartiment is een schadevergoeding op zijn plaats. De huidige waarde is 14.000,- euro. Dit baseer ik op de mededeling van de verbalisant op p. 1134 van het dossier.
Het klopt dat ik indien u het klaagschrift gegrond verklaart, ook om teruggave verzoek. Ik begrijp dat er nog strafrechtelijk beslag op de auto rust. Als u het beklag nu gegrond verklaard, maar geen afgifte beveelt en de officier van justitie heft het strafrechtelijk beslag op, dan heb ik enkel een gegrond verklaard klaagschrift, maar geen bevel tot afgifte. Ik begrijp dat indien u het beklag gegrond verklaard en teruggave gelast, cliënt dan de auto niet terug krijgt, tenzij het strafrechtelijk beslag wordt opgeheven.
[betrokkene 2] voert het woord, zakelijk weergegeven:
(…)
Ten aanzien van de geldelijke tegemoetkoming blijkt uit www.autotrack.nl blijkt dat soortgelijke auto’s een dagwaarde hebben van 7.000 euro.
Ik verzoek u het klaagschrift ongegrond te verklaren. De douane is bereid de bevoegdheid gegeven in artikel 1:37 lid 8 Algemene Douanewet toe te passen indien er geen strafrechtelijk beslag meer op de auto rust. Dit kan enkel bij een ongegrond verklaard klaagschrift.
(…)
De officier van justitie voert het woord, zakelijk weergegeven:
Stel dat de rechtbank de geldelijke tegemoetkoming toekent. Dan is er sprake van vergoeding van geleden schade. Maar is er ook schade als er nog strafrechtelijk beslag ligt?
[betrokkene 2] voert het woord, zakelijk weergegeven:
De wetgeving maakt het ingewikkeld. Wij kunnen de procedure van lid 8 enkel toepassen na een ongegrondverklaring. De reparatie van het voertuig wordt geschat op 500,- euro.
De raadsman voert het woord, zakelijk weergegeven:
(…)
De geldelijke tegemoetkoming is enkel van toepassing na ongegrondverklaring, want dan vervalt de auto aan de Staat. Cliënt wilde wel meewerken met de douane en het compartiment verwijderen, maar het strafrechtelijk beslag ligt daaraan in de weg.”
4.4
In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat de overweging van de rechtbank dat door en namens klaagster geen aandacht is besteed aan de omstandigheden die bij de afwijzing van het verzoek tot geldelijke tegemoetkoming in aanmerking zijn genomen, in het licht van de stukken van het geding niet begrijpelijk is. Uit het strafdossier tegen klaagster blijkt allereerst dat zij, ten tijde van de inbeslagneming, in verzekering gesteld was, zodat zij op dat moment onmogelijk zelf de feitelijke beschikking over de auto kon hebben. Daarnaast blijkt daaruit ten aanzien van haar draagkracht dat zij over een WAO-uitkering beschikt. Tot slot heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat klaagster aandacht had moeten besteden aan de omstandigheid dat zij de auto bij gegrondverklaring niet zou terugkrijgen, vanwege een eerder gelegd beslag op grond van art. 94 en 94a Sv.
4.5
Ten aanzien van dat laatste punt wijst de steller van het middel erop dat het strafvorderlijk beslag bij een gegrondverklaring weliswaar nog van kracht blijft, maar dat dat kan worden opgeheven, al dan niet door een beslissing van de officier van justitie, een gegrond klaagschrift ex art. 552a Sv of door een last tot teruggave door de strafrechter. In geval van een onherroepelijke veroordeling tot een geldboete of bij oplegging van een ontnemingsmaatregel wordt (de opbrengst van) de auto gebruikt voor verhaal, waardoor de betalingsverplichting van klaagster wordt verminderd. Het oordeel van de rechtbank dat de klaagster niet onevenredig wordt getroffen is daarmee niet begrijpelijk.
4.6
Het gaat in de voorliggende zaak als gezegd om een klaagschrift dat is ingediend op grond van art. 1:37 Adw. Deze bepaling luidt:
“1. Vervoermiddelen, kennelijk ingericht of toegerust om goederen aan het ambtelijk toezicht te onttrekken of om tot het nakomen van de op grond van artikel 1:27, eerste lid, genomen dwangmaatregelen te verijdelen, zomede alle andere voorwerpen, kennelijk bestemd om goederen aan het ambtelijk toezicht te onttrekken of om een vervoermiddel tot een van de hiervoor omschreven doeleinden in te richten of toe te rusten, worden in beslag genomen.2. Tot inbeslagneming krachtens het eerste lid zijn, behalve de inspecteur, bevoegd de bij of ingevolge artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering aangewezen personen.
3. Van de inbeslagneming en van de gronden daartoe doet de inspecteur zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan degene op wie de inbeslagneming heeft plaatsgehad. In geval van inbeslagneming op onbekende personen geschiedt die mededeling in het openbaar volgens bij regeling van Onze Minister van Financiën te stellen regels.
4. Krachtens het eerste lid in beslag genomen vervoermiddelen en voorwerpen vervallen zonder rechtsvervolging aan de staat, tenzij bij een rechterlijke beslissing als bedoeld in het zesde lid de inbeslagneming niet wordt gehandhaafd.
5. De belanghebbende bij het in beslag genomen vervoermiddel of voorwerp kan binnen een maand na de mededeling omtrent de inbeslagneming bij de rechtbank van het arrondissement binnen hetwelk de inbeslagneming heeft plaatsgehad, daartegen hetzij in persoon, hetzij door een gemachtigde een met redenen omkleed klaagschrift indienen.
6. De rechtbank behandelt het klaagschrift op de voet van het bepaalde in artikel 552b van het Wetboek van Strafvordering, met dien verstande, dat ook de inspecteur in de gelegenheid wordt gesteld tijdens de behandeling te worden gehoord en hem, zo hij voor de behandeling is verschenen, tijdig tevoren door de griffier schriftelijk mededeling van de dag der uitspraak wordt gedaan.
7. Artikel 552d van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing.
8. Onze Minister van Financiën is bevoegd in bijzondere gevallen de aan de staat vervallen vervoermiddelen en voorwerpen onder door hem te stellen voorwaarden aan de eigenaar terug te geven.”
4.7
Art. 1:37 lid 6 Adw houdt in dat de behandeling van het klaagschrift door de rechtbank plaatsvindt op grond van hetgeen is bepaald in art. 552b Sv. Volgens de Hoge Raad heeft dat tot gevolg dat bij handhaving van het beslag aan de rechter de bevoegdheid toekomt een geldelijke tegemoetkoming toe te kennen op grond van art. 33c lid 2 Sr net als dit het geval is bij de verbeurdverklaring en de onttrekking aan het verkeer.5.Mijn voormalig ambtgenoot Fokkens merkte daarover op dat door te bepalen dat het klaagschrift wordt behandeld op de voet van art. 552b Sv, de wetgever tot uitdrukking heeft gebracht dat het vervallen aan de staat van inbeslaggenomen vervoermiddelen op grond van het bepaalde in art. 1:37 lid 4 Adw (en art. 213 lid 4 Wet op de douane (oud)) in sterke mate overeenstemt met de verbeurdverklaring op grond van de art. 33 e.v. Sr. Wanneer de rechter op het klaagschrift ex art. 1:37 lid 5 Adw (art. 213 lid 5 (oud) Wet inzake de douane) afwijzend beslist, wordt een beslissing gegeven die vergelijkbaar is met een verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer.6.
4.8
Art. 33c lid 2 Sr bepaalt onder meer dat de rechter een geldelijke tegemoetkoming toekent7.wanneer dit nodig is om te voorkomen dat de verdachte, of een ander aan wie de verbeurd verklaarde voorwerpen toebehoren, onevenredig zou worden getroffen. Bij de beoordeling van de vraag of de klaagster niet onevenredig is getroffen in de zin van art. 33c lid 2 Sr dient naast de waarde van het inbeslaggenomen vervoermiddel of voorwerp ook de draagkracht als bedoeld in art. 24 Sr te worden betrokken.8.Ook kan worden meegewogen hoe de eigenaar van het voorwerp zich in relatie tot dat voorwerp heeft gedragen en het eventuele voordeel dat de Staat na het vervallen van het voorwerp aan de Staat met betrekking tot dat voorwerp verkrijgt, bijvoorbeeld door de verkoop (van onderdelen) daarvan.9.
4.9
De rechtbank heeft in de voorliggende zaak geoordeeld dat klaagster door het aan de Staat vervallen van de auto niet onevenredig is getroffen en heeft aan haar derhalve geen geldelijke tegemoetkoming toegekend. Anders dan de steller van het middel acht ik dat oordeel niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd, en wel om de volgende redenen.
4.10
De rechtbank heeft bij haar oordeel betrokken dat naast het beslag van de Douane, zowel klassiek als conservatoir beslag op grond van art. 94 en 94a Sv op de auto is gelegd. De overweging dat de klaagster bij gegrondverklaring van het klaagschrift dat op de voet van art. 1:37 lid 5 Adw is ingediend, de auto niet zal terugkrijgen zolang de beslagen ex. art. 94 en 94a Sv daarop nog rusten, getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting. Op grond van art. 1:37 lid 4 Adw vervalt de auto door de ongegrondverklaring van het beklag weliswaar aan de Staat, maar in het geval reeds voorafgaand aan het beslag op grond van art. 1:37 lid 1 Adw beslag was gelegd op de voet van art. 94 en 94a Sv, doet zich daarmee niet een situatie voor die in sterke mate overeenstemt met de verbeurdverklaring op grond van art. 33 e.v. Sr. Op dat strafvorderlijke beslag moet immers nog een beslissing worden genomen door de (hulp)officier van justitie op grond van art. 116 lid 1 Sv terwijl daarover voorts op grond van art. 552a Sv kan worden geklaagd.10.Dat betekent in de voorliggende zaak dat na het vervallen van de auto aan de Staat, er nog geen sprake is van mogelijk voordeel voor de Staat door de verkoop (van onderdelen) van de auto, aangezien van die verkoop nog geen sprake kan zijn.11.
4.11
Anderzijds kan worden opgemerkt dat met het vervallen van de auto aan de Staat, gelet op het strafvorderlijke beslag, ook (nog) geen sprake is van een onevenredige benadeling van de klaagster. Het is immers niet uitgesloten dat zij de auto terugkrijgt doordat op grond van art. 116 Sv, de beklagprocedure ex art. 552a Sv12.of in de strafzaak door de strafrechter de beslissing wordt genomen de auto aan klaagster terug te geven. Als de auto in de strafzaak wel verbeurd wordt verklaard, komt art. 33c Sr (wederom) in beeld. Gelet op het voorafgaande is het niet onbegrijpelijk dat de rechtbank bij haar afwijzende beslissing heeft betrokken dat namens klaagster onder meer aan deze omstandigheid geen aandacht is besteed.
4.12
De overweging van de rechtbank dat op de auto ook nog strafvorderlijk beslag rust kan tegen de achtergrond van het voorafgaande de afwijzing van het verzoek tot geldelijke tegemoetkoming zelfstandig dragen. Daarbij was de rechtbank niet gehouden de draagkracht van de klaagster of de waarde van de auto bij haar beoordeling te betrekken.13.In het oordeel dat de klaagster bij gegrondverklaring van het onderhavige klaagschrift de auto niet zal terugkrijgen zolang de beslagen op grond van art. 94 en 94a Sv nog op de auto rusten ligt genoegzaam besloten dat de klaagster niet onevenredig is getroffen.
4.13
Het middel faalt.
5. Conclusie
5.1
Het eerste en tweede middel falen. Het eerste middel kan worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering.
5.2
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
5.3
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 01‑10‑2019
Zie ECLI:NL:PHR:2014:2058 onder 7.3.
Met weglating van voetnoten.
Kamerstukken II 1933-1934, 381 nr. 3, p. 3-4.
HR 8 juli 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD1210, NJ 1998/863 en HR 16 december 2014, ECLI:NL:HR:3632, rov. 5.2.
Zie de conclusie van mijn voormalig ambtgenoot Fokkens voorafgaand aan HR 8 juli 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD1210, NJ 1998/863 onder 9.
HR 16 december 2014, ECLI:NL:HR:3632.
Vgl. HR 10 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1156, rov. 3.4.1.
Daarbij wijs ik er ten overvloede op dat het namens klaagster ex art. 552a Sv ingediende klaagschrift, dat zich ook bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken bevindt, niet is gericht tegen de inbeslagneming onder [betrokkene 1] van de auto van klaagster en (dus) ook niet is verzocht om teruggave van de auto.
Door de Inspecteur van de Belastingdienst/Douane is bij de behandeling van het klaagschrift op grond van art. 1:37 Adw opgemerkt dat de Douane bereid is tot toepassing van art. 1:37 lid 8 Adw. Die bevoegdheid staat op zichzelf niet in de weg aan de toekenning van een geldelijke tegemoetkoming. Zie HR 8 juli 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD1210, NJ 1998/863 en HR 16 december 2014, ECLI:NL:HR:3632, rov. 5.2.
Zie echter ook hetgeen hiervoor in voetnoot 10 is opgemerkt.
Vgl. mijn conclusie voorafgaand aan HR 9 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1080 onder 3.6.
Beroepschrift 15‑02‑2019
SCHRIFTUUR HOUDENDE MIDDELEN VAN CASSATIE
inzake
[rekwirante]
geboren op [geboortedatum] 1977 te [geboorteplaats] ([geboorteland])
rekwirante van cassatie van een haar betreffende beschikking van de Rechtbank Den Haag d.d. 4 december 2018 met kenmerk RK 18/2707
Middel I
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet naleving nietigheid met zich meebrengt. Met name zijn geschonden de artt. 1:37 Adw, 24 en 552b Sv doordat de rechtbank ontoereikend heeft gemotiveerd dat de inbeslaggenomen auto als ‘een vervoermiddel dat kennelijk is ingericht of toegerust om goederen aan het ambtelijk toezicht te onttrekken’ zoals bedoeld in de Adw kan worden aangemerkt en/ of daarbij is uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting.
Toelichting
Klaagster komt, blijkens het klaagschrift, op tegen het beslag ex art. 1:37 Adw op haar auto met kenteken [kenteken]. De rechtbank heeft dit beklag ongegrond verklaard — kort gezegd — omdat uit het onderzoek aan de auto is gebleken dat deze was voorzien van een verborgen bergplaats en dat aldus is voldaan aan de eisen van art. 1:37 Adw. De rechtbank miskent daarmee echter dat liet enkele feit dat een voertuig beschikt over een verborgen bergplaats niet zonder meer met zich meebrengt dat het doel daarvan is gericht op het onttrekken van goederen aan het ambtelijk toezicht zoals bedoeld in de Adw. Weliswaar is het mogelijk om goederen te verbergen in zo'n compartiment, maar het behoeft nadere motivering, die ontbreekt, waarom een auto die in Den Haag inbeslaggenomen is bestemd zou zijn voor grensoverschrijdend vervoer (buiten de Europese Unie). Daarop ziet de Adw immers blijkbaar o.g.v. art. 1:1 Adw juncto art. 1 Douanewetboek van de Unie. In zoverre kan de beschikking van de rechtbank dan ook niet in stand blijven.
Middel II
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet naleving nietigheid met zich meebrengt. Met name zijn geschonden de artt. 1:37 Adw, 24 en 552b Sv en 33c Sr omdat de afwijzing van het verzoek om een geldelijke tegemoetkoming bij ongegrondverklaring van het beklag onbegrijpelijk, althans ontoereikend is gemotiveerd.
Toelichting
Blijkens de stukken van het geding heeft klaagster, bij ongegrondverklaring van het beklag, verzocht om een geldelijke tegemoetkoming zoals bedoeld in art. 33c lid 2 Sr. In raadkamer heeft de raadsman van klaagster met een verwijzing naar p. 1134 van het dossier gewezen op de waarde van de auto, nl. EUR 14.000,-. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen vanwege — zakelijk weergegeven — het feit dat klaagster — anders dan het wijzen op de dagwaarde — geen aandacht heeft besteed aan de volgende omstandigheden:
- 1.
- 2.
Het feit dat de auto onder een ander inbeslaggenomen is, zodat zij daarover op dat moment feitelijk niet de beschikking had.
- 3.
Klaagster heeft niet verklaard over haar draagkracht.
Deze overwegingen zijn niet begrijpelijk in het licht van de stukken van het geding. De rechtbank heeft immers kennis genomen van het strafdossier tegen klaagster. Daaruit blijkt (ten aanzien van de punt 2) dat zij, ten tijde van de inbeslagneming, inverzekeringgesteld was (p. 918), zodat zij op dat moment onmogelijk zelf de feitelijke beschikking over de auto kon hebben. Ook blijkt uit het strafdossier (ten aanzien van punt 3) dat klaagster over een WAO-uitkering beschikt (p. 945) en dat zij daarover bij de rechter-commissaris wel heeft verklaard (zie de verwijzing op p. 1131). Het oordeel van de rechtbank mist in zoverre dan ook feitelijke grondslag. Ten aanzien van punt 1 geldt dat de rechtbank ten onrechte van klaagster vereist dat zij hieraan aandacht besteedt. Bij een ongegrondverklaring van het beklag vervalt de auto immers onherroepelijk aan de Staat (1:37 lid 4 Adw). Bij een gegrondverklaring blijft het strafvorderlijk beslag weliswaar nog van kracht, maar dat kan worden opgeheven, al dan niet door een beslissing van de officier van justitie, een gegrond klaagschrift ex art. 552a Sv., of door een last tot teruggave door de strafrechter, later oordelende. In geval van een onherroepelijke veroordeling tot een geldboete of bij opleggen van een ontnemingsmaatregel wordt (de opbrengst van) de auto gebruikt voor verhaal. Dat vermindert de betalingsverplichting van klaagster. Het oordeel dat klaagster dan ook niet onevenredig wordt getroffen is, mede in het licht van het aangevoerde in het klaagschrift, dan ook niet begrijpelijk.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. K. Canatan, advocaat te Amsterdam, die verklaart daartoe bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door rekwirant van cassatie.
Amsterdam, 15 februari 2019
mr. K Canatan