Einde inhoudsopgave
Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland tot regeling van de samenwerking in de Eemsmonding (Eems-Dollardverdrag)
Artikel 34
Geldend
Geldend vanaf 01-08-1963
- Bronpublicatie:
08-04-1960, Trb. 1960, 69 (uitgifte: 18-07-1960, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-08-1963
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
31-07-1963, Trb. 1963, 114 (uitgifte: 01-01-1963, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Ruimtelijk bestuursrecht / Bijzondere onderwerpen
Douane (V)
Vervoersrecht / Zeevervoer
Internationaal publiekrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
Voor het verkeer van vaartuigen in de Eemsmonding gelden de internationale bepalingen ter voorkoming van aanvaringen op zee, onder voorbehoud van de door de beide Verdragsluitende Partijen overeen te komen afwijkende en aanvullende voorschriften. Deze in de Nederlandse en de Duitse taal op te stellen voorschriften worden in overeenstemming met de nationale wetgeving uitgevaardigd. De noodzakelijke besprekingen beginnen uiterlijk drie maanden na de inwerkingtreding van dit Verdrag. Zolang er geen overeenstemming is bereikt over deze voorschriften, blijven de bestaande speciale voorschriften voor het verkeer in de Eemsmonding van kracht.
2.
Ter beveiliging tegen plaatselijk optredende gevaren dienen de noodzakelijke politiële maatregelen van tijdelijke aard door de bevoegde Nederlandse autoriteiten te worden genomen in het gebied ten zuiden van de Geisedam, in de Bocht van Watum, in de noordelijke en de zuidelijke toegang van het hoofdvaarwater tot de Bocht van Watum, alsmede in eventuele nieuwe verbindingen tussen de Nederlandse havens aan de Eemsmonding en het hoofdvaarwater, voor het overige door de bevoegde Duitse autoriteiten. Deze maatregelen dienen onverwijld te worden medegedeeld aan de overeenkomstige autoriteit van de andere Verdragsluitende Partij en op haar verzoek aan een gemeenschappelijk onderzoek te worden onderworpen en eventueel te worden gewijzigd.
3.
Ten aanzien van het politiële toezicht op de veiligheid van schepen (uitrusting, inrichting, vrijboord en de bemanning van vaartuigen) en op het verkeer, alsmede ten aanzien van de vervolging van overtredingen van de scheepsveiligheids- en verkeersvoorschriften, geldt de regeling vervat in artikel 33. Indien een Nederlands of Duits vaartuig in aanvaring komt met een vaartuig van een derde land, dan is ten aanzien van het politieonderzoek, het onderzoek van het ongeval en de strafvervolging slechts die Verdragsluitende Partij bevoegd wier vaartuig bij het ongeval is betrokken.