Einde inhoudsopgave
Vreemdelingenbesluit 2000
Artikel 3.71 [Geen geldige machtiging tot voorlopig verblijf]
Geldend
Geldend vanaf 12-06-2024
- Bronpublicatie:
03-06-2024, Stb. 2024, 150 (uitgifte: 11-06-2024, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
12-06-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
03-06-2024, Stb. 2024, 150 (uitgifte: 11-06-2024, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht / Verblijf
Vreemdelingenrecht (V)
1.
De aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt afgewezen, indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf.
2.
Van het vereiste van een geldige machtiging tot verblijf is, op grond van artikel 17, eerste lid, onder g, van de Wet, vrijgesteld de vreemdeling:
- a.
die houder is van een door een andere staat die het Schengenacquis volledig toepast afgegeven geldige verblijfstitel die het buitenlands equivalent is van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 of 20 van de Wet, de aanvraag via een erkende referent indient en in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd dan wel die als de echtgenoot, geregistreerde dan wel ongehuwde partner of het minderjarig kind van die echtgenoot, partner of houder voor verblijf bij die houder in die andere staat in het bezit is gesteld van een zodanige verblijfstitel, de aanvraag via een erkende referent indient voor verblijf als familie- of gezinslid bij die houder en in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd;
- b.
van twaalf jaar of jonger, die in Nederland is geboren en naar het oordeel van Onze Minister feitelijk is blijven behoren tot het gezin van een ouder die
- 1°
sedert het moment van geboorte van de vreemdeling rechtmatig verblijf in Nederland heeft op grond van artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, van de Wet of als Nederlander, of
- 2°
op het moment van de geboorte van de vreemdeling rechtmatig verblijf in Nederland had op grond van artikel 8, onder f tot en met k, van de Wet en die sedertdien aansluitend rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, van de Wet heeft, voor zover geen van beiden het hoofdverblijf buiten Nederland heeft verplaatst;
- c.
die in Nederland verblijft op grond van een geprivilegieerde status als gezinslid van een in Nederland geaccrediteerd personeelslid van een buitenlandse diplomatieke of consulaire post die zelf in aanmerking komt voor de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd of die op grond van een bijzondere geprivilegieerde status als geaccrediteerd lid van een internationale organisatie, of als diens gezinslid in Nederland hebben verbleven;
- d.
die ten minste zeven jaren werkzaam is of is geweest op een Nederlands zeeschip of een mijnbouwinstallatie op het continentaal plat;
- e.
die in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van Besluit 1/80 van de Associatieraad EEG-Turkije betreffende de ontwikkeling van de Associatie of van wie uitzetting in strijd zou zijn met de op 12 september 1963 te Ankara gesloten Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije (Trb. 1964, 217), het op 23 november 1970 te Brussel tot stand gekomen Aanvullend Protocol bij die overeenkomst (Trb. 1971, 70) of dat Besluit nr. 1/80;
- f.
die in aanmerking komt voor de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met grensoverschrijdende dienstverlening;
- g.
die in Nederland verblijft, bij de rechtbank Den Haag een verzoek heeft ingediend tot vaststelling van zijn Nederlanderschap dat naar het oordeel van Onze Minister niet klaarblijkelijk van elke grond ontbloot is;
- h.
die tijdelijke bescherming heeft en in aanmerking komt voor de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met seizoenarbeid, arbeid in loondienst, arbeid als kennismigrant of arbeid als zelfstandige;
- i.
die houder is van een verblijfsvergunning voor onderzoekers in de zin van richtlijn (EU) 2016/801 afgegeven door een andere staat die Partij is bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, dan wel de echtgenoot, partner of het minderjarig kind is van die houder, tenzij sprake is van gezinsvorming;
- j.
die verblijf beoogt voor medische behandeling en die ten minste een jaar direct voorafgaande aan de aanvraag rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder j, van de Wet heeft gehad;
- k.
die minderjarig is, schoolgaand is en drie jaar ononderbroken hoofdverblijf in Nederland heeft en een aanvraag heeft ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met gezinshereniging bij een Nederlander of een hoofdpersoon met rechtmatig verblijf, als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e dan wel l, van de Wet;
- l.
van wie uitzetting in strijd met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden zou zijn;
- m.
die de biologische of juridische ouder is die het gezag heeft over en is ingereisd met een minderjarige vreemdeling die houder is van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd die is verleend met toepassing van artikel 3.46 dan wel die de onder het gezag van die ouder staande minderjarige broer of zuster van die houder is en met die ouder en houder is ingereisd;
- n.
die de echtgenoot, geregistreerde partner of partner is, dan wel het biologische of juridische kind dat onder het rechtmatig gezag staat, van een meerderjarige vreemdeling die houder is van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd die is verleend met toepassing van artikel 3.46, met die houder is ingereisd en bij die houder verblijft;
- o.
die minderjarig is, Nederland is ingereisd als houder van een geldig Nederlands nationaal paspoort en na de vaststelling dat het paspoort ten onrechte is verstrekt, alsnog een aanvraag indient voor een verblijfsvergunning regulier verband houdend met verblijf ter adoptie, tenzij onjuiste gegevens zijn verstrekt die hebben geleid tot de afgifte van dat paspoort;
- p.
die een minderjarig kind is van een houder van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 3.48, eerste lid, onder a, b dan wel c, en onder het gezag staat van en verblijft bij die houder;
- q.
die in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 3.48, eerste lid, aanhef en onder d, e, f, of g, dan wel het minderjarige kind van die vreemdeling dat onder het gezag staat van en verblijft bij die vreemdeling;
- r.
die houder is van een door de autoriteiten van een andere staat die Partij is bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie afgegeven Europese blauwe kaart en gedurende ten minste twaalf maanden als houder van die kaart in die staat heeft verbleven, dan wel na een dergelijk verblijf gedurende ten minste zes maanden als houder van een Europese blauwe kaart in een andere lidstaat heeft verbleven, dan wel het gezinslid van die houder, tenzij sprake is van gezinsvorming;
- s.
die houder is van een door een andere lidstaat van de Europese Unie afgegeven verblijfsvergunning met de vermelding ‘ICT’ die in Nederland wil verblijven voor een overplaatsing binnen een onderneming in het kader van langetermijnmobiliteit in de zin van artikel 22 van richtlijn 2014/66/EU, dan wel de echtgenoot, partner of het minderjarig kind is die zelf houder is van een door een andere lidstaat van de Europese Unie afgegeven verblijfsvergunning in het kader van gezinshereniging van die houder, tenzij sprake is van gezinsvorming.
3.
Onze Minister kan het eerste lid buiten toepassing laten, voorzover toepassing daarvan naar zijn oordeel zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.